abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
Datum Bijlage(n)
13 januari 2009
Ons kenmerk Uw kenmerk
V&W/DGLM/2008-1303 2070829410
Onderwerp
Kamervragen
Geachte voorzitter,
Hiermee beantwoord ik mede namens de Minister van Justitie de vragen die het
Kamerlid Van der Staaij heeft gesteld over het Besluit laad- en lostijden en overliggeld
in de binnenvaart 1991.
1. Bent u voornemens om het Besluit laad- en lostijden en overliggeld in de
binnenvaart uit 1991 in te trekken?
1. Ik ben in overleg met de betrokken belangenorganisaties over de vraag op welke
wijze het Besluit laad- en lostijden in de binnenvaart 1991 een adequaat vervolg kan
krijgen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid van intrekking bezien, dan wel een nieuw
besluit met een tijdelijke werkingsduur. Op korte termijn hoop ik hierover duidelijkheid
te hebben.
2. Erkent u dat vrijwel alle (binnenvaart) landen vergelijkbare wettelijke regelingen
kennen en in Verdragen (zoals CMNI-verdrag) ook verwezen wordt naar nationale
regelingen? Waarom zou Nederland op dit onderdeel een uitzonderingspositie moeten
innemen?
2. In enkele andere lidstaten van het verdrag van Mannheim zijn regelingen getroffen
voor laad- en lostijden en voor overliggeld. Zo bestaat in België en Duitsland een met
het Nederlandse besluit overeenkomende publiekrechtelijke regeling, terwijl in
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
V&W/DGLM/2008-1303
Zwitserland een op privaatrechtelijke basis opgestelde standaardovereenkomst van
toepassing is. Het CMNI-verdrag treft op dit punt geen regeling.
Derhalve zou Nederland geen uitzonderingspositie innemen, indien het Besluit laad-
en lostijden en overliggeld zou worden ingetrokken.
3. Erkent u dat het bestaan van dergelijke regelingen de onderhandelingen tussen
vervoerder en opdrachtgever zeer vereenvoudigt en in die zin erg profijtelijk is voor de
ondernemers in de binnenvaart?
4. Erkent u voorts dat dergelijke regelingen met name voor de kleinere
binnenvaartondernemers een belangrijke bescherming bieden, juist omdat de
binnenvaartmarkt zich kenmerkt door veel aanbieders van scheepsruimte en weinig
aanbieders van lading?
3 en 4. De genoemde voordelen zouden inderdaad een rol kunnen spelen. Daarom
zullen ze in het vervolgtraject nader worden bezien en ook met de branche worden
besproken alvorens een beslissing ten aanzien van het Besluit zal worden genomen.
5. Deelt u de opvatting van de binnenvaartsector dat een op bedrijfsniveau
afgesproken set voorwaarden, analoog aan het Besluit, getroffen zal worden door een
verbod van de NMa?
5. De NMa is betrokken bij het vervolgtraject. Er zal uiteraard geen optie worden
gekozen die niet op de steun van de NMa kan rekenen.
6. Bent u bereid de huidige wettelijke regeling te behouden en die- in overleg met de
relevante belangenorganisaties- aan te passen aan de huidige tijds- en
marktomstandigheden?
6. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat