Antwoorden op vragen over uitvoering motie Cramer/Jacobi
22 december 2008 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister antwoord geeft op vragen van de vaste
commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de motie
Cramer/Jacobi. Deze motie gaat over de Natuurbeschermingswet.
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de motie Cramer/Jacobi (Kamerstukken II 2007/08, 31 038,
nr. 24).
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Hieronder ga ik in op de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de motie Cramer/Jacobi (Kamerstukken II
2007/08, 31 038, nr. 24). Vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben,
heb ik bij elkaar geplaatst. Tevens heb ik de vragen omwille van de transparantie
genummerd.
Vraag 1:
De minister stelt in haar brief van 8 december dat "veelal" via de Wet Algemene
Bepalingen Omgevingsrecht is gewaarborgd dat van tevoren wordt bezien in hoeverre
sprake is van een mogelijk verslechterend effect op een mogelijk verstorend
effect. De leden van de PvdA-fractie hebben hierbij een aantal vragen:
Klopt het dat dit alleen het geval is wanneer er sprake is van samenloop met andere
beschikkingen? (bv om te bouwen of op grond van de wet Milieubeheer)
Antwoord
Dit is het geval waarin er sprake is van samenloop van de vergunning van artikel
19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: wet) met de omgevingsvergunning
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In artikel 2.1 van die wet
zijn geïntegreerd de toestemmingsstelsels van de Woningwet, de Monumentenwet
1988, de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer en de Mijnbouwwet. Het
gaat daarbij onder meer om de bouwvergunning, de monumentenvergunning, de in
bestemmingsplannen opgenomen aanleg- en sloopvergunning, de milieuvergunning
en de mijnbouwmilieuvergunning.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoeveel van de aanvragen over het afgelopen jaar (2008) in het
kader van de Natuurbeschermingswet in de toekomst niet meer hoeven worden
gedaan omdat het hier wel verstorende, maar niet significant verstorende activiteiten
betreft?
Antwoord
Hierover kunnen moeilijk algemene uitspraken worden gedaan. Bedacht moet worden,
dat voor activiteiten met mogelijk verstorende, maar niet significant verstorende
effecten, geen vergunningplicht geldt. Weliswaar spreekt artikel 19d, eerste lid,
van de wet van een 'verstorend effect', maar in de voorlichting, zoals de "Algemene
Handreiking Natuurbeschermingswet 1998", wordt deze zinsnede uitgelegd als
"significant verstorend effect". Dit omdat artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn,
alleen in verplichtingen voorziet wanneer het gaat om handelingen die significant
verstorende effecten hebben, en dus niet wanneer het gaat om niet-significant
vertorende effecten. In de "Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998"
is aangegeven dat sprake is van verstoring in de zin van artikel 19d, eerste lid, van
de wet, wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende die soort in dat
gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer levensvatbare component van
de natuurlijke habitat te zullen blijven. In de handreiking wordt op dit punt verwezen
naar de leidraad van de Europese Commissie over de interpretatie van artikel 6
van de Habitatrichtlijn1. Zoals uit het voorgaande blijkt wordt dus in de huidige uitleg
van artikel 19d, eerste lid, van de wet een vergunningplicht alleen aangenomen
indien er sprake is van een significante verstoring.
Het voorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de
regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken (hierna: wetsvoorstel)2
brengt de redactie van artikel 19d, eerste lid, van de wet expliciet in overeenstemming
met deze richtlijnconforme interpretatie, zodat alle mogelijke twijfel wordt
weggenomen.3
Vraag 3
Wat bedoelt u met "veelal"? Kunt u aangeven in hoeveel van die gevallen er sprake
is van samenloop met een andere benodigde beschikking?
Antwoord
Hierover zijn geen precieze gegevens bekend. De inschatting is echter, mede op
basis van de gegevens in het rapport "Vergunningverlening Natuurbeschermingswet"
van Alterra4 dat een belangrijk deel van de vergunningen activiteiten betreffen
waarvoor tevens een omgevingsvergunning is vereist.
Vraag 4
Kunt u op regionaal niveau een lijst maken, ter informatie aan potentiële initiatiefnemers,
welke activiteiten zijn aan te merken als potentieel significante-effecten
hebbend?
Antwoord
Of een activiteit al dan niet potentieel significante effecten heeft, hangt af van de
specifieke omstandigheden in een Natura 2000-gebied. Op regionaal niveau algemene
lijsten maken heeft dus geen zin. Wel zal bij het opstellen van de beheerplannen
per Natura 2000-gebied worden bezien welke bestaande activiteiten in het
licht van de instandhoudingsdoelstellingen - al dan niet onder nadere voorwaarden
en beperkingen - doorgang kunnen vinden. Voldoende geconcretiseerde toekom-
stige projecten kunnen zo mogelijk daarbij ook een plaats krijgen. Dat vergt echter
een individuele beoordeling.
Zoals immers in de aangehaalde Leidraad van de Commissie wordt aangegeven
"moet (de) significantie van effecten worden vastgesteld in het licht van de specifieke
omstandigheden en milieukenmerken van het beschermde gebied waarop
een plan of project betrekking heeft, waarbij met name rekening moet worden gehouden
met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied". En: "Het verlies
van 100 m2 habitat kan significant zijn in het geval van een kleine standplaats van
zeldzame orchideeën, maar onbeduidend in het geval van een uitgestrekt steppegebied".
Deze lijn is ook gevolgd door het Europese Hof van Justitie in het zogenoemde
Kokkelvisserijarrest.5 Het Hof overweegt dat: "(...) een plan of project dat niet direct
verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, wanneer het de
instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen, moet worden
beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het
betrokken gebied. Dit moet worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken
en omstandigheden van het gebied waarop het plan of project betrekking
heeft."6
Of een project een significant effect heeft is overigens niet alleen afhankelijk van
natuurlijke omstandigheden in een gebied, maar ook van eventuele mitigatie van
effecten door specifieke maatregelen die al in het gebied worden getroffen en -
omgekeerd - van eventuele cumulatie met effecten van andere projecten en plannen.
Vraag 5
Klopt het dat op beheerplan-niveau deze lijsten al gemaakt worden, en dat hierop
veel activiteiten voorkomen die verder niet-vergunningplichtig zijn (zoals maaien,
ploegen etc.)? Hoe bent u van plan hiermee om te gaan in de periode dat nog
geen beheerplan is vastgesteld? Is er tot die tijd sprake van effectieve bescherming
van de Natura 2000-gebieden als u geen enkel zicht hebt op de activiteiten
die alleen, of in cumulatie, significante effecten hebben op deze gebieden?
Antwoord
De genoemde activiteiten zijn aan te merken als bestaand gebruik, zonder potentieel
significante effecten. Tegen die achtergrond is het niet aannemelijk dat tot de
vaststelling van de beheerplannen de effectieve bescherming van Natura 2000-
gebieden in het geding is.
5 Arrest van 4 september 2004, Zaak C 127-02.
6 Rechtsoverweging 49.
Overeenkomstig het beleid, beschreven in de brief van mijn ambtsvoorganger aan
de Tweede Kamer van 6 september 20067, wordt in de periode totdat het beheerplan
is vastgesteld, in principe door het bevoegd gezag geen vergunningentraject
ingezet. Het wetsvoorstel voorziet in een zelfstandig regime voor bestaand gebruik
in de periode tot vaststelling van het beheerplan, waarbij geen vergunningplicht
geldt, maar een aanschrijvingsbevoegdheid kan worden ingezet.
Vraag 6
Klopt het dat steeds minder activiteiten een vergunning nodig hebben op grond van
de wet Milieubeheer en steeds meer onder het meldingsregime vallen, en dan dus
geen Omgevingsvergunning hoeven aan te vragen tenzij er sprake is van samenloop
met nog meer beschikkingen? Wat gebeurt er in die gevallen waarin alleen
melding noodzakelijk is: worden effecten op de natuur dan nog bezien?
De bevoegde gezagen op het vlak van de regelgeving die tot doel heeft de fysieke
leefomgeving te beschermen, zullen doorgaans ook een beeld hebben van de relevantie
van die activiteiten in het licht van de natuurwetgeving. Met het oog op de
invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zal aan de kennisoverdracht
op dit punt aandacht worden besteed.
Ook wanneer niet kan worden aangehaakt bij de omgevingsvergunning, ga ik ervan
uit dat het bevoegd gezag degene die een vergunning aanvraagt, of een melding
doet, er in voorkomend geval op zal wijzen dat de voorgenomen activiteit ook
moet worden beoordeeld op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De initiatiefnemer
zal dan voor verdere oriëntatie worden verwezen naar het terzake bevoegde
gezag (provincie, soms het Rijk). Ook kan het ene bevoegd gezag in een
dergelijk geval een signaal afgegeven aan het andere bevoegd gezag
Vraag 7
Is het voor het bevoegd gezag mogelijk om een aanvrager informatie te vragen die
niet gerelateerd is aan de gevraagde beschikking? (dus daar waar het een beschikking
op grond van de wet Milieubeheer is informatie te vragen die voor de
ecologische beoordeling relevant is)
Antwoord
Wanneer de aanvraag een omgevingsvergunning betreft, kan dat. In andere gevallen
zal het bevoegd gezag de initiatiefnemer verwijzen naar het bevoegd gezag op
grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
7 Kamerstukken II 2006/07, 309 192, nr. 2.
Vraag 8
De minister stelt: "Ook zou een wettelijke verplichting niet wenselijk zijn, vanwege
de grote aantallen meldingen die dan worden verwacht. Van activiteiten is nu eenmaal
niet altijd door burgers van tevoren goed te bepalen of ze al dan niet verstorend
zullen zijn, waardoor een melding uit zekerheid wordt gedaan. Noch voor de
burger, noch voor de overheid zou daardoor sprake zijn van een werkbare situatie,
wat het draagvlak voor natuurbeleid niet ten goede zou komen." Ook hierover hebben
de leden van de PvdA-fractie een aantal vragen aan de minister:
Is de minister van mening dat het voor burgers wel van te voren te bepalen is of
een activiteit significant verstorend is?
Bent u het met ons eens dat er een rechtsonzekerheid is bij een burger of bedrijf
dat geen formele bevestiging krijgt of zijn inschatting klopt dat een activiteit niet
significant verstorend is?
In geval van vergunningverlening is sprake van een bezwaartermijn en het onherroepelijk
worden van een vergunning. Hoe is dit geregeld in geval niet gemeld/
vergunning gevraagd wordt? Kan in dat geval tot in de oneindigheid de initiatiefnemer
geconfronteerd blijven worden met handhaving? Bent u met ons van mening
dat de administratieve lasten van een melding opwegen tegen het wegnemen
van de eeuwige onzekerheid die een initiatiefnemer anders ten deel valt?
Antwoord
Ik stel voorop, onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2, dat er niets verandert
ten opzichte van de huidige situatie. Ik vertrouw erop dat een burger contact
opneemt met het bevoegd gezag, wanneer hij twijfelt of een voorgenomen activiteit
een mogelijk verslechterend of significant verstorend effect heeft.
Wie twijfelt of op hem de vergunningplicht van toepassing is, kan altijd vrijwillig in
contact treden met het bevoegd gezag, en zo duidelijkheid hierover verkrijgen.
Voor wie dat onverhoopt niet voldoende is, kan aan het bevoegd gezag om een
schriftelijke bevestiging vragen. Desnoods kan gebruik worden gemaakt van de
mogelijkheid om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de wet
aan te vragen. Het bevoegd gezag is verplicht om een besluit op die aanvraag te
nemen. Een dergelijk besluit kan ook een afwijzing van de aanvraag inhouden
omdat er geen vergunningplicht geldt.
Vraag 9
Waarin zit volgens u het verschil tussen de beoordeling of een activiteit verstorend
is en of een activiteit significant verstorend is?
Ik verwijs naar de aangehaalde leidraad van de Europese Commissie,8 waarin
hierover het volgende is vermeld. Over niet-significante verstoringen wordt opge-
8 Europese Commissie, a.w., blz. 28.
merkt dat deze "geen directe invloed op de fysische kenmerken van een
gebied; een verstoring betreft soorten en is vaak in de tijd beperkt (lawaai, lichtbronnen
enz.)". De Commissie geeft vervolgens aan: "belangrijke parameters zijn
derhalve de intensiteit, de duur en de frequentie van verstoringen. Om significant te
zijn moet een verstoring de staat van instandhouding beïnvloeden. (...) Teneinde
te bepalen of een verstoring "significant" is in het licht van de doelstellingen van de
richtlijn, kan gebruik worden gemaakt van de omschrijving van gunstige staat van
instandhouding van een soort in artikel 1, onder i, waarbij
de volgende factoren in aanmerking worden genomen.
- "Uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds
een levensvatbare component is van het natuurlijke habitat waarin zij voorkomt, en
dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven."
Elke gebeurtenis die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de populatieomvang
van de betrokken soort in het gebied, kan als een significante verstoring worden
aangemerkt.
- "Het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort wordt niet kleiner en lijkt
binnen afzienbare tijd niet kleiner te zullen worden."
Elke gebeurtenis die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het
gebied kleiner wordt of dreigt te worden, kan als een significante verstoring worden
beschouwd.
- "Er bestaat een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op
lange termijn in stand te houden, en dit zal waarschijnlijk blijven bestaan."
Elke gebeurtenis die ertoe bijdraagt dat de omvang van het habitat van de soort in
het gebied kleiner wordt,kan als een significante verstoring worden beschouwd."
Vraag 10
Klopt het dat er geen reden is te veronderstellen dat de som van het aantal meldingen
+ aantal vergunningen in een nieuwe situatie hoger is dan nu het totaal
aantal vergunningaanvragen?
Deze stelling klopt niet, want voor handelingen met mogelijk verstorende maar niet
significante effecten geldt nu geen vergunningplicht op grond van artikel 19d, eerste
lid, van de wet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Een plicht tot het melden van dergelijke activiteiten vervangt dus niet de vergunningplicht.
Zou een dergelijke meldingsplicht worden ingevoerd, dan is er dus wel
een reden om te veronderstellen dat het aantal meldingen en vergunningen tezamen
groter is dan het aantal vergunningen.
Vraag 11
Aansluiten bij melding wet Milieubeheer
Heeft de minister gekeken naar een meldingsplicht vergelijkbaar met meldingen op
grond van wet Milieubeheer artikel 8.41 voor het oprichten of veranderen van bedrijven
die onder een AMvB vallen (8.40 )? Achtergrond van die meldingplicht is
dat een bedrijf vooraf wil weten of het zich kan vestigen op een bepaalde locatie en
welke milieuregels van toepassing zijn, hetzelfde geldt voor de meldingsplicht in
onze motie
Hiervoor wordt een digitale meldingssystematiek ontwikkeld; wellicht is het mogelijk
hier voor de Natuurbeschermingswet bij aan te sluiten?
Antwoord
De melding op grond van de Wet milieubeheer heeft een ander achtergrond dan de
melding, bedoeld in de motie Cramer/Jacobi. De eerstgenoemde melding vervangt
de vergunningplicht van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en de daaraan gekoppelde
voorschriften. In plaats van die vergunningen gelden dan generieke voorschriften,
opgenomen in de algemene maatregel van bestuur. Door de melding
heeft het bevoegd gezag kennis van de aanwezigheid van een inrichting, of een
verandering ten aanzien van die inrichting, en wordt toezicht gehouden op de naleving
van de generieke voorschriften.
De meldingsplicht, bedoeld in de motie Cramer/Jacobi, heeft een andere achtergrond.
Daar gaat het om een nieuwe verplichting, en geen vervanging van een
vergunningplicht; voor het verrichten van activiteiten met mogelijk verstorende
maar niet significante effecten geldt immers geen vergunningplicht.
Een dergelijke meldingplicht zou alleen de oriëntatiefase wettelijk vastleggen - een
vanzelfsprekend onderdeel van het zorgvuldig verkeer tussen burger en overheid,
dat in geen enkel ander vergunningstelsel op grond van andere wetten wettelijk is
geregeld. Het is niet nodig deze oriëntatiefase wettelijk vast te leggen in de wet en
de burger een nieuwe verplichting, namelijk een meldingsplicht, op te leggen - al
dan niet via een digitale systematiek.
Vraag 12
Op welke wijze gaat de minister handhaven om te voorkomen dat onverhoeds toch
activiteiten plaatsvinden waarvan de initiatiefnemer niet vermoedde dat deze significante
effecten zouden kunnen hebben, maar deze toch hebben, en die verder
geen vergunning nodig hebben (bv diep ploegen)?
Op welke wijze gaat u om met meldingen van derden over mogelijke significante
effecten van niet eerder gemelde activiteiten?
Via toezicht op de naleving van de wetgeving, al dan niet naar aanleiding van meldingen
van derden of van een handhavingsverzoek, kunnen mogelijke overtredingen
van de regelgeving worden geconstateerd. Wanneer nodig, zullen passende
maatregelen moeten worden genomen om significante verstoringen te voorkomen
en zonodig te herstellen.
Overigens, of diep ploegen een mogelijk significant effect heeft, hang af van concrete
omstandigheden van het geval. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Vraag 13
Wie is verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen in geval van significante
effecten? Kunnen kosten voor herstel verhaald worden op het bevoegd gezag?
Degene die het initiatief neemt voor de activiteit die significante effecten heeft, is
verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen, en draagt in beginsel ook de
kosten van herstel. Ik wijs in dit verband op de zorgplicht van artikel 19l van de wet.
Vraag 14
De minister geeft aan dat veelal via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) zal zijn gewaarborgd dat van te voren wordt bezien of en in hoeverre er
sprake is van een mogelijk verslechterend of verstorend effect. Hoe waarborgt de
minister dat zij zicht houdt op gevolgen op de natuur door activiteiten waarvoor
geen melding in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist
is?
Het cumulatieve effect van op zich zelf staande niet significant verstorende activiteiten
wordt nu niet meegenomen. Hoe waarborgt de minister in het geval dat wanneer
er geen wettelijke meldingsplicht in de Natuurbeschermingswet wordt opgenomen,
of de optelsom van zogenaamd niet-significante activiteiten het halen van
instandhoudingdoelstellingen niet in gevaar brengt?
De beheerders van de beschermde gebieden houden constant de conditie van hun
gebied in het oog. Wanneer zij constateren dat er activiteiten plaatsvinden die, op
zichzelf of in cumulatie met andere activiteiten, verslechterende of significant verstorende
effecten hebben of kunnen hebben, dan zullen zij bij de betrokkenen onmiddellijk
aan de bel trekken, en zonodig bij het betrokken bevoegd gezag.
Vraag 15
De minister heeft in haar brief aan de Eerste Kamer aangegeven dat voor handelingen
met een significant verstorend effect (of verslechterend effect) de vergunningplicht
geldt, tenzij die handelingen zijn opgenomen in een beheerplan: "Voor
deze handelingen is saldering mogelijk". Kan de minister hier meer duidelijkheid
over geven? Moet men dit zo lezen dat in een beheerplan significant schadelijke
handelingen met andere handelingen of maatregelen gesaldeerd kunnen worden?
Als uiteindelijk dan (voor zover te voorzien) geen significante gevolgen ontstaan,
kunnen deze handelingen dan in combinatie met de salderingsmaatregelen worden
opgenomen in een beheerplan waardoor de vergunningplicht vervalt?
Wanneer er sprake is van een project met mogelijk significant negatieve gevolgen,
is in principe een vergunning vereist, op grond van artikel 19d, eerste lid, van de
wet. Omdat er sprake is van significant negatieve gevolgen, is ook een passende
beoordeling verplicht op grond van artikel 19f, eerste lid, van de wet. Zoals ik bij de
parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heb opgemerkt,9 kunnen deze
activiteiten ook in een beheerplan worden opgenomen, en zodoende niet vergunningplichtig
zijn (artikel 19d, tweede lid, van de wet). Dit wel onder de voorwaarde
dat eerst uit een passende beoordeling op projectniveau, de zekerheid is verkregen
dat door die activiteiten de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied
niet worden aangetast. Daarbij heb ik opgemerkt dat activiteiten die jaarlijks aanzienlijk
wijzigen of waar jaarlijks grote verschillen optreden in de natuurlijke omstandigheden,
waardoor een nieuwe passende beoordeling elk jaar nieuwe informatie
zal opleveren, in het algemeen niet de meest aangewezen activiteiten zijn
om in een beheerplan op te nemen.10
In de "Handreiking beoordeling bestaand gebruik en voorgenomen activiteiten die
stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden"11 is aangegeven dat er
mogelijkheden voor saldering zijn. De afname van stikstofdepositie op gevoelige
habitattypen en soorten, bijvoorbeeld door de beëindiging van activiteiten met stikstofuitstoot
in de omgeving van het betreffende Natura 2000-gebied, kan worden
verrekend met de stikstofdepositie van een voorgenomen activiteit. Voorwaarde is
wel dat zeker is gesteld dat er tijdig sprake zal zijn van een afnemend negatief
effect van voldoende omvang in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen, waarbij
significant negatieve gevolgen in ieder geval worden voorkomen. Het behalen
van de instandhoudingsdoelstellingen in de Natura 2000-gebieden staat immers
centraal.
In de handreiking is uitgegaan van één-op-één saldering, ofwel 'projectsaldering':
de aanvraag voor de vergunning tot uitbreiding van de veehouderij wordt gekoppeld
aan de vermindering van de veestapel en de emissie op een ander bedrijf,
zeker te stellen door intrekking van de Natuurbeschermingswetvergunning (als
deze al is verleend) en van de milieuvergunning). De uitbreiding en de verkleining
worden als één project beschouwd. Overigens zal hierdoor opname in een beheerplan
praktisch gezien moeilijk inpasbaar zijn.
Het bevoegd gezag moet in een concreet geval beoordelen of saldering mogelijk
9 Kamerstukken II 2006/07, 31 038, nr. 3, blz. 4.
10 Kamerstukken II 2007/08, 31 038, nr. 6, blz. 16-17.
11 Kamerstukken II 2008/09, 30 654, nr. 62, blz. 3-4.
is. Dat is volgens de handreiking een kwestie van maatwerk. Of saldering mogelijk
is, is afhankelijk van:
- de locaties van de voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen en soorten in
de betreffende Natura 2000-gebieden;
- de locatie en omvang van de activiteit die wordt beëindigd;
- de locatie en omvang van de bestaande of voorgenomen activiteit die wordt
beoordeeld.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
1 Europese Commissie, "Beheer van "Natura2000"-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de
Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)", 2000. Te vinden op:
http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/art6/provision_of_art6_nl
.pdf .
2 Kamerstukken II 2007/08, 31 038, A.
3 Zie memorie van toelichting, Kamerstukken II 2006/07, 31 038, nr. 3, blz. 14, tweede alinea.
4 Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 12, bijlage.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit