Vlaamse Overheid
onderwijsinstellingen
Betere kwaliteitszorg zorgt voor sterkere onderwijsinstellingen
Frank Vandenbroucke vice-minister-president van de Vlaamse Regering en
Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
vrijdag 30 januari 2009
Met een beeld omschrijft Frank Vandenbroucke zijn onderwijsbeleid vaak
als een tienkamp voor gelijke onderwijskansen, vertrekkend bij een
rechtvaardige verdeling van personeel en geld en eindigend bij gelijke
kansen om met een diploma in de hand aan het werk te gaan. Als we
gelijke kansen wensen voor elke leerling, dan moet elke ouder er zeker
van kunnen zijn dat iedere onderwijsinstelling aan stevige
kwaliteitseisen beantwoordt. Het uitgangspunt is dat scholen en centra
daar op de eerste plaats zelf voor zorgen. Ze worden hierin bijgestaan
door de pedagogische begeleiding. De inspectie gaat na of de
onderwijsinstelling de voorwaarden creëert voor goed onderwijs en de
onderwijsdoelstellingen waarmaakt.
De tweede proef van de tienkamp vraagt dat scholen en centra
resultaten boeken: we leggen de lat hoog maar wensen dat er zoveel
mogelijk kinderen over geraken. Het resultaat interesseert ons. En
goed inzicht in resultaten helpt onderwijsinstellingen om het steeds
beter te doen. Het samenspel van onderwijsinstelling, pedagogische
begeleiding en onderwijsinspectie werkt en werkt goed. Maar er is nood
aan een bijsturing. Dat gebeurt in het nieuwe kwaliteitsdecreet dat de
Vlaamse regering vandaag heeft goedgekeurd. Minister Vandenbroucke
geeft met dit decreet een sterke impuls aan het interne en externe
kwaliteitsbeleid van scholen en centra.
Minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke: "Een goede school biedt
elk kind gelijke kansen op kwaliteit: zowel de grote middenmoot, de
zwakkere én de sterke leerlingen. Om deze kwaliteit te bewaken en te
stimuleren hebben we warme en sterke scholen nodig die voortdurend bij
zichzelf nagaan of ze in de juiste richting werken. Ze kunnen hiervoor
rekenen op aanbod- en vraaggestuurde ondersteuning van de pedagogische
begeleidingsdiensten. En de doorlichting door de onderwijsinspectie
zal veel gerichter uitgevoerd worden."
Interne kwaliteitszorg: taak van de onderwijsinstelling
Schoolteams kunnen volledig vrij kiezen hoe ze binnen een
school/centrum instaan voor de kwaliteit van hun onderwijs. De
overheid neemt geen sturende rol op voor interne kwaliteitszorg, maar
stimuleert hen wel om er oog voor te hebben. Voor ondersteuning kunnen
scholen en centra rekenen op de pedagogische begeleidingsdiensten. Zij
garanderen een goede mix van eigen aanbod en ondersteuning bij
specifieke vragen van scholen. Ook in de aanbod- en vraaggestuurde
nascholing kunnen onderwijsinstellingen ondersteuning vinden voor hun
noden. Daarom integreert het nieuwe decreet de nascholing en de
begeleiding tot één onlosmakelijk geheel: wie onderwijsinstellingen
bijstaat in hun pedagogisch beleid, weet zelf goed aan welke
nascholing prioriteit moet worden gegeven. Als scholen of centra
vragen om nascholingshulp is de begeleiding de vanzelfsprekende
partner die hen zegt waar ze die kan vinden. Om overlap te vermijden
werken de verschillende netgebonden begeleidingsdiensten de laatste
jaren trouwens steeds meer samen. Dit samenwerkingsverband wordt nu
vastgelegd en gesubsidieerd via het nieuwe decreet.
Daarnaast reikt de overheid een uitgebreide set gegevens aan waarmee
onderwijsinstellingen aan de slag kunnen om hun kwaliteitsbeleid uit
te stippelen, bv. over de leerlingenkenmerken op schoolniveau, de
peilingtoetsen, de paralleltoetsen en de consultaties en conferenties
na de peilingen. Op die manier kunnen zowel scholen/centra als de
overheid in de spiegel kijken en nagaan of ze een doeltreffend beleid
voeren. Wat die peilingen betreft, loopt een ambitieuze
meerjarenkalender.
Externe kwaliteitszorg: nieuwe rol voor de onderwijsinspectie
Onderwijsinstellingen moeten ook naar buiten toe verantwoording
afleggen over hun resultaten. Het is de taak van de onderwijsinspectie
om na te gaan of ze de middelen goed besteden en de eindtermen en
ontwikkelingsdoelen realiseren. Het nieuwe decreet stuurt de
doorlichting van scholen/centra en de rol van de onderwijsinspectie
ingrijpend bij. Schooldoorlichtingen blijven de kerntaak van de
inspectie, maar de aanpak wijzigt. Het CIPO-referentiekader
(Context-Input-Proces-Output) dat de inspectie gebruikt, wordt
verankerd in het decreet. Deze indicatoren geven aan dat een
school/centrum een beleid hoort te ontwikkelen en uit te voeren, maar
niet hoe: ze houden dus maximaal rekening met de autonomie en de
vrijheid van onderwijsinstellingen.
Op het einde van een doorlichting volgt een eindadvies dat gunstig,
gunstig maar beperkt in de tijd of ongunstig kan zijn. De drie
mogelijkheden worden behouden maar verfijnd. De meeste doorlichtingen
eindigen overigens positief zonder meer of leiden tot enkele
opmerkingen die moeten worden weggewerkt. Soms is er meer aan de hand.
Vanaf 1 september 2009 zal de onderwijsinspectie scholen en centra
doorlichten op basis van de kenmerken van het schoolprofiel. Dat
profiel komt tot stand door een vooronderzoek, gegevens uit databanken
en het vorige inspectieverslag. Als bijvoorbeeld veel leerlingen van
eenzelfde school slecht presteren in het hoger onderwijs, of als de
school opvallend veel zittenblijvers telt zal deze school precies op
deze aspecten worden doorgelicht.
Als de inspectie tekorten vaststelt, zal ze nagaan wat de oorzaak is
en of het beleidsvoerende vermogen van de school als verklaringsgrond
kan worden ingeroepen. Vastgestelde tekorten kunnen bijvoorbeeld
eenmalig zijn. Een sterke, beleidkrachtige onderwijsinstelling kan dit
snel wegwerken. In zo'n geval is een gunstig advies met voorwaarden op
zijn plaats. In een beleidszwakke omgeving zijn de tekorten vaak
structureel en zal een negatief advies volgen. In dat geval zal een
school/centrum verplicht worden tot een verbetertraject. De
onderwijsinstelling moet zich dan binnen een realistisch tijdsbestek
verplicht laten begeleiden door bv. een pedagogische
begeleidingsdienst. Deze aanpak waarbij de onderwijsinstellingen, de
inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten samenwerken, moet de
onderwijskwaliteit ten goede komen.
Ook de interne organisatiestructuur van de inspectie wordt vernieuwd:
er komt één ambt van inspecteur waarbij alle competenties vanuit de
verschillende onderwijsniveaus vertegenwoordigd zijn. In de toekomst
zullen inspecteurs basisonderwijs een secundaire school doorlichten en
omgekeerd. Een inspecteur met bv. ervaring in het basisonderwijs is
nuttig als een 1^ste graad secundair wordt doorgelicht. Bij een
doorlichting van een centrum voor volwassenenonderwijs kan een gemengd
team van inspecteurs met ervaring in het secundair en
volwassenenonderwijs interessant zijn. Bovendien komt er ook ruimte
voor mensen zonder onderwijservaring die als experts bij een
doorlichting kunnen worden betrokken, bv. bij een school met een
complexe problematiek op het vlak van preventie en arbeidsbescherming.
Ten slotte komt er een Agentschap Kwaliteitszorg dat alle taken van de
onderwijsadministratie die verband houden met kwaliteit zal bundelen.
Naast de onderwijsinspectie, krijgen o.a. de onderwijsadviseurs (= de
eindtermenmakers), de centrale examencommissie en de gelijkwaardigheid
van buitenlandse diploma's hierin een plaats.
Voor meer persinformatie kunt u terecht bij:
Ward Verhaeghe, woordvoerder van minister Vandenbroucke
Tel: 02 552 68 00
GSM: 0476 60 02 15
Email: persdienst.vandenbroucke@vlaanderen.be