Hof Amsterdam beveelt de strafvervolging van het Tweede Kamerlid Geert
Wilders
Amsterdam, 21 januari 2009 - Op 21 januari 2009 heeft het gerechtshof
te Amsterdam de strafvervolging bevolen van de parlementariër Geert
Wilders wegens het aanzetten tot haat en discriminatie op grond van
door hem gedane uitlatingen in diverse media over moslims en hun
geloof. Tevens acht het hof strafvervolging aangewezen ter zake van
belediging van de moslimgelovigen wegens de door Wilders gemaakte
vergelijkingen van de islam met het nazisme.
Het hof deed zijn uitspraak naar aanleiding van een aantal klachten
over niet-vervolging van Wilders terzake van diens uitlatingen in
diverse media over moslims en hun geloof. De klagers konden zich niet
vinden in de beslissing van het openbaar ministerie om geen gevolg te
geven aan hun aangifte tegen Wilders.
Het openbaar ministerie heeft zich onder meer op het standpunt
gesteld, dat een deel van de uitingen van Wilders geen betrekking
heeft op een groep gelovigen, maar kritiek betreft op het
moslimgeloof, waardoor de eigenwaarde van die groep gelovigen niet
wordt aangetast en die groep evenmin in diskrediet wordt gebracht.
Sommige uitlatingen van Wilders kunnen wel als krenkend worden
aangemerkt, maar omdat zij (buiten de Tweede Kamer) zijn gedaan als
bijdrage aan een maatschappelijk debat valt de strafbaarheid van die
uitingen weg, aldus het openbaar ministerie .
Het hof is het met dit standpunt van het openbaar ministerie en de
daaraan ten grondslag liggende overwegingen niet eens. Het hof heeft
daarbij overwogen dat de gewraakte meningsuitingen van Wilders (ook
zoals in beeld gebracht in zijn film Fitna) in onderlinge samenhang
bezien naar Nederlands recht strafbaar zijn, zowel door hun inhoud als
door de wijze van presenteren. Deze wijze van presenteren kenmerkt
zich door eenzijdige, sterk generaliserende formuleringen met een
radicale strekking, niet aflatende herhaling en een toenemende
felheid, waardoor er van haatzaaien sprake is. De meeste uitlatingen
zijn in de opvatting van het hof tevens beledigend, nu zij de
moslimgelovigen wezenlijk in hun religieuze waardigheid aantasten. In
de opvatting van het hof heeft Wilders ook door de symbolen van het
moslimgeloof aan te tasten wel degelijk de moslimgelovigen zelf
beledigd.
In de tweede plaats heeft het hof de vraag beantwoord of een eventuele
strafvervolging c.q. veroordeling toelaatbaar zou zijn volgens de
normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de
daarop gebaseerde rechtspraak van het Europese Hof, dat de vrijheid
van meningsuiting hoog in het vaandel heeft . Het hof is tot de
conclusie gekomen dat een in te stellen strafvervolging maar ook een
eventuele latere veroordeling, mits proportioneel, niet in strijd
hoeft te komen met Wilders vrijheid van meningsuiting, nu haatzaaiende
en kwetsende uitlatingen van politici, gelet op hun bijzondere
verantwoordelijkheid, ook volgens Europese normen niet door de beugel
kunnen.
In de derde plaats heeft het hof de vraag beantwoord of
strafvervolging van Wilders vanwege zijn uitlatingen in de Nederlandse
situatie wenselijk zou zijn (de opportuniteitsvraag). Volgens het hof
is het haatzaaien in een democratische rechtsorde dermate ernstig dat
een algemeen belang aanwezig is om in het maatschappelijk debat een
duidelijke grens te trekken.
Ten aanzien van groepsbelediging maakt het hof een onderscheid. In het
algemeen stelt het hof vast dat de traditie binnen de Nederlandse
debatcultuur is gebaseerd op een grote mate van tolerantie ten
opzichte van elkaars opvattingen, terwijl van moslimimmigranten begrip
mag worden verwacht voor de in Nederland heersende sentimenten ten
aanzien van hun geloof, dat op enkele onderdelen op gespannen voet
staat met Nederlandse en Europese waarden en normen. Als het om
beledigende uitingen gaat geeft het hof de voorkeur aan politieke,
maatschappelijke en andere juridische tegenkrachten dan het
strafrecht, waardoor een actieve participatie aan het maatschappelijk
debat, ook door moslims, wordt bevorderd.
Het hof maakt echter een uitzondering voor beledigende uitlatingen
waarin een relatie met het nazisme wordt gelegd (door onder meer de
Koran met "Mein Kampf" te vergelijken). Dit vindt het hof dermate
beledigend voor de bevolkingsgroep van moslimgelovigen dat een
algemeen belang aanwezig wordt geacht om Wilders daarvoor te
vervolgen.
Het hof komt tot de conclusie dat de wijze waarop het maatschappelijk
debat verloopt over controversiële kwesties, zoals de immigratie- en
integratiepolitiek, weliswaar in principe niet tot het terrein van
het recht behoort, maar dat dit anders wordt als fundamentele grenzen
worden overschreden. Dan komt ook het strafrecht in beeld.
Overigens benadrukt het hof dat zijn oordeel in die zin een voorlopig
karakter draagt, dat Wilders in deze beklagprocedure niet is
veroordeeld. Het hof heeft uitsluitend beoordeeld of voldoende
aanwijzingen - op het niveau van een redelijke verdenking - aanwezig
zijn om een strafvervolging tegen Wilders in gang te zetten. Het is
uiteindelijk aan de later oordelende strafrechter om in een openbaar
strafproces de vraag te beantwoorden of er ruimte is voor een
veroordeling en, zo ja, in welke mate.
LJ Nummer
BH0496
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 21 januari 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie