Ingezonden persbericht
De projectenzaal Gemeentemuseum Den Haag veranderd in het
'Atelier Ossip'
De Haagse kunstenaar Ossip (1952) heeft hier zijn eigen atelier
nagebouwd. Bezoekers worden geconfronteerd met zijn 'lievelingsobjecten'
en met kunstwerken waarmee hij zich laat omringen tijdens zijn
werkproces. Het resultaat is een theatrale opstelling met een
bombardement aan intrigerende beelden die vanaf het eerste moment direct
fascineren. De toeschouwer ontkomt niet aan de beklemmende intensiteit
van deze beelden.
De bezoeker loopt door deze installatie met hangende en staande figuren
en wordt letterlijk en figuurlijk op een verkeerd been gezet. Foto's op
zetstukken hangen met kettingen aan het plafond zoals een man in pak met
ouderwetse bolhoed met onder hem twee damesschoenen. Andere figuren
staan op een verhoging op de grond of hangen aan de wand. Drie naakte
dames op een oude strijkplank zijn met elkaar verbonden door een touw en
zijn allen met een ijzerdraadconstructie vastgemaakt aan het
strijkijzer. Anderen staan op een krukje, een boek of een lampenkap.
Ossip gebruikt oude (portret)foto's, afkomstig uit medische boeken of
vergeelde tijdschriften en kranten met name uit het begin van de
twintigste eeuw. Het gaat hem niet om de context van de foto maar om het
beeld zelf. De afbeeldingen wekken bevreemding op doordat ze vaak mensen
laten zien met lichamelijke afwijkingen, maar ook doordat ze uit hun
oude, historische context zijn gehaald, zoals de foto's van klassieke
schoonheden. Vervolgens vergroot en bewerkt hij de beelden waardoor ze
in het heden geplaatst worden. Het oorspronkelijke beeld is nog steeds
zichtbaar maar krijgt een betekenisverandering. De verloren
ruimtelijkheid geeft hij terug door het spannen van touwtjes of
ijzerdraad of door toevoeging van een dierlijk bot of een lapje stof.
Accenten worden gelegd en krachtige beelden ontstaan.
Morgen is de opening van deze tentoonstelling, samen met de opening van
Christian Schad.
Het Gemeentemuseum presenteert de eerste Nederlandse
overzichtstentoonstelling van één van de belangrijkste
vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid, Christian Schad
(1894-1982). Schad werd in de jaren twintig bekend met zijn koele
portretten van hoogwaardigheidsbekleders, artiesten en aristocraten met
een indringende, bijna hypnotiserende blik. Naast de iconen van deze
periode is in de tentoonstelling te zien hoe Schad zich nadien blijft
ontwikkelen. Ook zijn er verscheidene 'Schadografieën' te zien en wordt
een selectie uit zijn experimentele grafische oeuvre getoond.
Al tijdens zijn vooroorlogse studiejaren in München komt Christian Schad
in contact met het expressionistische werk van Oskar Kokoschka en
Wassily Kandinsky. Zelf maakte hij zijn eerste expressionistisch getinte
doeken gedurende een reis naar Volendam in 1914. Daarna verhuisde hij
naar Zürich, waar de advocaat en schrijver Walter Serner hem
introduceerde in de dadaïstische kring rondom het Cabaret Voltaire
(waaronder Hugo Ball en Hans Arp). In de schilderijen uit deze periode,
voornamelijk café- of cabaretscènes, zijn desalniettemin kubistische
invloeden te herkennen. In 1917 verhuist Schad naar Genève, waar meer
dadaïstische werken ontstaan, zoals een aantal kleurige reliëfs. Hier
ontwikkelt hij ook zijn bekende Schadografieën, fotogrammen waarvoor hij
objecten (en teksten) op lichtgevoelig fotopapier plaatst en deze daarna
uit verschillende hoeken belicht, waardoor de contouren van de objecten
goed zichtbaar worden. Deze techniek wordt decennia later nog veelvuldig
toegepast door kunstenaars als Làszló Moholy Nagy en Man Ray.
In 1920 keert Schad weer terug naar München, van waaruit hij veelvuldig
naar Italië afreist. Het Italiaanse realisme, gerepresenteerd door o.a.
de groep Novecento Italiano laat zijn sporen na in zijn werk. Hij
bestudeert er de schilderijen van renaissancekunstenaars als Rafael en
Botticel
li, wiens kleurgebruik en duidelijke vormentaal hij toepast inzijn eigen werk. Het resultaat is onder meer een levendig portret van
Paus Pius XI, dat verantwoordelijk is voor Schads internationale
doorbraak. In 1927 vertrekt Schad naar Berlijn, waar het grootste deel
van zijn vermaarde portretten van mensen als Egon Kisch en graaaf
d'Anneaucourt - ontstaat, die onder de noemer Nieuwe Zakelijkheid
vallen.
In de tentoonstelling is goed te zien dat Schad na de Tweede
Wereldoorlog figuratief blijft werken. In sommige van zijn late
schilderijen is de invloed van zijn vriendschap met Francis Picabia
duidelijk waarneembaar; in andere komt zijn bewondering voor Cocteau
naar voren. Opvallend genoeg maakt Schad in deze periode ook een groot
aantal collages, waarin hij uitgeknipte tijdschriftfoto's van mensen
combineert met abstracte motieven. Vanaf 1954 begint Christian Schad met
de productie van kleurige houtsnedes en litho's, die opvallend veel
overeenkomsten vertonen met de dadaïstische reliëfs uit zijn Zwitserse
periode. In de jaren zestig krijgen zijn portretten langzaam maar zeker
een meer magisch realistische uitstraling.