4. Antwoorden op kamervragen van Leijten en Jasper van Dijk over het
vervallen van de aanvullende beurs voor studenten in verband met
de Wtcg
Antwoorden op kamervragen van Leijten en Jasper van Dijk over het vervallen
van de aanvullende beurs voor studenten in verband met de Wtcg
Kamerstuk, 22 januari 2009
Antwoorden van minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
en staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
staatssecretaris van Financiën, op Kamervragen van de leden Leijten en
Jasper van Dijk (SP) (2008Z08829/2080907310), ingezonden op 9 december
2008.
U ontving eerder een verzoek tot uitstel van beantwoording
(briefnummer HO&S/SF/90008 d.d. 9 december 2008) in verband met
noodzakelijke interdepartementale afstemming van deze vragen.
2008Z08829 / 2080907310
Vragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het vervallen van de
aanvullende beurs voor studenten in verband met de Wet tegemoetkoming
chronisch zieken en gehandicapten. (Ingezonden 9 december 2008)
Vraag 1
Bent u bekend met het bezuinigen op de ziektekostenaftrek, waardoor
mensen een hoger verzamelinkomen overhouden voor de belastingdienst?
Antwoord 1
Wij zijn bekend met het feit dat de buitengewone uitgavenregeling (BU)
is vervangen door de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en
gehandicapten (Wtcg) per 1 januari 2009. Doel van deze herziening is
het beter richten van de regeling op chronisch zieken en
gehandicapten.
In de buitengewone uitgavenregeling liep de compensatie voor de
zorgkosten volledig via de fiscaliteit. In de nieuwe regeling wordt
het grootste deel van de compensatie van de meerkosten voor chronisch
zieken en gehandicapten buiten de fiscaliteit gerealiseerd.
Consequentie hiervan is dat gebruikers van de buitengewone
uitgavenregeling bij de overgang naar de Wtcg inderdaad - ceteris
paribus - in veel gevallen op een hoger verzamelinkomen uitkomen. Dit
was overigens een beoogd effect van de herziening. Door de aftrek van
buitengewone uitgaven trad het (feitelijk) onbedoelde effect op dat,
als gevolg van het daarmee samenhangende lagere verzamelinkomen,
mensen hogere bijdragen ontvingen uit de inkomensafhankelijke
regelingen. Op deze wijze werd feitelijk een hogere tegemoetkoming
gerealiseerd voor de zorgkosten (soms meer dan 100%). Er ontstond
tevens een verschil in tegemoetkoming afhankelijk van de vraag of en
in welke mate een inkomensafhankelijke regeling van toepassing was.
Met de nieuwe regeling worden deze onbedoelde effecten beperkt.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het bericht dat studenten met een aanvullende
beurs - die immers wordt toegekend op basis van het inkomen van de
ouders - met ouders die hoge ziektekosten hebben, door de bezuiniging
op de ziektekostenaftrek, geen of minder aanvullende beurs krijgen
toegekend? 1)
Vraag 3
Bent u van mening dat het een wenselijk effect is dat studerende
kinderen met een aanvullende beurs de dupe worden van bezuinigingen
van de overheid? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo neen, wat gaat u
hieraan doen?
Antwoord 2 en 3
Zoals onder 1 aangegeven leidt de vervanging van de buitengewone
uitgavenregeling door de Wtcg ertoe dat de onbedoelde doorwerking naar
andere inkomensafhankelijke regelingen wordt ingeperkt. Deze
doorwerking had ook effect op de inkomensafhankelijke aanvullende
beurs. De vervanging van de buitengewone uitgavenregeling door de Wtcg
kan namelijk leiden tot een hoger verzamelinkomen, waardoor kinderen
van gebruikers van de buitengewone uitgavenregeling op termijn minder
recht op aanvullende beurs hebben. Omdat het inkomen in jaar t-2
leidend is voor het recht op aanvullende beurs, treedt het effect voor
studenten pas op bij de berekening van aanvullende beurzen in 2011.
Voor de kleine groep die peiljaarverlegging aanvraagt, treedt mogelijk
eerder effect op.
De door u aangehaalde casus uit het door uw Kamer meegezonden
(e-mail)bericht betreft een studerende zoon met ouders die beide
aangewezen zijn op een wao-uitkering. De ouders geven aan dat de
aanvullende beurs van de zoon in 2009 lager is uitgevallen door een
versobering van aftrekpost buitengewone lasten op het punt van de
Zorgverzekeringswetpremie, waardoor het inkomen van de ouders in 2007
hoger is geworden. Dit komt ons vreemd voor.
Zoals reeds aangeduid, wordt voor de berekening van de aanvullende
beurs in de studiefinanciering uitgegaan van het verzamelinkomen in
jaar t-2. Voor de studiefinanciering in 2009 is dus het
verzamelinkomen in 2007 leidend. In 2007 was de
Zorgverzekeringswetpremie nog steeds aftrekbaar. Eerst per 2008 is de
premie voor de basisverzekeringswet niet langer aftrekbaar, onder
gelijktijdige verlaging van de inkomensafhankelijke drempel voor
aftrek van buitengewone uitgaven: van 11,5% naar 1,65%. Een eventuele
verlaging van de aanvullende beurs in 2009 kan dan ook geen gevolg
zijn van de gewijzigde wetgeving wat betreft de buitengewone
uitgavenregeling.
Vraag 4
Bent u bewust van het feit dat de studerende kinderen met een
aanvullende beurs met terugwerkende kracht met een lening opgezadeld
zullen zitten, omdat de aanvullende beurs pas na twee jaar kan worden
vastgesteld? Zo ja, vindt u het moreel aanvaardbaar dat studenten met
een onaangevraagde lening worden geconfronteerd?
Antwoord 4
Dit is niet het geval. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is
aangegeven, wordt het effect van de vervanging van de buitengewone
uitgavenregeling door de Wtcg vanwege de peildatumsystematiek pas
merkbaar voor studenten die voor het jaar 2011 aanvullende beurs
aanvragen. Studenten worden niet met terugwerkende kracht
geconfronteerd met minder beurs en zij worden dus ook niet met een
onaangevraagde lening geconfronteerd.
Vraag 5
Weet u over hoeveel studenten met een aanvullende beurs het gaat? Bent
u bereid dat te onderzoeken en de studenten te informeren? Zo neen,
waarom niet?
Antwoord 5
Het totaal aantal huishoudens dat in 2008 gebruik maakt van de
buitengewone uitgavenregeling bedraagt naar schatting 3,9 miljoen. In
totaal ontvangen ongeveer 220.000 studenten een aanvullende beurs. Er
zijn geen exacte cijfers bekend welk deel van de ouders van studenten
met aanvullende beurs gebruik maakte van de buitengewone
uitgavenregeling.
Het is overigens niet in alle gevallen zo dat, wanneer de ouders van
de studenten met een aanvullende beurs gebruik maakten van de
buitengewone uitgavenregeling, de studenten erop achteruitgaan door de
overgang van de buitengewone uitgavenregeling naar Wtcg. Voor een
meerderheid van de studenten met een aanvullende beurs geldt dat het
inkomen van hun ouders dusdanig laag is, dat zij ook na inperking van
de aftrek van ziektekosten nog in aanmerking zullen komen voor
dezelfde (maximale) aanvullende beurs. Het gaat hierbij om de groep
waarvan de ouders een verzamelinkomen hebben tot ongeveer EUR33.000
(indien sprake is van twee ouders die een of meer kinderen hebben). De
maatregel heeft mogelijk wel effect voor de groep studenten waarvan
het inkomen van de ouders net boven deze inkomensgrens zit en die in
aanmerking komt voor aanvullende beurs in de glijdende schaal. Op dit
moment krijgt circa tweederde van de studenten het maximum bedrag aan
aanvullende beurs. Inkomenseffecten beperken zich tot de groep
studenten met aanvullende beurs die in de glijdende schaal zitten, dan
wel door de inperking van de fiscale aftrek in de glijdende schaal
terechtkomen.
In het algemene communicatietraject van het ministerie van Financiën
en het ministerie van VWS zal worden meegenomen dat de overgang van
buitengewone uitgavenregeling naar Wtcg op termijn ook effecten kan
hebben voor de aanvullende beurs, net als dit het geval is voor andere
inkomensafhankelijke regelingen. Zo wordt voorkomen dat ouders en
studenten, in 2011, onverwacht worden geconfronteerd met een lagere
aanvullende beurs.
1) E-mailbericht
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport