Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
30 januari 2009 VSV/94506 31 december 2008 2008Z10355 /
2080908750
Onderwerp
Vragen van het lid Van Dijk inzake de aanpak van
schooluitval
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het Kamerlid Van Dijk van uw Kamer over de aanpak
van schooluitval.
De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2008Z10355 /
2080908750.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
Contactpersoon: S. Boorsma T +31-70-412 3318 IPC 7700 s.boorsma@minocw.nl
blad 2/5
Antwoorden op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, mw. Van Bijsterveldt-Vliegenthart, over de mislukte aanpak van schooluitval.
(Ingezonden 30 december 2008)
1
Vraag:
Wat is uw oordeel over de publicatie van het Centraal Planbureau (CPB), waaruit blijkt dat de aanpak
tegen schooluitval met behulp van regionale convenanten nauwelijks tot resultaat heeft geleid? 1)
Antwoord:
Het CPB heeft een uitvoerige en zorgvuldige analyse verricht op de bestanden van de IB-Groep. In deze
bestanden ontbreekt echter informatie die nodig is om een totaaloordeel te vellen over de effectiviteit
van de 14 `oude' convenanten uit 2006 .
De oude convenanten, die in 2006 met 14 contactgemeenten van RMC-regio's (Regionale Meld- en
Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) zijn afgesloten, hadden als doel een reductie van
minimaal 10% van het totaal aantal schooluitvallers in het schooljaar 2006-2007 ten opzichte van het
schooljaar 2004-2005. Deze reductie kon bereikt worden door vermindering van het aantal nieuwe
uitvallers (preventie) en door het herplaatsen naar school, zorg of werk van nieuwe uitvallers (die
gedurende het schooljaar 2006-2007 uitvielen) en van oude uitvallers (die al in eerdere schooljaren
waren uitgevallen). Meting van de resultaten vond plaats via de reguliere RMC-effectrapportage (het
basisregister onderwijs was er destijds nog niet). Uit de evaluatie van deze 14 convenanten die door
OCW zelf is uitgevoerd, blijkt dat gemeenten met name hebben ingezet op het herplaatsen naar school,
zorg of werk van reeds uitgevallen leerlingen. In de convenanten lag met andere woorden de nadruk op
de curatieve aanpak van de schooluitval.
Het CPB heeft iets anders onderzocht, namelijk de kans op nieuwe schooluitvallers per RMC-regio in
het schooljaar 2006-2007 ten opzichte van het schooljaar 2005-2006 op basis van het basisregister
onderwijs (Bron) en het effect van de convenanten op herplaatsing van recente uitvallers naar
onderwijs. Het CPB constateert dat de statistische kans op nieuwe schooluitvallers in het schooljaar
2006-2007 significant is verminderd, maar dat deze vermindering nagenoeg even groot is in de 14
convenantsregio's als in de RMC-regio's die niet aan de convenanten hebben deelgenomen. Op basis
hiervan concludeert het CPB dat de convenanten geen meerwaarde hebben gehad.
Het CPB vindt via de Bron-analyse geen significant verschil tussen de convenantregio's en de niet
deelnemende regio's in de kans op nieuwe voortijdig schoolverlaters, inclusief de herplaatsing van
nieuwe uitvallers naar onderwijs. Op basis daarvan trekt het CPB zijn conclusie over de effectiviteit
van de 14 convenanten. De oude convenanten hadden echter een breder doel: ook de herplaatsingen
naar zorg en werk telden mee. In het Bron is geen informatie opgenomen over herplaatsingen naar
werk of zorg en over herplaatsingen van oude uitvallers. Daardoor ontbreekt In de analyse van het CPB
een belangrijk deel van het plaatje (de nadruk lag in de oude convenanten immers juist op de curatieve
aanpak: de herplaatsingen). Omdat herplaatsing naar zorg en werk expliciet was opgenomen in de oude
blad 3/5
convenanten en omdat dit element in de Bron-analyse van het CPB ontbreekt is geen eenduidige
conclusie over de effectiviteit van de 14 convenanten te trekken.
2
Vraag:
Is het waar dat de daling van de schooluitval in de regio's met een convenant niet verschilt van de
regio's zonder convenant en dat de daling die er was, niets te maken heeft met het beleid? Zo nee, met
wat voor cijfers kunt u de conclusies van het CPB bestrijden? 2)
Antwoord:
De daling van de statistische kans op nieuwe uitvallers in de convenantsregio's wijkt volgens de analyse
van CPB niet af van de daling in de overige regio's. Het CPB verbindt hieraan de conclusie dat de
convenanten niet effectief zijn geweest. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven, is
deze conclusie niet eenduidig te trekken, omdat een deel van de noodzakelijke informatie ontbreekt.
3
Vraag:
Bent u bereid te erkennen dat de convenanten tegen schooluitval hebben gefaald? Zo nee, hoe
verklaart u dat er geen verschil is met de regio's waar geen beleid werd gevoerd?
Antwoord:
Nee. Zie beantwoording vraag 1.
4
Vraag:
Hoe gaat u de uitgaven van 16 miljoen euro - 2000 euro per schooluitvaller minder - voor deze aanpak
nog verantwoorden?
Antwoord:
Met de 14 convenantsgemeenten zijn van tevoren afspraken gemaakt over de bekostiging: 2000 Euro
per schooluitvaller minder ten opzichte van schooljaar 2004-2005, zoals gemeten op basis van de
RMC-effectrapportage (de enige informatiebron die ons in 2006 ter beschikking stond). Op basis van de
vastgestelde reducties in het aantal schooluitvallers zijn deze gelden uitgekeerd. Hierover is in het
jaarverslag 2007 verantwoording afgelegd (TK 2007-2008, 31444 VIII, nr.1).
blad 4/5
5
Vraag:
Bent u vanwege de schokkende conclusies van het CPB bereid om de nieuwe afspraken - convenanten
voor alle regio's voor vier jaar met een budget tot 117 miljoen euro - te heroverwegen? Zo nee, waarom
neemt u het aanzienlijke risico dat dit bedrag straks evenmin fatsoenlijk valt te verantwoorden?
Antwoord:
Op basis van onze eigen kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de 14 convenanten heb ik in een
eerder stadium al besloten om de nieuwe convenanten te richten op preventie van uitval en daarom
fundamenteel anders in te richten:
· Doel van de nieuwe convenanten is preventie ipv curatie: gericht op reductie van het jaarlijks
aantal nieuwe uitvallers.
· Daarom in de nieuwe convenanten no cure/no pay prestatieafspraken met de scholen in plaats
van met de gemeenten: de school dient bij uitstek uitval te voorkomen en ontvangt bij
behaalde reductie de gelden.
· Meting en afrekening vindt plaats op basis van jaarlijkse nieuwe uitvallers volgens Bron (IB-
Groep), niet meer op basis van de RMC-effectrapportage.
Gelden worden alleen uitbetaald voor zover er daadwerkelijk reductie van het aantal nieuwe VSV-ers
wordt behaald, zoals gemeten op basis van het (ook volgens CPB) betrouwbare Bron-cijfer.
Herplaatsingen naar werk en zorg tellen hierin dus niet meer mee. Een rechtmatige verantwoording is
op die manier uitstekend mogelijk. Ik heb u al eerder bij brief op de hoogte gesteld van deze nieuwe
convenantsaanpak (TK 2006-2007, 26 695, nr. 44).
De nieuwe convenanten, die inmiddels voor 4 jaar met alle regio's zijn afgesloten, zijn dus
fundamenteel anders ingericht dan de oude 14 convenanten in 2006. De bevindingen van het CPB over
de oude 14 convenanten zijn onvoldoende basis om daarmee voorspellingen te doen over de
effectiviteit van de nieuwe convenanten. Het onderzoek van het CPB geeft mij nu dan ook geen
aanleiding om deze nieuwe aanpak te heroverwegen.
Dat laat onverlet dat de resultaten van de nieuwe convenanten periodiek gevolgd worden. Als uit deze
monitor blijkt dat de resultaten tegen zouden vallen, kan bijstelling nodig zijn. Dit samen met scholen
en contactgemeenten. Ook vindt overleg plaats met TIER (Top Institute for Evidence Based Education
Research, waarin ook CPB vertegenwoordigd is) om een effect-evaluatie van de nieuwe convenanten
op touw te zetten.
6
Vraag:
Deelt u de mening dat de studie van het CPB aanleiding geeft om het beleid tegen schooluitval te
heroverwegen? Zo nee, waarom gaat u voorbij aan de harde conclusies van het CPB? Zo ja, wanneer
komt u met voorstellen?
Antwoord:
Nee, die mening deel ik niet. De bevindingen van CPB geven mij nu geen aanleiding om het beleid tegen
schooluitval (dat overigens meer omvat dan convenanten) aan te passen. Zoals in het antwoord op
blad 5/5
vraag 5 heb aangegeven, wordt de ontwikkeling van het aantal vsv-ers nauwlettend gevolgd en zal ik
maatregelen heroverwegen als dat noodzakelijk is.
7
Vraag:
Bent u bereid onderzoek te doen naar een aanpak tegen schooluitval die wél werkt? Wilt u daarbij
klassenverkleining en het niveau van de leerkracht betrekken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er wordt op dit moment al onderzoek verricht naar succesvolle manieren om schooluitval tegen te
gaan. Voorbeelden zijn de experimenten die op dit moment worden uitgevoerd met de doorlopende
leerlijn tussen VMBO en MBO, de aanpak van het schoolverzuim (onder andere door de invoering van
het electronisch verzuimloket), onderzoek naar loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) en
kosten/batenonderzoeken naar diverse maatregelen die worden ingezet om uitval tegen te gaan. Het
zoeken van effectieve interventies blijft hoog op de agenda staan. Daarbij is het streven om vooral
evidence based te werk te gaan.
Over de invloed van klassenverkleining op leerprestaties en uitval is al het nodige bekend. In Kansrijk
kennisbeleid (2006) concludeert het CPB op basis van een studie van de onderzoeksliteratuur dat
effecten ervan over het algemeen gering zijn. In diverse studies wordt wel een verband aangetoond
tussen de kwaliteit van leraren en leerprestaties. Gezien de al beschikbare evidentie zie ik op dit
moment geen aanleiding om op deze punten nieuw onderzoek in te zetten.
1) CPB, 18 december 2008, document 177, "Did the 2006 convenants reduce school dropout in the
Netherlands"?
2) de Volkskrant, 23 december 2008