Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Beantwoording feitelijke vragen kamerstuknummer 28385-120

19 januari 2009 - kamerstuk

Directie Natuur

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal


Postbus 20018

2500 EA 's-GRAVENHAGE

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum


18 december 2008 28385-120 DN. 2009/46 19 januari 2009 onderwerp bijlagen

Feitelijke vragen over ammoniak 1

Geachte Voorzitter,

Hierbij ontvangt u mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de antwoorden op de door u gestelde vragen over ammoniak als voorbereiding op het Algemeen Overleg dat mijn collega en ik met u hebben op 22 januari aanstaande.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg
Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit
Directie Natuur
Willem Witsenplein 6
Postadres: Postbus 20401
2500 EK 's-Gravenhage
Telefoon: 070 - 3786868
Fax: 070 - 3786100

Lijst van feitelijke vragen en antwoorden over ammoniak Kamerstuknummer: 28385-120


1
Kent u de berichten van ondermeer de Nederlandse Vakbond Pluimveehouderijs over de onduidelijkheden rondom het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting in relatie tot de fijnstof problematiek?

Ja.


2
Klopt het dat voor het binnenhalen van de Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtwassers (NSL) derogatie een inspanningsverplichting geldt? Zo ja, is het wenselijk dat gebiedsprogramma's nu worden opgesteld?

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het is ook de onderbouwing van het verzoek om uitstel aan de EU om op de vastgestelde datum te voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en daarmee een resultaatsverplichting.


3
Zijn de emissiewaarden voor alle stalsystemen nu bekend, en is hierbij rekening gehouden met de (combi)luchtwassers en andere reductiemogelijkheden?

In maart 2008 is op de website van VROM het overzicht gepubliceerd met daarin de emissie- factoren voor fijnstof in de veehouderij. In dit overzicht zijn alle stalsystemen opgenomen die ook in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav) zijn opgenomen; inclusief (gecombineerde) luchtwassers voor de varkenshouderij. Voor enige stalsystemen kon (nog) geen emissiefactor op verantwoorde wijze worden vastgesteld, zoals de luchtwassers voor pluimvee- houderij.

De gepubliceerde emissiefactoren zullen worden geactualiseerd op basis van de resultaten van metingen aan een representatief deel van de huidige stalsystemen. Deze komen in de loop van 2009 beschikbaar. Het streven is om ook emissiefactoren op te nemen voor de stalsystemen waarvoor deze nu ontbreken.

Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar een aantal nieuwe technieken die de emissie van fijnstof reduceren. Ook naar gecombineerde luchtwassers voor de pluimveehouderij. Zodra de resultaten van de daarbij uitgevoerde metingen beschikbaar zijn, zullen deze worden toegevoegd aan het overzicht op de website van VROM.


4
Hoe worden de middelen uit het NSL (2 miljard voor luchtwassers) bestemd voor onder andere (combi)luchtwassers en is hierbij het dierenwelzijn in beeld?

Het totale budget, dat beschikbaar is voor het NSL, bedraagt 2 miljard euro. Hiervan is 45 miljoen euro gereserveerd voor het stimuleren van maatregelen om de uitstoot van fijnstof in de veehouderij te verminderen en 3 miljoen euro voor het ontwikkelen van concrete en praktijkrijpe technieken die de uitstoot van fijnstof uit de pluimveehouderij kunnen beperken. Bij het ontwikkelen van deze technieken wordt ook dierenwelzijn meegenomen.

In aanvulling op het NSL is in het kader van het Programma Luchtwassers 10 miljoen euro beschik- baar voor onderzoek voor de periode 2006-2009 en 21,8 miljoen euro beschikbaar voor het stimuleren van investeringen in gecombineerde luchtwassers voor de periode 2007-2008.


5
Waarom is voor de innovatie van luchtwassers geen budget gereserveerd in het Programma Luchtwassers?

In het Programma Luchtwassers is binnen spoor 3 - optimalisatie van de techniek van de gecombineerde luchtwasser - budget gereserveerd voor innovatie.


6
Wat zijn de resultaten van de openstelling in de 1e helft van 2008 van de innovatieregelingen SBIR en STAL? Op welke termijn zijn op basis van de ingediende voorstellen nieuwe typen luchtwassers te verwachten?

Er zijn 20 aanvragen ingediend voor SBIR in 2008. Hiervan hebben zeven ondernemers de mogelijkheid gekregen om hun idee uit te werken door middel van een haalbaarheidsstudie. Deze haalbaarheidsstudies zijn afgerond en beoordeeld. Het resultaat hiervan is dat vier ondernemers de mogelijkheid krijgen om hun idee verder te ontwikkelen. Deze ideeën hebben betrekking op de ontwikkeling van drie nieuwe typen luchtwassers en van een nieuwe snelle meetmethode voor ammoniak en geur. De afronding van de ontwikkeling van deze vier ideeën vindt plaats in de loop van 2009.

Er zijn tien aanvragen ingediend voor STAL in 2009. Hiervan hebben negen ondernemers de gelegenheid gekregen om hun idee uit te werken. Deze ideeën zijn erop gericht op het verbeteren van het gebruiksgemak van de huidige generatie luchtwassers. Denk hierbij aan het verminderen van het water-, zuur- en energieverbruik. De afronding van deze projecten vindt plaats in de loop van 2009.

Als de verschillende projecten van SBIR en STAL zijn afgerond, is bekend of de ideeën technisch en economisch haalbaar zijn. Het is vervolgens aan de ondernemer om zijn idee verder op te schalen en op de markt te brengen.


7
Wanneer kunnen nieuwe generaties luchtwassers, ondermeer voortkomend uit SBIR/STAL, in de Regeling Ammoniak en Veehouderij en het overzicht emissiefactoren fijnstof worden opgenomen? Geldt hiervoor de 20 weken termijn en daarmee de mogelijkheid om twee keer per jaar deze systemen te gaan gebruiken?

Op het moment dat de ondernemer voor zijn idee een proefstalstatus aanvraagt in het kader van de Regeling ammoniak en veehouderij geldt voor het beoordelen van deze aanvraag de termijn van 20 weken. Zodra op basis van metingen aan de proefstal één of meerdere emissiefactoren zijn vastgesteld, kan het nieuwe systeem in de Rav, de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) en/of het overzicht emissiefactoren fijnstof in de veehouderij worden opgenomen.


8
Gaan de innovatieregelingen SBIR/STAL komend jaar open? Zo ja, met welke bedragen en zo nee, waarom niet?

De innovatieregeling SBIR zal ook dit jaar worden opengesteld voor een bedrag van 1,3 miljoen euro. Over het al dan niet opnieuw openstellen van de innovatieregeling STAL moet nog een besluit genomen worden.


9
Kan een overzicht worden gegeven van de prestaties en inzet van de verschillende sectoren om de No Effect Concentration (NEC) plafonds 2010/2020 en de afspraken zoals gemaakt in het NSL te halen?

Mijn ambtgenoot van VROM heeft u recent geïnformeerd over de voortgang in de realisatie van de maximale emissieplafonds die in het kader van de Europese "National Emission Ceilings" (NEC)- richtlijn voor het jaar 2010 zijn vastgesteld. Tegelijkertijd heeft ze u geïnformeerd over de stand van zaken rond de herziening van deze richtlijn (TK, vergaderjaar 2007-2008, 28 240, nr. 97).

Het NSL is erop gericht om te voldoen aan de Europese Richtlijn luchtkwaliteit, waarin normen zijn opgenomen voor de concentratie van stikstofoxiden en fijnstof in de lucht. In hoofdstuk 6 staat beschreven welke prestaties en inzet er verwacht worden van de verschillende sectoren (TK, vergaderjaar 2007-2008, 30 175, nr. 58).


10
Kan het overzicht `emissiefactoren fijnstof voor de veehouderij', dat elk jaar op 15 maart wordt aangepast vaker worden aangepast? Kunnen beoordelingen ten aanzien Regeling Ammoniak en Veehouderij en het overzicht parallel lopen?

De beoordelingen voor het vaststellen van verschillende emissiefactoren - ammoniak, geur en fijnstof - voor een nieuw stalsysteem vinden momenteel al tegelijkertijd plaats. De overzichten met stalsystemen en bijbehorende emissiefactoren in de Rav, de Rgv en het overzicht emissiefactoren fijnstof in de veehouderij zullen in beginsel twee maal per jaar gelijktijdig worden geactualiseerd.


11
Kan één van de pilots een covergistingsproject met producten vanuit de akkerbouw bijvoorbeeld suikerbijproducten zijn?

Voorwaarde voor deelname aan de pilots is het vervaardigen van mineralenconcentraat uit dierlijke meststoffen door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken gevolgd door omgekeerde osmose. Covergisting is een techniek die kan worden toegepast voorafgaand aan voormelde technieken. Omdat het uiteindelijk vervaardigde mineralen- concentraat als meststof op de bodem wordt gebruikt, mogen bij de covergisting naast dierlijke mest alleen de coproducten worden gebruikt die zijn opgenomen op de zogenoemde positieve lijst covergisting. Dit zijn allen materialen waarvan is aangetoond dat deze geen milieukundige of landbouwkundige risico's opleveren, indien deze bij de vervaardiging van meststoffen worden gebruikt. Het is de keuze van de ondernemer welke op de positieve lijst aangewezen coproducten tezamen met hoofdzakelijk dierlijke mest worden vergist waarna het restant als dierlijke meststof kan worden verhandeld en verwerkt. Op dit moment zijn geen suikerbijproducten als zodanig aangewezen.


12
Wat is de relatie tussen fijnstof en ammoniak behalve dat het beide stoffen zijn die ook uit de landbouw komen en waarvan de uitstoot met een gecombineerde luchtwasser kunnen worden verminderd?

Er wordt bij fijnstof onderscheid gemaakt tussen primair en secundair fijnstof. Primair fijnstof zijn de directe emissies veroorzaakt door menselijk handelen. Secundair fijnstof ontstaat in de atmosfeer uit onder andere zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak.


13
Wordt de doelstelling om de ammoniakemissie terug te dringen beïnvloed door het streven om met combinatie luchtwassers te werken, waarbij naast ammoniak ook fijnstof wordt weggevangen?

Het stimuleren van het gebruik van gecombineerde luchtwassers kan een positieve invloed hebben op het halen van de doelstelling om de ammoniakemissie terug te dringen. Het rendement van deze luchtwassers is over het algemeen hoger dan van de gangbare emissiearme technieken om de ammoniakemissie terug te dringen.


14
Hoe groot acht u de mogelijkheden voor saldering gelet op de jurisprudentie uit bijlage 2 van de handreiking?

Uit de aangehaalde jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat deze specifiek naar de voorgelegde casus kijkt en daarbij strak het door de (Europese) regelgeving voorgeschreven kader hanteert. Saldering heeft de Raad van State daarbij niet onmogelijk gemaakt; wel moet bij saldering expliciet rekening gehouden worden met de instandhoudingsdoelstellingen en de ligging en kwetsbaarheid van de verschillende habitattypen. Een saldering waarbij gerekend wordt met een gemiddelde ammoniakdepositie op het gehele habitatgebied is daarbij niet toegestaan. Dit sluit namelijk niet uit dat op bepaalde plaatsen in het gebied de ammoniak- depositie toeneemt. Dit blijkt ook uit de recente uitspraak van de Raad van State van 22 oktober 2008, nr. 200709052/1. Ik blijf saldering als reële mogelijkheid aanmerken.


15
Uit een onderzoek van Alterra blijkt dat slechts 10% van de depositie op Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door bedrijven buiten een straal van 3 kilometer van een Natura 2000-gebied. Het overige komt dus van andere bronnen buiten deze straal. Hoe kan op basis van dit gegeven de individuele invloed van een activiteit op de instandhoudingsdoelstelling worden bepaald?

De individuele invloed van een activiteit op de instandhoudingsdoelstelling wordt bepaald door te berekenen hoeveel emissie deze teweegbrengt en hoeveel depositie daarvan het gevolg is op het stikstofgevoelige habitattype in een Natura 2000-gebied. In veel gevallen is deze depositiebijdrage van het individuele bedrijf inderdaad slechts een (zeer) klein onderdeel van de totale depositie ter plekke. Dit neemt niet weg dat, gelet op het feit dat de actuele depositieniveaus vaak te hoog zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen, individuele bedrijven kunnen bijdragen aan deze te hoge deposities èn dat de mate daarvan redelijk concreet is te kwantificeren.


16.
Waarom kan niet worden aangesloten bij de 250 meter zone van de Wet ammoniak en veehouderij (WAV), waar sprake is van kwetsbare en zeer kwetsbare voor verzuringsgevoelige natuur?

Vanwege de strenge beperkingen die de Wet ammoniak en veehouderij stelt aan veehouderijen die zijn gelegen binnen een zone van 250 meter rond zeer kwetsbare gebieden, zal uitbreiding van een (intensieve) veehouderij binnen die zone in het algemeen niet leiden tot significante effecten op het betreffende natuurgebied. Buiten die zones stelt de Wet ammoniak en veehouderij in beginsel geen beperkingen aan nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen. Wetenschappelijk gezien kan echter niet worden uitgesloten dat nieuwvestiging of uitbreiding van een veehouderij buiten een zone van 250 meter significante effecten kan hebben op binnen een Natura 2000-gebied gelegen stikstofgevoelige delen.

In dat geval dient een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 te worden gemaakt. Deze situaties doen zich in de praktijk geregeld voor. Bij de behandeling van de wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Kamerstukken 30 654, nrs. 3, 4 en 6) is de regering uitgebreid ingegaan op de verhouding tussen het generieke zoneringsregime van de Wet ammoniak en veehouderij en de Natuurbeschermingswet 1998. Ik wil u graag naar deze stukken verwijzen.


17
Bent u van plan om in Europa voor een verlaging van het NEC plafond voor ammoniak te pleiten? Zo ja, welke onderbouwing geeft u voor uw pleidooi. Hoe verhouden deze argumenten zich tot de conclusies uit het onderzoek van het LEI waarin staat dat de uitstoot van ammoniak in 2020 bij voortzetting van het huidige beleid naar verwachting een stuk lager is dan in 2006?

Vanuit het oogpunt van het realiseren van nationale natuur- en milieudoelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) heeft Nederland belang bij het realiseren van een lagere ammoniakemissie dan het NEC-plafond van
128 Kton voor 2010. De nationale doelstellingen in combinatie met VHR oefenen voldoende druk uit voor het voeren en ontwikkelen van nationaal ammoniakbeleid. De NEC-plafonds gelden echter voor alle EU-lidstaten en stellen een grens aan onder andere de ammoniakemissie van ons omringende landen. Circa 25% van de huidige NHx depositie is afkomstig is uit het buitenland. Verdere verlaging van de NEC-plafonds voor alle lidstaten is gunstig voor het behalen van de nationale doelstellingen en het voldoen aan de VHR-verplichtingen. Een verlaging van alleen het plafond voor Nederland is gelet op de internationale aspecten van de emissieproblematiek ongewenst. Anderzijds zal in de afweging over de Nederlandse inzet voor de hoogte van de NEC- plafonds voor 2020 ook de maatschappelijke, technische en financiële consequenties van maatregelen nodig om het plafond te halen, worden betrokken.

De conclusies van het LEI rapport ondersteunen de verwachting dat het huidige beleid leidt tot een substantiële reductie van de ammoniakemissie. Ook dit zal meegenomen worden in de positiebepaling van Nederland ten aanzien van de voorstellen van de Commissie over de hoogte van de NEC-plafonds voor 2020.


18
Hoe verhoudt de grote onzekerheid van de bij de vergunningverlening gehanteerde model- berekeningen voor ammoniak zich tot het voeren van behoorlijk bestuur? Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de onzekerheidsfactor van de (achtergrond)depositie terug te brengen zodat het mogelijk is om op een betrouwbare manier een praktisch toepasbare kritische depositie- waarde te berekenen?

Onzekerheden spelen op allerlei plaatsen in de keten van emissies tot effecten in de natuur. De grootte van de onzekerheden op nationale schaal zijn vrij klein. Op lokale schaal zijn de onzeker- heden veel groter en van geval tot geval vaak anders. Deze zijn onder te verdelen in onzekerheden in de emissies van ammoniak, onzekerheden in het gedrag in de lucht en tot slot in de respons van de natuur en de kritische depositie waaronder geen wezenlijke effecten meer worden verwacht. Het onderzoek naar de oorzaak van het zogenaamde "ammoniakgat" door het RIVM heeft aangetoond dat de gehanteerde (achtergrond)deposities over het algemeen juist waren. Ander onderzoek heeft er onder andere toe geleid dat de onzekerheidsmarges van kritische depositie- waarden voor -gewenste- natuurdoeltypen konden worden verkleind. Een feit blijft dat de mate van depositie en de gevoeligheid voor overschrijding van de kritische depositie door lokale omstandigheden wordt beïnvloed.

In de nieuwe handreiking ammoniak worden handvaten geboden voor de lokale besturen om hier zorgvuldig mee om te gaan en om de zoveel mogelijk rekening te houden met de lokale situatie.


19
Hoe verhouden de niet bindende beheerplannen, handreiking en overeenstemming tussen betrokken partijen (convenanten) zich tot de eis van de richtlijn om passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen te nemen? Hoe kan er volgens u op de door u voorgestelde wijze invulling worden gegeven aan de rechtszekerheid en hoe gaat u duidelijkheid scheppen voor het bedrijfsleven?

Ter uitvoering van de Habitatrichtlijn zijn naast de in het algemeen geldende regels voor natuur- monumenten specifieke regels opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998, te weten de artikelen 19a t/m 19ka. De wet verbiedt zonder vergunning van het bevoegd gezag handelingen te verrichten of projecten te realiseren die - kort gezegd - potentieel schadelijk zijn. De genoemde artikelen bepalen dat een beheerplan wordt opgesteld op basis waarvan handelingen zijn vrijgesteld, dan wel dat handelingen vergunningplichtig zijn, tenzij op basis van artikel 19da een algemene maatregel van bestuur is vastgesteld, waardoor de handelingen zijn vrijgesteld. Het bevoegd gezag kan verder op grond van artikel 20 de toegang beperken als dit noodzakelijk is voor de bescherming van natuurwaarden. Artikel 21 biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid feitelijke herstel- of behoudmaatregelen te treffen, die eigenaren en gebruikers moeten gedogen, in geval sprake is van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of significante verstoring van soorten, waarvoor het gebied is aangewezen. Bovendien bevat de wet een algemene zorgplichtbepaling in artikel 19l. Daarmee zijn passende wettelijke maatregelen genomen.

Artikel 19a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat overleg met de eigenaar, gebruiker en andere belanghebbenden wordt gevoerd, alvorens een beheerplan wordt vastgesteld.
Het vierde lid van dit artikel schrijft ten behoeve van de voorbereiding van een beheerplan de procedure voor, neergelegd in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het vijfde lid van dit artikel verplicht tot overleg met de besturen van gemeenten en water- schappen op het grondgebied, waarvan een beheerplan betrekking heeft. Daarmee is verzekerd dat alle betrokkenen de inhoud van een beheerplan kunnen kennen. Dat impliceert dat men kan weten wat het voornemen is, men kan daarover desgewenst een ziens- wijze indienen en zo nodig na het nemen van het besluit de zaak aan de rechter voorleggen. Op die wijze wordt betrokkenen rechtsbescherming geboden en bestaat door de bekendheid van het beheerplan ook rechtszekerheid voor een ieder.
Dat geldt tevens voor het bedrijfsleven. Ik neem aan dat waar men het beheerplan onduidelijk vindt, men door middel van het indienen van een zienswijze duidelijkheid zal vragen.


20
Hoe gaat u het bevoegd gezag in staat stellen om een goede afweging te maken omtrent vergunningverlening? Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de kennis die hier voor nodig is? Is het mogelijk om op basis van de huidige stand der kennis een afweging te maken waarbij ook rekening is gehouden met de cumulatie van de effecten van verschillende activiteiten, zodat het oordeel van de bestuursrechter niet meer behelst dan een marginale toetsing?

In de eerste plaats beoogt de handreiking het bevoegd gezag te helpen in zijn afwegingen omtrent vergunningverlening. Alle relevante kennisaspecten komen in de handreiking aan de orde. Deze handreiking moet het bevoegd gezag in staat stellen zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen en een eigen afweging te maken bij de vergunningverlening of het opstellen van beheer- plannen. Zoals de handreiking aangeeft is dit een eerste begin van de verdere opbouw van relevante kennis.

In het vervolgtraject zie ik een rol weggelegd voor het Steunpunt Natura 2000. Binnen het Steunpunt vindt permanente opbouw en uitwisseling van kennis en informatie plaats. De provincies zijn ook vertegenwoordigd binnen het Steunpunt. Het Steunpunt faciliteert het bevoegd gezag door kennis uit te wisselen. Voor de kennisuitwisseling haakt het Steunpunt aan bij de verschillende initiatieven en (onderzoeks-)trajecten die reeds lopen bij bevoegde gezagen. Een belangrijk traject daarin is het proces rond de Peelvenen, waar voortbouwend op de handreiking een plan van aanpak voor reductie van de ammoniakdepositie gemaakt wordt. In deze aanpak wordt ook aandacht besteed aan de cumulatieve effecten. Daarnaast heeft het Steunpunt reeds een methodiek opgesteld hoe cumulatieve effecten bepaald kunnen worden.

Verder zijn inmiddels de profielendocumenten via de website van mijn departement beschikbaar gesteld. Dit zijn kennisdocumenten, waarin de habitattypen en soorten zijn beschreven. De ecologische informatie in de profielendocumenten zal het bevoegd gezag ook van nut zijn bij het beoordelen van vergunningaanvragen van veehouderijen.


21
Waarom geeft u geen gevolg aan de aanbeveling van de commissie Trojan om een betere balans aan te brengen tussen de verantwoordelijkheid van de individuele vergunningaanvragers en het bevoegd gezag en betrokken overheden? Deelt u de mening van de commissie Trojan dat een betere balans recht doet aan het collectieve belang om ecologische, economische en andere belangen in een gebied geïntegreerd af te wegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daaraan invulling geven?

In mijn brief van 24 november 2008 heb ik de reactie op deze aanbeveling van de commissie Trojan verwoord in paragraaf 2 als onderdeel van de reactie op vier aanbevelingen. De reden hiervoor is dat ik in het middel van de handreiking, waarop in de bewuste paragraaf uitvoerig wordt ingegaan, een mogelijkheid zie hulpvragen niet alleen van overheden, maar ook van individuele aanvragers te beantwoorden. Daarenboven kan de kennis, die in de handreiking en het daarop volgende leerproces wordt gegenereerd, benut worden door betrokken overheden en het bevoegd gezag en behoeft die niet meer door een individuele aanvrager te worden aangeleverd. Tenslotte is de bedoeling dat relevante kennis wordt ontwikkeld. Ik beoog die kennis actief te delen met behulp van het Natura 2000-steunpunt. De daar aldus aanwezige kennis behoeft niet door individuele vergunningaanvragers te worden ontwikkeld en aangeleverd, waarmee gevolg wordt gegeven aan deze aanbeveling van de commissie Trojan.

Ik deel de mening van de commissie Trojan dat een betere balans recht doet aan het collectieve belang om ecologische, economische en andere belangen geïntegreerd af te wegen en zal de invulling als vermeldt verwezenlijken.


22
Hoe dient het bevoegd gezag om te gaan met wetenschappelijke onzekerheid in de besluit- vorming op een vergunningaanvraag?

Het bevoegd gezag zal moeten bezien of sprake is van onzekerheid, inherent aan weten- schappelijk onderzoek, dan wel of sprake is van onzekerheid, aangezien onvoldoende onderzoek is verricht.
In het eerste geval is sprake van onzekerheid, die niet verholpen kan worden. Volledige zekerheid zal immers niet snel door een wetenschapper worden gegeven. Dan kan en moet het bevoegd gezag op basis van de bestaande, best bekende informatie, zijn besluit nemen. In het tweede geval heeft het bevoegd gezag onvoldoende zekerheid om goed gemotiveerd zijn besluit te kunnen nemen binnen de wettelijke kaders en zal het nadere informatie moeten vragen, dan wel de aanvraag moeten afwijzen.


23
Welke schadedrempel dient het bevoegd gezag te hanteren om te kunnen besluiten op een vergunningaanvraag?

Laat ik voorop stellen dat een bevoegd gezag altijd dient te beslissen op een aanvraag. Het besluit kan positief of negatief uitvallen voor de aanvrager, maar op grond van artikel 42, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 dient het bevoegd gezag binnen dertien weken na de datum van ontvangst van de aanvraag te beslissen. Het tweede lid van dit artikel biedt de mogelijkheid die termijn eenmaal te verlengen met dertien weken. Bij het nemen van een besluit weegt het bevoegd gezag de bij het besluit betrokken belangen af.

Indien met de vraag wordt bedoeld welke schadedrempel een bevoegd gezag kan hanteren om positief te beslissen op een aanvraag, wil ik - onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 14 - opmerken dat in een gebied, waarin de stikstofdepositie de meest belemmerende factor is, een vergroting van de depositie niet vergund kan worden, tenzij door het toepassen van saldering de negatieve effecten van de depositietoename kunnen worden vermeden of opgeheven. Er bestaat in een dergelijke situatie dus geen drempel voor de schade; vergunningverlening is niet mogelijk.


24
Wat is de reactie van de minister op de publicatie "Nationale emissieplafonds 2020, Impact op de Nederlandse landbouw en visserij" van het Landbouw Economisch Instituut?

Het betreft een inventariserende en verkennende studie waarmee, op basis van bepaalde aannames over toekomstige ontwikkelingen, de consequenties van mogelijke maatregelen voor reductie van ammoniak en fijnstofemissies uit de landbouw in kaart zijn gebracht.

De resultaten van de studie kunnen een rol spelen bij het bepalen van de Nederlandse positie ten aanzien van de door de Europese Commissie voor te stellen emissieplafonds. De verwachting is dat de Commissie in de loop van 2009 met voorstellen naar buiten komt.


25
Welke consequenties zijn er voor het beleid? Wat zijn de concrete maatregelen en hoe worden deze financieel gedekt?

De studie doet géén uitspraak over de beleidsmatige relevantie van maatregelen. De studie is bedoeld om zo goed mogelijk zicht te krijgen op alle mogelijke maatregelen, de te verwachten kosten daarvan en de te verwachten uitkomsten in termen van emissies. Deze informatie is van belang voor de nog te bepalen Nederlandse opstelling aangaande de NEC-plafonds voor 2020 en de toekomstige onderhandelingen daarover in EU-kader.


26
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet met betrekking tot ammoniak bij de vaststelling van emissieplafonds 2020?

Zoals Minister Cramer u per brief van 15 september 2008 al heeft laten weten (TK 2007-2008, 28240, nr 97), heeft de Europese Commissie het afgelopen najaar het voorstel voor de herziening van de NEC richtlijn voorlopig `bevroren'. Hoewel het voorstel gereed is, wilde de Commissie wachten met de presentatie totdat de Europese onderhandelingen over de verdeling van de klimaatdoelstellingen zijn afgerond. Deze zijn inmiddels in december 2008 met succes afgerond. De Commissie heeft nog niet aangegeven wanneer de herziening van de richtlijn weer wordt opgepakt. Zodra er voorstellen worden gepresenteerd, zult u nader geïnformeerd worden over het kabinetsstandpunt in deze.


27
Op welke wijze worden de plafonds afgeleid van de kritische depositie niveaus?

De NEC-plafonds worden niet afgeleid van de kritische depositieniveaus maar vinden hun oorsprong in de milieuambities die de Europese Commissie heeft gepresenteerd in de Thematische strategie voor de aanpak van luchtverontreiniging (2005). De ambities zijn geformuleerd als procentuele verbetering in 2020 ten opzichte van 2000. De Europese doelen richten zich op vervroegde sterfte door blootstelling aan fijnstof en ozon, en negatieve effecten op ecosystemen door verzuring en vermesting. Om de gestelde ambities te realiseren valt te verwachten dat de Commissie zal gaan voorstellen om de emissieplafonds aan te scherpen. De Europese Commissie moet haar voorstellen echter nog publiceren. Bij de bepaling van de hoogte van de emissieplafonds zal gezocht worden naar de meest kostenoptimale verdeling van maatregelen over de EU als geheel.


28
Zijn de beoogde plafonds voldoende om de afspraken om de biodiversiteit in 2010 niet verder te laten dalen? Zijn de plafonds voldoende om de meest kwetsbare soorten en ecosystemen (natura 2000 gebieden) duurzaam te beschermen?

Voor 2010 gelden de huidige emissieplafonds (o.a ammoniak 128 kton). Deze zijn bedoeld om tussentijdse milieudoelstellingen te realiseren. Realiseren van het emissieplafond van 128 kton leidt tot een depositieniveau waarbij 20% tot 30% van de natuur duurzaam beschermd zal zijn. De inzet van Nederland en omringende landen is om de plafonds voor 2020 op eenniveau vast te stellen dat het natuur dat duurzaam beschermd wordt toeneemt.

Ondanks het feit dat de natuurcondities (milieu, water, ruimte) de afgelopen jaren zijn verbeterd, is het onwaarschijnlijk dat het verlies aan biodiversiteit in 2010 zal stoppen. Het gaat daarbij niet alleen om verzuring (ammoniakdepositie) maar ook verdroging en versnippering.


29
In de CLM-publicatie `Afschaffing Zuivelquotering - Analyse van de milieueffecten' wordt onder meer aangegeven NEC-doelstellingen ten aanzien van ammoniak en doelstellingen ten aanzien van reductie van broeikasgassen niet kunnen worden gerealiseerd, en dat daarvoor aanvullend milieubeleid noodzakelijk is. Welke maatregelen en instrumenten zal het kabinet inzetten om in 2010 aan de milieudoelstellingen van ammoniak en broeikasgassen te voldoen?

Het kabinet gaat ervan uit dat de NEC-doelstelling voor ammoniak in 2010 met de huidige maatregelen en instrumenten zal worden gehaald. Zie daarover ook de brief van mijn ambtgenoot van VROM over de resultaten van het onderzoek naar het zogenoemde "ammoniakgat" (TK, vergaderjaar 2008-2009, 30 654, nr. 59).

Nederland heeft zich verplicht om tussen 2008 en 2012 de uitstoot van broeikasgassen met 6% te verminderen ten opzichte van 1990 (Kyoto-doelstelling). Mijn ambtgenoot van VROM heeft aangegeven dat deze doelstelling zal worden gehaald (TK, vergaderjaar 2008-2009 31700 XI, nr. 5).


30
Hoe verhoudt het verder opsluiten van dieren via het installeren van luchtwassers zich met de kabinetsvisie op een duurzame en diervriendelijke veehouderij?

In mijn "Toekomstvisie op de veehouderij" heb ik aangegeven, dat ik streef naar een veehouderij die produceert met respect voor mens, dier en milieu.

Ik heb vervolgens aangegeven, dat dit wat mij betreft betekent dat de stallen en bedrijfsvoering om het dier heen gebouwd moeten gaan worden op een wijze die wordt gedragen door de samenleving en dat de milieuverliezen in de vorm van ammoniak, geur, fijnstof en broeikasgassen vergaand zullen moeten worden geminimaliseerd.

Het verbeteren van het welzijn van de dieren en het terugdringen van milieuverliezen kan via het treffen van verschillende typen maatregelen. Ik zie het als mijn taak om een breed palet aan maatregelen beschikbaar te houden en te krijgen, zodat de agrarische ondernemers vervolgens kunnen kiezen welk stalsysteem in combinatie met andere maatregelen het best in past in zijn situatie.

Dit betekent dat het ontwikkelen van gecombineerde luchtwassers, die in principe in combinatie met verschillende stalsystemen - ook vrije uitloop - kunnen worden toegepast, hierin past.


31
Hoe verhouden luchtwassers zich tot de wens van de samenleving op een meer natuurlijke, duurzame en diervriendelijke veehouderij?

Zie antwoord op vraag 30.


32
Hoe wordt voorkomen dat door de inzet van luchtwassers om ammoniak te reduceren de weg naar vrije uitloopsystemen voor dieren nog verder wordt afgesloten?

Zie antwoord op vraag 30.


33
Waarom wordt de 31,8 miljoen euro subsidie op luchtwassers niet ingezet om een impuls te geven aan de verdere ontwikkeling van de biologische veehouderij en vrije uitloopsystemen?

In mijn antwoord op vraag 30 heb ik aangegeven wat ik onder duurzame veehouderij versta en hoe ik de verduurzaming van de veehouderij wil aanpakken. Ik beperk me daarbij niet uitsluitend tot de biologische veehouderij, omdat dit wat mij betreft slechts één van de manieren van duurzame veehouderij is. In mijn de beleidsnota Biologische landbouwketen 2008-2011 heb ik aangegeven wat mijn ambities zijn ten aanzien van biologische landbouw en welke middelen daarbij passen. De gereserveerde middelen vind ik voldoende.

Daarnaast zijn er in het kader van het NSL afspraken gemaakt over het terugdringen van de uitstoot van fijnstof - openstelling 2009. Het verstrekken van subsidie voor de aanschaf van gecombineerde luchtwassers maakt hier onderdeel vanuit.


34
Wat is de definitie van het kabinet van het begrip duurzaamheid en op welke wijze past het ontwikkelen van `end of pipe' oplossingen als luchtwassers in deze definitie?

Zie antwoord op vraag 30.


35
Herkent u de tendens dat luchtwassers toegepast worden zonder dat ook de stalhuisvesting emissiearm wordt uitgevoerd, ondanks dat daarmee aanzienlijk grotere emissiereductiewinst kan worden gerealiseerd, en zo, ja welke acties onderneemt u hierop?

Een (gecombineerde) luchtwasser is één van de beschikbare emissiearme systemen die al dan niet in combinatie met andere beschikbare emissiearme systemen kan worden toegepast. De agrarisch ondernemer bepaalt welk emissiearm systeem of welke combinatie van emissiearme systemen hij toepast in zijn stallen. Het verschil in milieuwinst van het toepassen van een (gecombineerde) luchtwassers sec en het toepassen van een (gecombineerde) luchtwasser in combinatie met een ander emissiearm systeem is overigens niet zo groot (85% bij de gecombineerde luchtwasser tegen ruim 90% bij een combinatie met een ander emissiearm systeem).


36
Gelet op het hoge bedrag aan gemeenschapsgeld geldt een bijzondere verantwoordingsplicht. Ons zijn meerdere signalen bekend dat in de praktijk de luchtwassystemen niet zelden door de ondernemer buiten werking wordt gesteld om zo te besparen op de hoge energierekening. Hoe wordt gecontroleerd en in hoeverre is de controle waterdicht?

Het controleren van emissiearme stalsystemen in de praktijk - dus ook luchtwassers - vindt plaats aan de hand van de stalbeschrijvingen, waarin eisen staan die een goede werking van het systeem moeten waarborgen. Om vergunningverleners en toezichthouders - vooral gemeenten - hierbij te ondersteunen is het Technisch informatiedocument "luchtwassystemen voor de veehouderij" opgesteld. In dit document staat aangegeven op welke momenten geïnspecteerd dient te worden en waarop dan gelet moet worden.

Helaas is het zo dat geen enkele controle 100% waterdicht is. Het verder optimaliseren van de controle en handhaving is één van de aspecten die binnen het Programma Luchtwassers is opgepakt.


37
Met welke regelmaat wordt door het bevoegd gezag gecontroleerd op de correcte werking van vergunde luchtwassers? Acht u dit voldoende en zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?

In het Technisch informatiedocument "luchtwassystemen voor de veehouderij" worden tips en adviezen gegeven voor controle. Zo wordt geadviseerd dat de veehouder wekelijks een aantal parameters (pH, spuiwaterdebiet, ventilatie) bijhoudt in een logboek. Uiteindelijk bepaalt het bevoegd gezag zelf hoe vaak gecontroleerd wordt, de mogelijkheden en noodzaak voor controle zijn per situatie verschillend. Zie ook antwoord op vraag 36.


38
Hoe wordt gecontroleerd of luchtwassers aanstaan? Wordt het electriciteitsgebruik gecontro- leerd? Zo ja, op welke wijze en welke regelmaat? Zo neen, waarom niet en hoe voorkomt u fraude?

Zie antwoord op vraag 37.

Controle van het energiegebruik geeft wel een indicatie of de wasser aan staat, maar geen indicatie over de correcte werking. Uit controle van werkingsparameters zoals bijvoorbeeld het zuurverbruik (zoals geadviseerd in het document luchtwassers) kan worden afgeleid of de wasser (naar behoren) gefunctioneerd heeft en of de wasser heeft aangestaan.


39
Beschikt u over onderzoeksgegevens van minimaal 5 jaar oud naar de naleving van de correcte werking van stalemissiereductietechnieken in de veehouderij? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? zo neen, waarom, niet en waarop baseert u uw bevindingen?

Ik beschik niet over onderzoeksgegevens naar de naleving van de correcte werking van stal- emissiereductietechnieken in de veehouderij.

Ik baseer mijn bevindingen op signalen uit de praktijk.


40
Bent u voornemens gericht onderzoek te gaan doen naar de mate van naleving van stal- emissiereductieverplichtingen? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Het doen van onderzoek naarde de mate waarin stalemissiereductieverplichtingen worden nageleefd behoort tot het taakveld van het ministerie van VROM. Het toezicht op en de handhaving van deze milieuverplichtingen is opgedragen aan het bevoegd gezag, meestal de gemeente.
De VROM-inspectie houdt toezicht op de verlening en handhaving van milieuvergunningen door het bevoegd gezag. In dat kader heeft de VROM-Inspectie samen met de Inspectie Verkeer en Waterstaat in 2008 een landelijke toezichtsactie uitgevoerd naar de implementatie van de IPPC- richtlijn in milieuvergunningen bij 40 gemeenten en alle provincies. Ruim de helft van de IPPC- bedrijven behoren tot de intensieve veehouderij. Bij de toezichtactie is specifiek gekeken of aan de vereiste toepassing van `beste beschikbare technieken' werd voldaan. Voor 2009 staat een vervolg- toezichtsactie door beide inspecties gepland. Daarnaast zal in 2009 door IMPEL (het Europese netwerk voor de "Implementation and Enforcement of Environmental Law") een vergelijkend onderzoek worden uitgevoerd naar de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving in de Europese lidstaten ten aanzien van varkenshouderijen die onder de IPPC-richtlijn vallen. Daarbij zullen ook een aantal locale inspecties van stalsystemen in verschillende landen worden uitgevoerd. Nederland (IPO en de VROM-Inspectie) trekt dit project.


41
Hoe verhoudt de subsidie op de luchtwassers zich tot de doelstelling van het kabinet om de broeikasgasemissies te verlagen en het energieverbruik te verminderen?

Zoals blijkt uit de antwoorden die ik eerder heb gegeven op de vragen over de subsidie van gecombineerde luchtwassers (TK, vergaderjaar 2007-2008, aanhangsel 318) staat het stimuleren van deze luchtwassers niet op gespannen voet met genoemde doelstellingen. Zo wordt binnen het Programma Luchtwassers nadrukkelijk aandacht besteed aan het verminderen van het energieverbruik van deze luchtwassers.


42
Hoe gaat u om met de ammoniakemissies in de biologische veehouderij? Welke maatregelen gaat u daar in zetten om de emissies te verminderen? En waarom kunnen deze maatregelen niet worden ingezet in de gangbare veehouderij?

Voor dieren die worden gehouden overeenkomstig de biologische productiemethoden gelden de maximale emissiewaarden in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij niet. Dit betekent dat deze sector op dit moment geen technische maatregelen hoeft te treffen om de ammoniakemissie uit stallen te verminderen.


43
Bent u bereid de reductie van de veestapel mee te nemen in uw ammoniakbeleid en af te zetten tegen de maatschappelijke kosten in de vorm van subsidies op luchtwassers, de kosten voor het opruimen van de vervuiling, etc. die de huidige omvang van de veestapel veroorzaakt?

In aanvulling op mijn antwoord op vraag 30 het volgende. Mijn beleid is gericht op het stellen van randvoorwaarden waarbinnen de sector werkt aan een verdere verduurzaming op het terrein van milieu, dierenwelzijn en diergezondheid. De concrete invulling is geen zaak van een blauwdruk vanuit de overheid, maar de verantwoordelijkheid van de sector zelf in nauwe samenwerking met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties. Het inzetten op een reductie van de omvang van de veestapel is daarbij geen doel.


44
Welke waarde is voor u belangrijker? Een robuuste natuur of het behoud van de huidige omvang van de veestapel? En op welke wijze geeft u invulling aan uw voorkeur?

In mijn brief over het rapport van de Taskforce Stikstof/ammoniak in relatie tot Natura 2000 heb ik aangegeven dat mijn beleid erop gericht is om oplossingen in beeld te krijgen die recht doen aan alle belangen. Hierbij doel ik op het beschermen van de natuur én het bieden van ruimte voor ontwikkeling van de veehouderijsector en andere economische ontwikkelingen (zie ook TK, vergaderjaar 2008-2009, 30 654, nr. 62).


45
Zijn er studies gedaan naar het welzijn van dieren in stallen met en stallen zonder luchtwassers? Zo ja, wat zijn de bevindingen en waar blijkt dat uit? Zo neen, waarom niet?

Er is voor zover mij bekend geen onderzoek gedaan in Nederland naar het welzijn van dieren in stallen met en stallen zonder luchtwassers. Dit is ook niet nodig, omdat dezelfde eisen gelden voor dierenwelzijn in stallen met en stallen zonder luchtwassers.


46
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat het welzijn van dieren niet afneemt door het gebruik van luchtwassers en welke welzijnsindicatoren zijn gebruikt voor de monitoring?

Zie antwoord op vraag 45.


47
Hoe verhouden de subsidies op luchtwassers zich tot het "de vervuiler betaalt' principe dat in het regeerakkoord als uitgangspunt wordt genoemd van het kabinetsbeleid?

Ik wil u wijzen op de antwoorden die ik eerder heb gegeven op de vragen over de subsidie van gecombineerde luchtwassers (TK, vergaderjaar 2007-2008, aanhangsel 318). Kort samengevat komt het erop neer dat de veehouderijen wettelijk verplicht zijn om `beste beschikbare technieken' toe te passen. Gecombineerde luchtwassers zijn onder meer vanwege de hoge kosten niet als zodanig te beschouwen, maar hebben wel een beter rendement (hogere emissiereductie). De (tijdelijke) subsidiëring is erop gericht veehouders ertoe over te halen deze bovenwettelijke techniek toch toe te passen.


48
Waarom draait de belastingbetaler in strijd met het principe `de vervuiler betaald' op voor de milieuproblematiek veroorzaakt door de intensieve veehouderij?

Zie antwoord op vraag 47.


49
Tezamen wordt 31,8 miljoen euro subsidie vrijgemaakt ten behoeve van een aanzienlijk aantal veehouderijbedrijven die vanwege hun bio-industriële activiteiten luchtverontreiniging veroorzaakt. Waarom moet de belastingbetaler hiervoor opdraaien?

Zie antwoord op vraag 47.


50
De aanvrager/begunstigden van subsidies zijn overwegend de grote tot zeer grote veehouderij- ondernemingen omdat luchtwassers voor kleine bedrijven niet rendabel zijn. Betekent dit dat het kabinet hiermee voornemens is kleine ondernemers te benadelen? Zo neen, waarom niet?

Nee. Er zijn verschillende emissiearme stalsystemen om aan de wettelijke eisen voor ammoniak te voldoen. Een agrarische ondernemer zal het systeem kiezen dat hem het best past.


51
Wordt van de ontvangers van subsidie een maximum emissiereductie op bedrijfsniveau verlangd? Zo ja, op welke wijze en hoeveel? Zo neen, waarom niet?

Nee, er zijn geen aanvullende eisen voor de ontvangers van subsidie. Veehouderijen moeten voldoen aan de milieurandvoorwaarden voor ammoniak die zijn vastgelegd in de Wet ammoniak en veehouderij, Wet milieubeheer en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Zie ook antwoord op vraag 47.


52
Waar liggen de twee landbouwontwikkelingsgebieden waar de meetstations voor het effect van gecombineerde luchtwassers zijn geïnstalleerd?

De meetstations liggen in de provincies Gelderland (landbouwontwikkelingsgebied Kootwijkerbroek) en Noord-Brabant (landbouwontwikkelingsgebied De Rips).

54
Hoeveel pluimveebedrijven in Nederland zijn in werking met een luchtwasser? Bij hoeveel bedrijven is sprake van een chemische luchtwasser? Bij hoeveel bedrijven is sprake van een biologische luchtwasser? Bij hoeveel bedrijven is sprake van een gecombineerde luchtwasser? In hoeveel gevallen is sprake van een onvoldoende betrouwbaar functioneren van de luchtwassers? Wat zijn hiervan de voornaamste oorzaken?

Er staan in Nederland naar schatting in totaal 27 luchtwassers in de pluimveehouderij. Hiervan zijn er 10 biologisch, 17 chemisch en 0 gecombineerd. Er zijn nog geen gecombineerde luchtwassers beschikbaar voor de pluimveehouderij. Binnen het Programma Luchtwassers staan er twee gecombineerde luchtwassers voor pluimveebedrijven op pilotlocaties.

Het is mij niet bekend of en hoeveel hiervan onvoldoende betrouwbaar functioneren.

55
Speelt de gebrekkige werking van gecombineerde luchtwassers voor pluimvee eveneens bij chemische en/of biologische luchtwassers? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 54.

56
In het onderzoeksprogramma van het ECN, Berekeningen in het kader van het NSL, Fijnstof uit stallen (2006), tabel 3.2, wordt chemische wassers een fijnstofemissiereductie toegeschreven van 90%. Prof. dr. Ir. Peter Groot Koerkamp, Leerstoelgroep Agrarische bedrijfstechnologie te Wageningen, verklaart dat het emissiereductiepotentieel aanzienlijk lager ligt. Bent u hiermee bekend?

Het is mij bekend dat chemische luchtwassers in de praktijk fijnstof voor minder dan 90% reduceren. In het overzicht emissiefactoren fijnstof in de veehouderij dat in maart 2008 is gepubliceerd is bij het bepalen van de emissiefactoren voor chemische en biologische luchtwassers in de varkenshouderij rekening gehouden met een rendement van 60%. Dit rendement is gebaseerd op expert-judgement en oriënterende metingen in de varkenshouderij.

Voor enige stalsystemen kon (nog) geen emissiefactor op verantwoorde wijze worden vastgesteld, zoals de luchtwassers voor de pluimveehouderij.

57
Wat zijn de meetresultaten, en kunnen die met een toelichting aan de Kamer worden gezonden?

Zie antwoord op vraag 56.

58
Is de verwachting naast de mogelijkheid van metingen ook dat de emissies verminderd zullen worden? Is de bedoeling van meten van, of is de bedoeling vermindering van emissie?

Het doel van de metingen is om op basis van een gestandaardiseerd meetprotocol de emissiefactoren voor fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) vast te stellen. Het spreekt voor zich dat de resultaten hiervan hoger, vergelijkbaar of lager kunnen zijn dan de emissiefactoren die momenteel in het overzicht emissiefactoren fijnstof in de veehouderij staan.

59
Waarom wordt in het zoeken naar reductiemogelijkheden voor ammoniak, fijnstof, lachgas, geur en methaan een krimp van de veestapel niet als optie meegenomen, en alleen gekeken naar technische oplossingen?

Zie antwoord op vraag 43.

60
Hoe beoordeelt u de ammoniakemissiereductie door luchtwassers in verhouding tot de toename van het energieverbruik?
Kunt u ons indicatief de extra vereiste energie, uitgedrukt in kWh noemen om jaarlijks 1000 kg ammoniak uit de stallen te wassen?Indien nodig voor een juiste beeldvorming verzoek ik u hierin onderscheid te maken naar betrokken diersoort.

Zie antwoord op vraag 41.
Er is ongeveer 7.000 kWh nodig om 1.000 kg ammoniak uit stallen te wassen.


---- --