Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De Colleges van Bestuur/Centrale directies van de hogescholen die
ongegradeerde of tweedegraads lerarenopleidingen aanbieden
Den Haag Ons kenmerk
6 juni 2008 HO&S/BL/14324
Onderwerp
Derde ronde pilots met Associate-
degreeprogramma's
Geachte leden van het College van Bestuur, geachte leden van de Centrale directie,
De kogel is door de kerk; er komt een derde ronde pilots met Associate-degreeprogramma's. Het gaat
om een pilotronde uitsluitend ingericht voor Ad-programma's die deel uitmaken van hbo-
bacheloropleidingen die leiden tot een onderwijsbevoegdheid voor voortgezet onderwijs of
beroepsonderwijs.
Met deze brief informeer ik u over deze pilotronde en nodig ik u uit aanvragen te doen. Dat doe ik mede
namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Achtergrond pilotronde
Op 13 juni 2007 heb ik het rapport `Beroep: onderwijsondersteuner' van het Landelijk Platform
Beroepen in het Onderwijs (LPBO) aan de Tweede Kamer aangeboden. Het LPBO komt in dat rapport
tot de conclusie dat er in het onderwijs één beroep van onderwijsondersteuner bestaat, dat op twee
niveaus kan worden uitgeoefend. Voor het eerste niveau bestaat reeds een opleiding op mbo-4 niveau.
Voor het tweede, hogere, niveau verwacht het LPBO dat een Ad-programma een passend
opleidingstraject kan zijn. Het LPBO komt in zijn rapport dan ook tot de uitspraak dat er ruimte is voor
Ad-programma's gericht op het onderwijs. In 2005 heeft toenmalig staatssecretaris Rutte u laten
weten dat pas na een dergelijke uitspraak van het LPBO kon worden besloten tot pilots gericht op
beroepen in het onderwijs.
Met het LPBO-rapport werd dus een eerste stap gezet richting de pilotronde die nu voor ons ligt. Ik
wilde echter ook inzicht hebben in de kwantitatieve behoefte aan onderwijsondersteuners van het
hogere niveau alvorens ik tot pilots zou besluiten. Zoals door minister Plasterk aangekondigd in zijn
brief over de Associate degree van 20 juli 2007, is daarom aan de Werkgeversvereniging Primair
blad 2/6
Onderwijs (WvPO), de VO-raad en de MBO Raad gevraagd inzicht in de kwantitatieve behoefte te
verschaffen.
Op basis van de verkregen informatie heb ik besloten geen Associate-degreepilots te zullen toestaan
die deel uitmaken van één van de opleidingen tot leraar basisonderwijs. De WvPO geeft namelijk aan
dat in het primair onderwijs het beroepsperspectief voor onderwijsondersteuners van het hoogste
niveau, onzeker is. In dat licht deel ik de visie van het WvPO dat de introductie van Ad-programma's
gericht op een beroep in het primair onderwijs op dit moment niet opportuun is. De HBO-raad en
PAEPON steunen deze lijn.
Voor het voortgezet onderwijs en in ieder geval voor het middelbaar beroepsonderwijs is de situatie
anders dan voor het primair onderwijs.
De VO-raad heeft aangegeven zelf geen uitspraak te kunnen doen over de kwantitatieve behoefte aan
onderwijsondersteuners van het hogere niveau. Wel is de inschatting van de VO-raad dat veel scholen
voor voortgezet onderwijs serieus nadenken over een andere organisatie en daarmee over andere
functies. Daarbij maken de scholen zelf de keuze of er ook ruimte is voor onderwijsondersteuners van
het hogere niveau.
De MBO Raad verwacht dat die ruimte er in de mbo-sector in ieder geval wel is. De raad schat in dat er
jaarlijks in de komende vijf jaar ruim 200 onderwijsondersteuners van het hogere niveau in die sector
kunnen worden geplaatst. Tezamen met het signaal van de VO-raad geeft mij dit al voldoende
aanleiding te besluiten tot een derde ronde Ad-pilots.
Ik zie echter ook buiten het voortgezet onderwijs en het mbo nog een behoefte op de arbeidsmarkt
waarin de onderwijsondersteuner van het hogere niveau in mijn ogen kan voorzien. Ik doel dan op de
behoefte die er binnen de erkende leerbedrijven is aan goed opgeleide leermeesters/instructeurs.
Vakmensen die na een aantal jaren werkervaring een Ad-traject `onderwijsondersteuner' afronden,
kunnen een belangrijke rol spelen bij de begeleiding van BBL'ers op de werkplek. Investeren in de
kwaliteit van de beroepspraktijkvorming (bpv) is nodig, zeker gelet op de toename van de bpv.
Onderwijsondersteuners van het hogere niveau kunnen daarbij van grote waarde zijn. Mijn inschatting
is dus dat de behoefte aan Ad-onderwijsondersteuners het aantal van 200 per jaar nog overstijgt.
Competentieprofiel onderwijsondersteuner van het hogere niveau
Idealiter zou u bij de voorbereiding van eventuele aanvragen voor een Ad-programma
`onderwijsondersteuner van het hogere niveau' al de beschikking hebben over een definitief
competentieprofiel en bekwaamheidseisen voor dit type onderwijsondersteuner. Het neemt echter nog
enige tijd in beslag om deze op te stellen. Omdat ik waarde hecht aan een spoedige start van de derde
ronde Ad-pilots en ik weet dat dit voor de hogescholen en het werkveld ook geldt, heb ik het LPBO
verzocht om - ten behoeve van de pilotronde - een rudimentair competentieprofiel te laten opstellen
voor de onderwijsondersteuner van het hogere niveau. Dit door Calibris en SBL opgestelde profiel heb
ik inmiddels ontvangen. Het is bijgevoegd als bijlage 1. De NVAO zal bij de beoordeling van een
blad 3/6
aangevraagd Ad-programma toetsen of het voorbereidt op het beroep van onderwijsondersteuner zoals
beschreven in het competentieprofiel.
Voor de duidelijkheid: gelet op wat ik hiervoor heb aangegeven over de mogelijke rol van
onderwijsondersteuners van het hogere niveau voor de bpv, is het dus niet zo dat alle te honoreren Ad-
programma's als oogmerk moeten hebben studenten op te leiden voor een functie in het voortgezet
onderwijs of het beroepsonderwijs. Ad-programma's kunnen zich ook richten op studenten die zij
willen opleiden voor een functie als leermeester/instructeur in erkende leerbedrijven. Wél is het zo dat
alle Ad-programma's die in deze ronde kunnen worden gehonoreerd zo in elkaar moeten zitten dat
degenen die deze succesvol afronden aan de eisen van `onderwijsondersteuner van het hogere niveau'
voldoen en dus in het voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs als onderwijsondersteuner moeten
kunnen gaan werken.
Het LPBO verwacht mij in maart 2009 het definitieve competentieprofiel en de bekwaamheidseisen
voor de onderwijsondersteuner van het hogere niveau te kunnen toesturen. Zodra ik deze ontvangen
heb, zal ik deze naar de hogescholen sturen die in het kader van de derde ronde pilots een pilot
toegewezen krijgen. Zij kunnen er dan bij de verdere uitwerking van hun Ad-programma's gebruik van
maken.
Beoordelingskader
In bijlage 2 vindt u het beoordelingskader voor de derde ronde pilots. Ter toelichting wil ik u wijzen op
het volgende.
De bewindslieden van OCW en LNV zijn steeds ervan uitgegaan dat Ad-programma's gericht op het
beroep van onderwijsondersteuner van het hogere niveau alleen binnen lerarenopleidingen succesvol
kunnen worden gepositioneerd. Ook de HBO-raad gaat in zijn brief aan mij over de derde ronde pilots
(d.d. 2 november 2007) daarvan uit. Het rudimentair competentieprofiel dat ik van het LPBO heb
ontvangen, onderbouwt deze veronderstelling. Het beroep `onderwijsondersteuner van het hogere
niveau' zoals daarin omschreven, heeft zoveel overeenkomsten met dat van leraar dat het niet mogelijk
is om daarvoor op te leiden binnen andere dan lerarenopleidingen. De NVAO deelt deze conclusie.
Aanvragen voor Ad-programma's gericht op het beroep van onderwijsondersteuner van het hogere
niveau kunnen dus alleen worden gehonoreerd indien deze Ad-programma's deel uitmaken van
lerarenopleidingen. Hiervoor is al aangegeven dat de opleidingen tot leraar basisonderwijs uitgesloten
zijn van de pilots. Dat betekent dat in de derde pilotronde uitsluitend de tweedegraads en
ongegradeerde lerarenopleidingen in aanmerking komen om daarbinnen Ad-programma's in te richten.
Net als in de eerdere rondes is gebeurd, zal de NVAO de arbeidsmarktrelevantie van de Ad-
programma's beoordelen (als onderdeel van de totale NVAO-toets van het Ad-programma) en mij
daarover adviseren. De NVAO beoordeelt de kwalitatieve aansluiting van het programma op de
arbeidsmarkt. Omdat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid ook wil garanderen dat er in kwantitatieve
zin behoefte is aan de onderwijsondersteuners die worden opgeleid, heb ik - anders dan bij de vorige
blad 4/6
pilotrondes - dat als extra toetscriterium in het beoordelingskader opgenomen. Het betreffende
criterium (F.) luidt als volgt: "Degenen die het betreffende Ad-programma succesvol afronden hebben
een reële kans op een passende functie in het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs of binnen
(erkende) leerbedrijven omdat er een kwantitatieve (regionale) behoefte is aan de betreffende
onderwijsondersteuners." Ik wijs u erop dat een verwijzing naar enkel de door de MBO Raad
gesignaleerde landelijke behoefte aan onderwijsondersteuners van het hogere niveau niet volstaat om
aan te tonen dat met een Ad-programma aan dit criterium is voldaan. Met het signaleren van een
landelijke behoefte aan onderwijsondersteuners die bovendien niet nader uitgesplitst is naar
vakken/leergebieden, kan de relevantie voor de arbeidsmarkt van afzonderlijke Ad-programma's niet
worden aangetoond.
De derde ronde bestaat uit maximaal 40 pilots. Dit lijkt veel gegeven het aantal pilots dat uit de eerdere
rondes in totaal is gekomen (57). Dit heeft echter te maken met het feit dat elk van de
lerarenopleidingen maar op één vak in het voortgezet onderwijs of de BVE-sector is gericht. Om binnen
dergelijke lerarenopleidingen op een verantwoorde manier Ad-programma's te kunnen realiseren met
een voldoende aantal studenten, is het denkbaar dat hogescholen Ad-programma's inrichten die zij
inbouwen in meerdere bacheloropleidingen. Ik denk bijvoorbeeld aan programma's gericht op de
algemeen vormende vakken, programma's gericht op de beroepsgerichte vakken of programma's
gericht op de kunstvakken. Eén programma dat ingebouwd wordt in bijvoorbeeld drie
bacheloropleidingen, telt als drie Ad-programma's. Dit rechtvaardigt op zich al een relatief groot aantal
pilots. Voor mij is daarnaast van belang dat de komende jaren behoefte is aan een aanzienlijk aantal
onderwijsondersteuners van het hogere niveau. Tenslotte is voor mij ook een argument voor het
genoemde aantal pilots dat - als gevolg van het vakgerichte karakter - veel soorten lerarenopleidingen
bestaan en daarmee ook veel verschillende Ad-programma's denkbaar zijn.
Voor het overige sluit het beoordelingskader zoveel mogelijk aan bij dat van de tweede ronde pilots. Dit
impliceert dat ook voor de Ad-programma's `onderwijsondersteuner van het hogere niveau' de kans op
instroom moet worden aangetoond van groepen die traditioneel minder snel voor het hoger onderwijs
kiezen (mbo'ers en werkenden bijvoorbeeld). Ook dient in het geval van programma's (uitsluitend of
ook) gericht op direct doorstromende mbo'ers de samenwerking met BVE-instellingen te worden
aangetoond. Ook in deze ronde is een positief advies van de NVAO over het Ad-programma een
absolute voorwaarde voor honorering van de pilotaanvraag.
Procedure en planning
De uiterste indieningdatum voor pilotaanvragen voor de derde ronde is 1 september 2008. Eind
november 2008 zal ik de hogescholen die aanvragen hebben ingediend waarover de NVAO mij negatief
adviseert, mijn (negatieve) besluit kenbaar maken. Uiterlijk eind december 2008 besluit ik over de
overige aanvragen. Ik ga daarbij ervan uit dat de meeste hogescholen met ingang van het studiejaar
2009-2010 met hun pilotprogramma's zullen starten. Het staat de hogescholen echter vrij om reeds in
de tweede helft van het studiejaar 2008-2009 met de Ad-programma's te starten.
blad 5/6
Ik wil de hogescholen in de gelegenheid stellen om in ieder geval twee cohorten studenten de Ad-
programma's uit de derde ronde pilots, te laten volgen. Dat betekent dat bij aanvang van het studiejaar
2010-2011 nog nieuwe studenten mogen worden ingeschreven, daarna niet meer. Uiteraard verandert
dit als (op basis van de eind- of tussenevaluatie van de Ad-pilots) wordt besloten de Ad definitief in te
voeren.
De uiterste datum waarop Ad-getuigschriften in het kader van de Ad-pilots uit de derde ronde mogen
worden uitgereikt, zal 1 juli 2013 zijn.
Net als bij de eerdere pilotrondes zal de Commissie Associate degree mij adviseren over de keuze van
de pilots. Dit gebeurt aan de hand van het beoordelingskader (bijlage 2). In bijlage 3 vindt u het
protocol dat de NVAO hanteert bij de beoordeling van de pilotaanvragen. Bijlage 4 bevat informatie
over de procedure en een overzicht van de gegevens en stukken die u per aanvraag dient aan te
leveren. Per Ad-programma dient u één aanvraag in te dienen. Zoals hiervoor is aangegeven telt een
programma dat wordt ingebouwd in bijvoorbeeld drie bacheloropleidingen als drie Ad-programma's. U
dient voor zo'n programma dus drie aanvragen in te dienen.
SEO Economisch Onderzoek voert in opdracht van het ministerie van OCW sinds de start van de eerste
Ad-pilots een monitoronderzoek naar de Ad-pilots uit. Net als de pilots uit de eerste en de tweede
ronde, zullen ook de pilots uit de derde ronde in het monitoronderzoek worden meegenomen.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u
contact opnemen met Floor Boselie-Abbenhuis (tel: 070 412 2378; f.m.h.boselie@minocw.nl) of Bert
Broerse (tel: 070 4124073; b.a.broerse@minocw.nl) van de directie Hoger Onderwijs &
Studiefinanciering.
Vragen aan de NVAO kunt u stellen via de digitale helpdesk: Ad@nvao.net
Ik wens u alle succes bij het voorbereiden van eventuele pilotaanvragen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
blad 6/6
Een afschrift van deze brief wordt gezonden aan: HBO-raad, PAEPON, MBO Raad, AOC Raad, PO-raad,
VO-raad, ISO, LSVb, VNO-NCW, MKB-Nederland, COLO, LPBO, SBL, Calibris, NVAO, Commissie
Associate degree, SEO Economisch Onderzoek en Leido.