Beantwoording vragen van het lid Pechtold over het bericht dat Europese
lidstaten steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel
03-02-2009 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Pechtold over het bericht dat Europese lidstaten
steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel. Deze vragen werden
ingezonden op 29 december 2008 met kenmerk 2080908730.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans
Antwoorden van de heer Timmermans, staatssecretaris voor Europese
Zaken op vragen van het lid Pechtold (D66) over het bericht dat
Europese lidstaten steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel.
Vraag 1
Kent u het bericht `Meer grip EU-landen op ambtenaren in Brussel'? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van het Instituut
Clingendael 2), mede in verband met de eerdere adviezen van het ROB 3)
en de Gemengde Commissie Sturing EU-aangelegenheden 4) waarin wordt
geconcludeerd dat de coördinatie van het nationale EU-beleid hapert,
en mijn eerdere vragen hierover? 5)
Antwoord
In mijn antwoord op uw eerdere vragen van april jl. naar aanleiding
van de publicatie `the new Eurocrats: National Civil Servants in EU
Policy-making' (nr 2888) ben ik ingegaan op de wijze waarop de
Europese dimensie van het overheidsbeleid wordt ingebed in de
rijksoverheid en op de verbeteringen die zijn doorgevoerd in de
Nederlandse coördinatie (mede n.a.v. de door u genoemde adviezen). Het
is van belang om tijdig onderwerpen te identificeren die van groot
belang zijn voor Nederland, zodat in een vroeg stadium een
beïnvloedingsstrategie kan worden ontwikkeld die is gericht op het
realiseren van een zo goed mogelijk resultaat voor Nederland in de
vaak complexe Brusselse onderhandelingen.
De betreffende publicatie over twintig jaar ervaring op het gebied van
Europees sociaal beleid van het Instituut Clingendael, die veeleer
bedoeld lijkt als `liber amicorum' dan als diepgaande analyse, geeft
mij geen nieuwe gezichtspunten, op grond waarvan ik het eerder aan u
verkondigde standpunt zou moeten bijstellen. De kracht van de
publicatie zit er vooral in dat een periode van twintig jaar wordt
beschreven, waarin het werk op de Permanente Vertegenwoordiging van de
EU drastisch is veranderd, allereerst omdat de EU in die periode in
aantal lidstaten is toegenomen van 12 naar 27, maar ook vanwege
institutionele wijzigingen (aangepaste verdragskaders waarbinnen wordt
gewerkt) en het voortschrijden van de techniek (e-mail,
teleconferencing, blackberries). Ook de Nederlandse rijksoverheid is
in die twintig jaar veranderd; gaandeweg is de betrokkenheid bij de
EU-regelgeving vergroot van een kleine `elite' op de ministeries die
traditioneel veel met de Gemeenschap te maken had tot een aanzienlijk
grotere groep beleidsmedewerkers op alle ministeries. Dit alles maakt
dat de Nederlandse standpuntbepaling niet minder goed gaat dan
voorheen, maar wel anders.
Vraag 3
Deelt u de mening dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de
kwaliteit van de wetten en het vaker moeten ingrijpen van het Hof van
Justitie?
Antwoord
Europese wetgeving is in veel gevallen het resultaat van een compromis
na (lange) onderhandelingen tussen 27 lidstaten, de Europese
Commissie, de Raad van de Europese Unie en (in toenemende mate) het
Europees Parlement. Bovendien moet veel Europese wetgeving vervolgens
worden omgezet in nationale wetgeving.
Deze processen kunnen gevolgen hebben voor de helderheid van
wetgeving. De Europese Commissie voert sinds 2005 een uitgebreid en
structureel wetgevingskwaliteitsbeleid uit, de zogenoemde `Better
Regulation'-agenda. In de laatste beoordeling van haar
wetgevingskwaliteitsbeleid in januari 2008 (COM(2008)32) concludeert
de Commissie dat er sprake is van reële en belangrijke vooruitgang,
maar dat het nog altijd beter kan.
Het kabinet steunt de Commissie in haar aanpak. Ook het kabinet heeft
speciale aandacht voor de kwaliteit van Europese regelgeving. Zo zal
binnenkort de handleiding `wetgeving en Europa' van de
Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) uitkomen. Deze
handleiding is speciaal bedoeld voor Nederlandse wetgevingsjuristen
die betrokken zijn bij de onderhandelingen over en de implementatie
van Europese regels. Ook is er binnen het Programma Versterking
Juridische Functie Rijk speciale aandacht voor de inzet van
wetgevingsjuristen in Europese dossiers om hen meer en intensiever te
betrekken bij de totstandkoming van Europese regelgeving.
Ik kan echter de mening dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen
de kwaliteit van wetten en het gestelde vaker moeten `ingrijpen' van
het Hof van Justitie niet zonder meer delen. Voor zover de vragen van
nationale rechters betrekking hebben op de uitleg van Europese regels
valt moeilijk te beoordelen of zij in direct verband staan met de
kwaliteit van de desbetreffende maatregel. Ik kan me hiervoor slechts
baseren op de rechtspraak en de statistieken van het Hof van Justitie.
Hierin kunnen geen aanwijzingen worden gevonden dat het Hof van
Justitie vaker moet ingrijpen als gevolg van de kwaliteit van wetten.
Vraag 4
Beoordeelt u de situatie waarin ambtenaren enge instructies ontvangen
van lidstaten als precair? Zo ja, overweegt u dan aanpassingen in de
coördinatie tussen Den Haag en de Permanente Vertegenwoordiging in
Brussel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In mijn reactie op uw vragen van april jl. over de positie van
`Europa' op Nederlandse ministeries ben ik reeds ingegaan op de wijze
waarop Nederlandse ambtenaren instructies ontvangen. Daarbij heb ik
aangegeven dat, in navolging van de aanbevelingen van de commissie van
Voorst, in toenemende mate kaderinstructies worden opgesteld, waarbij
de onderhandelaars een kader meekrijgen waarbinnen de
onderhandelingsresultaten moeten worden geboekt. Dit is noodzakelijk
omdat binnen de Unie een gedetailleerde instructie voor sommige
dossiers onvoldoende ruimte biedt om in een complex Europees
krachtenveld in coalitieverband met andere lidstaten tot goede
resultaten te komen.
Een en ander neemt niet weg dat in bepaalde gevallen gedetailleerde
instructies nodig zijn, omdat het zeer technische kwesties betreft
waarvoor de expertise op de departementen nodig is om de
onderhandelaars in Brussel richting te geven. Het betreft dan vaak
concept- regelgeving die ingrijpende gevolgen kan hebben voor de
Nederlandse regelgeving. Overigens wil `gedetailleerde instructies'
niet zeggen dat er geen onderhandelingsruimte wordt geboden. Immers
het overgrote deel van de Brusselse wetgeving wordt bij meerderheid in
de Raad besloten.
Overigens valt op dat de betreffende publicatie van Instituut
Clingendael aangeeft dat ambtenaren enge instructies ontvangen,
terwijl de publicatie "The New Eurocrats" van de Universiteit van
Utrecht, waar uw vorige vragen van april jl. op waren gebaseerd, juist
beweert dat slechts een klein aantal ambtenaren met een helder mandaat
naar Brussel gaat.
Vraag 5
Vindt u dat de Europese gedachte ondermijnd wordt op het moment dat
onderhandelingen spaak lopen door een zwakke motivatie om compromissen
te sluiten vanuit individuele lidstaten?
Antwoord
Het is niet vreemd dat individuele lidstaten opkomen voor hun eigen
belangen. Dat is altijd zo geweest. Het is wel zo dat de nationale
context de afgelopen jaren op een aantal dossiers steeds belangrijker
is geworden, wat ook te maken heeft met het feit dat de EU zich thans
met beleidsterreinen bezighoudt die dieper ingrijpen in de nationale
rechtsorde dan vroeger het geval was. Dat beïnvloedt ook de wijze van
onderhandelen en het karakter van de instructies uit de hoofdsteden.
Het feit dat het spel anders wordt gespeeld, betekent echter geenszins
dat de Europese gedachte wordt ondermijnd. Dat zou pas het geval zijn
wanneer lidstaten afzien van de bereidheid zaken op Europees niveau te
regelen. En daarvan is zeker geen sprake.
1) Re.Public, `Meer grip EU-landen op ambtenaren in Brussel'
(http://www.republic.nl/nieuws/2008/51/Meer-grip-EU-landen-op-ambtenar
en-in-Brussel.htm)
2) From Bending to Stressing National Interests, the impact of reforms
and enlargements on EU negotiation between 1988 - 2008, Mirte van den
Berge en Adriaan Schout (Instituut Clingendael)3) Nationale
coördinatie van EU-beleid: een politiek en proactief proces' (2004)
4) Eindrapport `Gemengde Commissie Sturing EU-aangelegenheden' (2005).
5) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 2888
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken