Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

EXAMENVERSLAG 2007/2008

Utrecht, november 2008

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING


1 INLEIDING...................................................................................7
2 ONDERZOEKSMETHODE...............................................................9 2.1 Drie soorten onderzoek.................................................................9 2.2 Methode van onderzoek.............................................................. 11
3 CONCLUSIES REGULIER ONDERZOEK.......................................... 15
3.1 Landelijk beeld........................................................................... 15 3.2 Vergelijking examenkwaliteit naar soort opleiding........................... 18 3.3 Vergelijking examenkwaliteit naar bekostiging ............................... 18 3.4 Vergelijking examenkwaliteit van roc 's, aoc's en vakinstellingen..... 20 3.5 Conclusies ................................................................................ 21
4 CONCLUSIES OVERIGE TWEE ONDERZOEKEN.............................. 23
4.1 Resultaten heronderzoek bij 62 opleidingen................................... 23 4.2 Resultaten onderzoek bij 35 opleidingen........................................ 24 4.3 Conclusies ................................................................................ 26

SAMENVATTING

Dit examenverslag schetst een beeld van de examenkwaliteit in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in het studiejaar 2007/2008.

In 2008 zijn door de Inspectie van het Onderwijs drie soorten onderzoek uitgevoerd naar de examenkwaliteit van het studiejaar 2007/2008:


· het regulier onderzoek naar een steekproef van 787 opleidingen bij 115 instellingen;

· heronderzoek naar 62 opleidingen bij 20 instellingen. Het gaat hier om opleidingen waarvoor de staatssecretaris in 2007 een voorgenomen besluit tot intrekking van de examenlicentie heeft gestuurd of een verbeterperiode heeft vastgesteld; en waarvoor de staatsecretaris vervolgens in april 2008 een waarschuwing plus een verbetertermijn heeft gegeven, vanwege onvoldoende examenkwaliteit 2006/2007.

· het onderzoek naar 35 opleidingen bij 7 instellingen. Het gaat om opleidingen waarvoor de staatssecretaris in 2007 een eerste waarschuwing heeft gegeven naar aanleiding van een constatering van onvoldoende examenkwaliteit.

De twee laatste onderzoeken hebben betrekking op opleidingen die al eerder onvoldoende bleken te zijn.

Het representatieve landelijk totaalbeeld
Uit de onderzoeken blijkt dat instellingen de examenkwaliteit over het algemeen serieus nemen. Er wordt veel inzet gepleegd om de examenkwaliteit op orde te houden of te krijgen. De inspectie constateert ook dat de examenkwaliteit in het schooljaar 2007/2008 niet overal op orde is. Van ruim een op de vijf opleidingen (22 procent) voldoet de examinering niet aan de kwaliteitsstandaarden. Bij 78 procent van de opleidingen is in 2007/2008 sprake van voldoende examenkwaliteit.

Uit het regulier onderzoek naar een steekproef van 787 opleidingen blijkt dat onvoldoende examenkwaliteit met name voortkomt uit tekortkomingen in het exameninstrumentarium op de inhoudelijke uitstroomeisen (onvoldoende dekking en niet het juiste beheersingsniveau) en op de toetstechnische kwaliteitseisen (onvolledige of ontbrekende beoordelingsmodellen), al dan niet in combinatie met onvoldoende borging van de examineringsprocessen. Bij onvoldoende borging van de examineringsprocessen gaat het met name om een gebrek aan evaluatie en de eventuele daaruit voorkomende verbeteracties.

Er blijkt een verschil te bestaan tussen de examenkwaliteit 2007/2008 bij de onderscheiden soorten instellingen.
In de eerste plaats tussen bekostigde en niet bekostigde instellingen. Bij de bekostigde instellingen is driekwart van de opleidingen voldoende, tegenover ruim de helft bij niet-bekostigde opleidingen. Bij de niet-bekostigde instellingen blijkt voor een relatief groot aantal opleidingen een kwaliteitsimpuls nodig. In de tweede plaats is er bij bekostigde instellingen verschil tussen regionale opleidingscentra (roc's), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen.
---

De totaalpercentages `voldoende opleidingen' vertonen weliswaar weinig verschil, maar de percentages `voldoende eindtermgerichte opleidingen' en `voldoende competentiegerichte opleidingen' liggen verder uit elkaar. De examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen op de aoc's is voor bijna de helft van de opleidingen met een voldoende beoordeeld. De competentiegerichte opleidingen zijn bij aoc's daarentegen voor 100 procent met een voldoende beoordeeld. Dit hangt mede samen met de inkoop van het exameninstrumentarium. Bij inkoop is de inspectie dit jaar nog uitgegaan van een voldoende, als sprake is van inkoop bij een door het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) erkende leverancier. Geconcludeerd wordt dat bij de aoc's aandacht voor de examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen gewenst is.
Bij roc's is het percentage voldoende eindtermgerichte en de competentiegerichte opleidingen ongeveer gelijk (respectievelijk 76 en 80 procent). Bij vakinstellingen zijn de percentages respectievelijk 66 en 90.

Het onderzoek naar 62 opleidingen bij twintig instellingen De inspectie constateert dat er verbeteringen hebben plaatsgevonden bij de groep waarvoor de staatssecretaris in 2007 een voorgenomen besluit tot intrekking van de examenlicentie heeft gestuurd of een verbeterperiode heeft vastgesteld. Vijftien opleidingen bij zeven instellingen (24 procent) zijn echter nog steeds onvoldoende.

Het onderzoek naar 35 opleidingen bij 7 instellingen Van 14 van de 35 opleidingen (40 procent) is sprake van voldoende examenkwaliteit. Bij 21 opleidingen verdeeld over 5 instellingen (60 procent) is de kwaliteit daarentegen onvoldoende.

Bij het heronderzoek naar 62 opleidingen was 76 procent voldoende. Dat komt overeen met het percentage voldoende examenkwaliteit in het reguliere onderzoek. De examenkwaliteit bij de groep van 35 opleidingen blijft daarbij achter, daar is 40 procent voldoende.
De inspectie heeft de minister een melding gestuurd van de betreffende onvoldoendes.


---


1 INLEIDING

Op 15 november 2007 is de bevoegdheid van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) om de examenkwaliteit in het mbo te beoordelen overgedragen aan de Inspectie van het Onderwijs. Door de wijziging van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) per 22 mei 2008 heeft de inspectie, naast het toezicht op het onderwijs, ook de wettelijke verplichting tot het toezicht op de examinering in het beroepsonderwijs.

De doelstelling van het toezicht is onveranderd: het waarborgen van de kwaliteit van diploma's in het middelbaar beroepsonderwijs. De basis voor het toezicht is vastgelegd in de `Regeling standaarden examens beroepsonderwijs 2007/2008'. Hierin is de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de standaarden en de normering beschreven. Het Toezichtkader examinering 2007/2008 van de Inspectie van het Onderwijs geeft een volledig beeld van alle zaken rondom het toezicht op examinering in het beroepsonderwijs.

In 2008 zijn door de Inspectie van het Onderwijs drie soorten onderzoek uitgevoerd naar de examenkwaliteit 2007/2008:


· het regulier onderzoek naar een steekproef van 787 opleidingen bij 115 instellingen;

· het heronderzoek naar 62 opleidingen bij 20 instellingen. Het gaat hier om opleidingen waarvoor de staatssecretaris in 2007 een voorgenomen besluit tot intrekking van de examenlicentie heeft gestuurd of een verbeterperiode heeft vastgesteld; en waarvoor de staatsecretaris vervolgens in april 2008 een waarschuwing plus een verbetertermijn heeft gegeven, vanwege onvoldoende examenkwaliteit 2006/2007.

· het onderzoek naar 35 opleidingen bij 7 instellingen, buiten de steekproef in het reguliere onderzoek. Het gaat om opleidingen waarvoor de staatssecretaris in 2007 een eerste waarschuwing heeft gegeven naar aanleiding van een constatering van onvoldoende examenkwaliteit 2005/2006.

De twee laatstgenoemde onderzoeken hebben betrekking op opleidingen die in eerdere studiejaren onvoldoende bleken te zijn.

De volgende vraag staat centraal in het examenverslag: `Wat is de examenkwaliteit van de onderzochte opleidingen in het mbo in het studiejaar 2007/2008?'

Zie de Wet van 22 mei 2008, houdende de wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de overgang van het toezicht op de kwaliteit van de examinering van de beroepsopleidingen naar de Inspectie van het Onderwijs en de bijbehorende memorie van toelichting.
Zie Regeling standaarden examens beroepsonderwijs 2007-2008, BVE/STELSEL-2008/2293 d.d. 14 maart 2008, Staatscourant van 29 april, nummer 83 Zie Toezichtkader examinering 2007/2008, 19 december 2007, www.onderwijsinspectie.nl
---

Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de achtergrond en de methode van de onderzoeken weergegeven. In de hoofdstukken 3 en 4 worden de resultaten van de onderzoeken behandeld. Het reguliere onderzoek wordt in hoofdstuk 3 behandeld. Daar vindt ook een vergelijking plaats tussen de opleidingen op basis van eindtermen en op basis van competenties, de bekostigde instellingen en de niet-bekostigde instellingen en tussen de regionale opleidingscentra (roc's), de agrarische opleidingscentra (aoc's) en de vakinstellingen.


---


2 ONDERZOEKSMETHODE

In het onderzoeksjaar 2007/2008 zijn drie onderzoeken uitgevoerd naar de examenkwaliteit. De aanleidingen voor de drie onderzoeken zijn verschillend. Ook zijn de consequenties die aan de onderzoeken verbonden kunnen worden verschillend. De methode van onderzoek is bij alle onderzoeken nagenoeg gelijk.
In dit hoofdstuk worden de drie soorten onderzoek beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de methode van onderzoek.

2.1 Drie soorten onderzoek

Artikel 3 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) bepaalt dat de Inspectie van het Onderwijs is belast met het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs. Sinds de Wet van 22 mei 2008, waarin de wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de WOT is vastgelegd, behoort het toezicht op de examenkwaliteit ook tot de bevoegdheid van de inspectie.

Het reguliere onderzoek
Voor het reguliere onderzoek heeft de inspectie een steekproef getrokken van opleidingen. Dit onderzoek leidt dit jaar nog niet tot sancties. Wel zullen, bij onvoldoende kwaliteit, waarschuwingsbrieven worden verzonden gericht op verbetering van de kwaliteit. Volgend jaar zal in dat geval een heronderzoek volgen.

Tabel 2.1a Overzicht onderzochte opleidingen verdeeld naar soort instellingen Aantal Bekostiging Soort instelling Aantal instellingen opleidingen aoc 10 113 roc 42 448 vakinstelling 14 85 bekostigde instelling hogeschool 3 9 niet bekostigde instelling 42 112 exameninstelling 4 20 Totaal 115 787

Onderzoek naar 62 opleidingen - aanleiding en huidige status Ten tweede heeft de Inspectie van het Onderwijs een heronderzoek uitgevoerd naar de examenkwaliteit 2007/2008 van 62 opleidingen bij 20 instellingen. Eerder is van deze 62 opleidingen de examenkwaliteit in drie achtereenvolgende studiejaren 2004/2005, 2005/2006 en in 2006/2007 als onvoldoende beoordeeld. De beoordelingen van de examenkwaliteit 2004/2005 en van 2005/2006 zijn gedaan door de toenmalige toezichthouder

Zie WET van 20 juni 2002, houdende Wet op het onderwijstoezicht Zie de Wet van 22 mei 2008, houdende de wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de overgang van het toezicht op de kwaliteit van de examinering van de beroepsopleidingen naar de Inspectie van het Onderwijs.
---

KCE. De examenkwaliteit 2005/2006 was van een grotere groep opleidingen onvoldoende, te weten in totaal bij 282 opleidingen. Voor die 282 opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit 2005/2006 heeft de staatssecretaris op grond van de WEB destijds de volgende maatregelen getroffen: 86 opleidingen hebben in april 2007 een voorgenomen besluit ontvangen tot intrekking van de examenlicentie en de overige 196 opleidingen, waarbij duidelijk verbeteringen waren waargenomen, kregen een waarschuwing met verlengde verbetertijd tot het onderzoek naar de examenkwaliteit 2006/2007.
Het onderzoek naar de examenkwaliteit 2006/2007 van deze groep van opleidingen is gestart en afgerond door KCE. Na afronding van de onderzoeken zijn de resultaten door de inspectie beoordeeld op de juridische houdbaarheid van de oordelen (de zogenaamde marginale toetsing). Indien uit deze marginale toetsing bleek dat de examenkwaliteit 2006/2007 van een opleiding terecht door KCE met een onvoldoende was beoordeeld, heeft de inspectie dat oordeel overgenomen en dit gemeld aan de staatssecretaris van OCW. Wanneer bij de marginale toetsing werd vastgesteld dat een oordeel van KCE niet houdbaar was, vond herbeoordeling van de examenkwaliteit 2006/2007 door de inspectie plaats in de periode december 2007- januari 2008. In het geval na deze herbeoordeling bleek dat de examenkwaliteit 2006/2007 van een opleiding onvoldoende was, heeft de inspectie dit gemeld aan de staatssecretaris van OCW.
Na de marginale toetsing en/of herbeoordeling van de 282 opleidingen bleek dat er bij 119 opleidingen sprake was van voldoende examenkwaliteit 2006/2007, dat er bij 62 opleidingen (bij 20 instellingen) sprake was van onvoldoende examenkwaliteit 2006/2007 en dat de overige opleidingen waren gestopt.
De staatssecretaris heeft het bevoegd gezag van de instellingen voor de betreffende 62 opleidingen in april 2008 een waarschuwing gegeven met verbetertijd tot het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering door de inspectie in het studiejaar 2007/2008. De waarschuwing betreft de aankondiging dat de minister van OCW de examenlicentie van de betreffende opleidingen kan intrekken in het geval na de verbetertermijn de examenkwaliteit in 2007/2008 naar het oordeel van de inspectie onvoldoende is.

De resultaten van het heronderzoek naar deze 62 opleidingen worden weergegeven in dit Examenverslag 2007/2008.

Onderzoeken naar 35 opleidingen: aanleiding en huidige status De examenkwaliteit van de 35 opleidingen is in 2005/2006 als onvoldoende beoordeeld door de toenmalige toezichthouder KCE. Deze opleidingen waren dat jaar voor het eerst als onvoldoende beoordeeld. Dat gold voor een grotere groep opleidingen, te weten voor 69 opleidingen bij zeven instellingen. Voor die 69 opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit 2005/2006 heeft de staatssecretaris op grond van de WEB destijds aan het bevoegd gezag van elk van de zeven instellingen een waarschuwing gegeven met verbetertijd tot het onderzoek naar de examenkwaliteit 2006/2007.
Het onderzoek naar de examenkwaliteit 2006/2007 werd uitgevoerd door KCE, maar is stopgezet vanwege de overdracht van het toezicht op de examenkwaliteit naar de Inspectie van het onderwijs.

Deze marginale toetsing is in november en december 2007 in opdracht van de inspectie door onafhankelijke deskundigen uitgevoerd.
Brief 6 september 2007, Kamerstuk 27 451, nr. 76

10

Van de aanvankelijke groep van 69 opleidingen zijn inmiddels 34 opleidingen gestopt. De overige 35 opleidingen zijn buiten de streekproef voor het reguliere onderzoek gehouden, omdat ze elk onderzocht dienden te worden vanwege de geschetste voorgeschiedenis.

De resultaten die in dit examenverslag worden beschreven, zijn gebaseerd op deze 35 opleidingen. Bij onvoldoende examenkwaliteit krijgen de opleidingen een waarschuwingsbrief, met verbetertijd tot het jaar 2008/2009.

2.2 Methode van onderzoek

De volgende vraag staat centraal in dit examenverslag:

`Wat is de examenkwaliteit van de onderzochte opleidingen in het mbo in het studiejaar 2007/2008?'

Omdat de methode van onderzoek voor de drie soorten onderzoek nagenoeg gelijk is, wordt deze hieronder voor alle drie de onderzoeken weergegeven. Eventuele verschillen worden, waar nodig, aangegeven.

Standaarden voor examenkwaliteit
Artikel 7.4.4. van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) bepaalt dat de examens van mbo-opleidingen moeten voldoen aan de landelijke standaarden voor de examenkwaliteit. Deze standaarden zijn bij ministeriële regeling vastgesteld, inclusief de bijbehorende normering. Daarnaast is het Toezichtkader examinering 2007/2008 van toepassing op de onderzoeken.

In het volgende schema zijn de acht standaarden weergegeven, zoals opgenomen in de ministeriële regeling en het Toezichtkader examinering 2007/2008.

Domein A: Validering door belanghebbenden

· Standaard 1: Het beroepenveld heeft vertrouwen in de kwaliteit van de examinering.
· Standaard 2: De deelnemer is tevreden over de kwaliteit van de examinering.

Domein B: Deskundigheid van betrokkenen

· Standaard 3: De betrokkenen bij examinering zijn deskundig.

Domein C: Exameninstrumentarium

· Standaard 4: Het exameninstrumentarium voldoet inhoudelijk aan de uitstroomeisen.
· Standaard 5: Het exameninstrumentarium voldoet aan toetstechnische kwaliteitseisen.

Domein D: processen

· Standaard 6: De examineringsprocessen zijn transparant.
· Standaard 7: De examineringsprocessen zijn geborgd.

Domein E: Wettelijke vereisten

· Standaard 8: De instelling voldoet aan de wettelijke vereisten rondom examinering.

(Bron: Toezichtkader examinering 2007/2008)

Zie Regeling standaarden examens beroepsonderwijs 2007-2008, BVE/STELSEL-2008/2293 d.d. 14 maart 2008, Staatscourant van 29 april, nummer 83 Zie Toezichtkader examinering 2007/2008

---

Normering
De kwaliteit van de examinering 2007/2008 is voldoende wanneer zes van de acht standaarden voldoende zijn, waaronder in elk geval standaard 4 (inhoudelijke uitstroomeisen), standaard 5 (toetstechnische kwaliteitseisen) en standaard 8 (wettelijke vereisten).

Instellingen
Het toezicht richt zich op de examenkwaliteit van opleidingen waarvoor instellingen in het Centraal Register Beroepsopleidingen (CREBO) geregistreerde examenlicenties hebben en die zij ook actief uitvoeren. Hieronder vallen de volgende instellingen:


· bekostigde instellingen die door het Rijk worden gefinancierd (roc's, aoc's en de vakinstellingen);

· niet-bekostigde instellingen die niet door het Rijk, maar door particuliere gelden worden gefinancierd;

· exameninstellingen die de examinering in opdracht van een instelling uitvoeren (uitbesteding).

Steekproef
Voor het reguliere toezicht op de examinering 2007/2008 is onderzoek gedaan bij een steekproef van opleidingen. Er is per instelling een steekproef getrokken. Deze aanpak maakt het mogelijk om een betrouwbare schatting te geven van de examenkwaliteit van het mbo in Nederland.

Per instelling is de steekproef verdeeld over eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen in de mate waarin deze opleidingen in de betreffende instelling voorkomen. Landelijk geeft dit de volgende steekproefverdeling: 62 procent eindtermgerichte opleidingen en 38 procent competentiegerichte opleidingen.
Voor de eindtermgerichte opleidingen is voor iedere instelling na de steekproef op het niveau van de opleiding, een steekproef op het niveau van de deelkwalificatie getrokken.
Voor de competentiegerichte opleidingen is de steekproef gebaseerd op uitstroomdifferentiaties.

Inventarisatie
Na de steekproeftrekking is bij de instellingen geverifieerd of de opleidingen in de steekproef daadwerkelijk in het betreffende studiejaar aangeboden worden (`actief zijn'). De uitgangspunten voor niet-actieve (deel)kwalificaties zijn als volgt. Voor eindtermgerichte en competentiegerichte opleidingen is een opleiding niet-actief als er geen deelnemers ingeschreven zijn op het Crebo- nummer van de opleiding. Bij de eindtermgerichte opleidingen wordt een deelkwalificatie voor het onderzoek als niet actief beschouwd als die deelkwalificatie na 1 januari 2008 nooit meer geëxamineerd wordt en er dus ook geen herkansingen meer zijn. Voor competentiegerichte opleidingen geldt

Voor een uitgebreide uiteenzetting, zie Toezichtkader examinering 2007/2008. Zie Toezichtkader examinering 2007/2008.

12

dat die alleen onderzocht worden als er sprake is van diplomering voor 1 augustus 2008.

Er was geen sprake van een steekproef bij het onderzoek naar de groep van 35 opleidingen en het heronderzoek naar 62 opleidingen. Ook bij deze opleidingen is nagegaan of opleidingen nog actief zijn. Indien een niet-actieve opleiding werd aangetroffen, werd deze niet opgenomen in het onderzoek.

Het onderzoek
De zelfevaluatie van de examenkwaliteit door de instelling vormde het startpunt van het onderzoek.
Voorafgaand aan het onderzoek op locatie is de kwaliteit van het exameninstrumentarium door externe deskundigen onderzocht en van een advies voorzien. Tijdens de onderzoeken op locatie, waarbij de zelfevaluatie en de resultaten van het onderzoek naar het exameninstrumentarium het uitgangspunt waren, zijn gesprekken gevoerd en is in voorkomende gevallen aanvullende documentatie opgevraagd. Aan de hand van deze informatie is het oordeel over de examenkwaliteit van een opleiding tot stand gekomen.

Inkoop exameninstrumentarium bij door KCE gecertificeerde examenleveranciers
De laatste beoordelingen van leveranciers door KCE dateren uit najaar 2006. Voor de onderzoeken in 2007/2008 is er, in het kader van de overgang van het toezicht naar de inspectie, voor gekozen een score `voldoende' toe te kennen aan het exameninstrumentarium dat voor het lopende onderzoeksjaar was ingekocht bij een door KCE erkende leverancier. Dit betekent dat exameninstrumenten die in de steekproef zitten en waarbij sprake was van volledige inkoop, niet door de inspectie zijn onderzocht. De resultaten van het onderhavige onderzoek naar de examenkwaliteit 2007/2008 zijn daardoor mogelijk positiever dan het geval zou zijn geweest als de ingekochte examenproducten daadwerkelijk onderzocht zouden zijn door de inspectie. In 2008/2009 onderzoekt de inspectie het ingekochte exameninstrumentarium wel.

Het exameninstrumentarium van eindtermgerichte opleidingen wordt ingekocht per deelkwalificatie. Dit betekent dat het voor eindtermgerichte opleidingen mogelijk is om voor de gehele opleiding, maar ook voor een gedeelte van de opleiding, exameninstrumenten in te kopen. Bij competentiegerichte opleidingen worden de opleidingen over het algemeen in zijn geheel ingekocht. Voor dit onderzoek geldt dat voor de eindtermgerichte opleidingen 42 procent van de onderzochte deelkwalificaties is ingekocht. Bij de competentiegerichte opleidingen is 37 procent van het aantal onderzochte opleidingen ingekocht.

Onderzoek naar exameninstrumenten
Het oordeel over de examenkwaliteit wordt uitgesproken per opleiding, per leerweg. Voor de standaarden die betrekking hebben op de kwaliteit van het exameninstrumentarium (standaarden 4 en 5) komt het oordeel op twee manieren tot stand:

Onder volledige inkoop wordt verstaan: als de gehele (deel)kwalificatie ingekocht is en het ingekochte materiaal ongewijzigd ingezet wordt.

13


· het volledige exameninstrumentarium bij een opleiding is ingekocht bij een door KCE erkende leverancier. In dat geval is in het onderzoek 2007/2008 voor de standaarden 4 en 5 het oordeel `voldoende' toegekend.

· Of, het exameninstrumentarium bij een opleiding is door de instelling zelf ontwikkeld. In dat geval is het exameninstrumentarium door de inspectie onderzocht. Voor eindtermgerichte opleidingen wordt een oordeel uitgesproken op het niveau van de deelkwalificatie. Voor een voldoende beoordeling van de opleiding dienen alle onderzochte deelkwalificaties een voldoende te scoren.

Consequenties
In geval van onvoldoende examenkwaliteit bij een opleiding meldt de inspectie dit aan de minister (te weten de minister van OCW, dan wel de minister van LNV in geval van opleidingen in de groene sector). De minister geeft aan het bevoegd gezag van de betreffende instelling voor die opleiding vervolgens een waarschuwing met verbetertijd (art. 6.1.5b, lid 2 WEB). De waarschuwing maakt duidelijk welke sanctie de minister kan opleggen in het geval na de verbetertijd blijkt dat de examenkwaliteit nog steeds onvoldoende is.
Vervolgens vindt er verscherpt toezicht plaats, bestaande uit een onderzoek naar kwaliteitsverbetering na ongeveer een jaar.
In het geval dat blijkt dat de examenkwaliteit in dat jaar nog steeds niet voldoet, vindt er een tweede melding door de inspectie plaatst aan de minister. De minister kan dan op grond van de WEB (art. 6.1.5b, lid 1) het recht op examinering bij de betreffende opleiding ontnemen.


14


3 CONCLUSIES REGULIER ONDERZOEK

In dit hoofdstuk staat de vraag naar de examenkwaliteit van de onderzochte opleidingen in 2007/2008 centraal. Ook komen de verschillen aan bod tussen eindtermgerichte en competentiegerichte examinering en tussen roc's, aoc's en de vakinstellingen. Daarnaast wordt ingegaan op het verschil tussen de door het Rijk bekostigde instellingen en de niet door het Rijk bekostigde instellingen.

Voor het reguliere onderzoek 2007/2008 zijn 787 opleidingen onderzocht bij 115 instellingen. In paragraaf 2.1 is een nadere specificering opgenomen van het totaal aantal onderzochte opleidingen.

3.1 Landelijk beeld

De bevindingen van het onderzoek leiden tot de constatering dat landelijk bij 78 procent van de opleidingen in het mbo sprake is van voldoende examenkwaliteit. Van ruim een op de vijf opleidingen voldoet de examinering niet aan de kwaliteitsstandaarden, dat betreft dus 22 procent. Dit cijfer is een gecorrigeerd cijfer, gelet op de samenstelling van de steekproef. Het cijfer geeft het landelijk beeld weer. Als gekeken wordt naar de werkelijk onderzochte opleidingen is 76 procent voldoende en 24 procent onvoldoende (dit is een niet gecorrigeerd percentage). De inspectie heeft de onvoldoende opleidingen gemeld aan de ministers van OCW en LNV.

Tabel 3.1a Hoeveelheid onvoldoendes per instelling opleidingen aantal percentage 0 procent voldoende 19 17
1-50 procent voldoende 11 10 51-99 procent voldoende 45 39 100 procent voldoende 40 35 Totaal 115 100

Uit tabel 3.1a blijkt dat bij 40 van de 115 instellingen (35 procent) alleen voldoende opleidingen zijn aangetroffen. Bij de overige 75 instellingen is er sprake van één of meer onvoldoende opleidingen. Bij 19 instellingen (17 procent) is geen enkele voldoende opleiding aangetroffen. Bij deze 75 instellingen met onvoldoende opleidingen, zijn in totaal 572 opleidingen onderzocht (73 procent van het totaal). De meeste instellingen die geen onvoldoendes hebben, zijn kleine instellingen (niet-bekostigde instellingen en exameninstellingen). Daarnaast zijn er ook veel kleine niet-bekostigde instellingen met bijvoorbeeld één opleiding die onvoldoende is. Grote instellingen, zoals roc's en aoc's, blijken weliswaar de meeste examens op orde te hebben, maar hier blijkt dat er maar heel weinig instellingen zijn die alles op orde hebben. Slechts zeven roc's en drie aoc's hebben alles op orde.

Deze schatting is voldoende nauwkeurig: het 95 procent betrouwbaarheidsinterval is 18,6; 24,4.

15

Bij instellingen waar geen onvoldoendes zijn aangetroffen, kan de inspectie overigens niet met zekerheid zeggen dat alle examens op orde zijn. De steekproefomvang maakt het niet mogelijk om die uitspraak te doen.

Situatieschets: waar komen de onvoldoendes uit voort? In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de meest voorkomende onvoldoende standaarden.

Tabel 3.1b Percentage voldoende standaarden
standaarden aantal percentage opleidingen voldoende
1 Vertrouwen beroepenveld 787 98
2 Tevredenheid deelnemer 787 98
3 Deskundigheid betrokkenen 787 93
4 Exameninstrumentarium; uitstroomeisen 787 79
5 Exameninstrumentarium; toetstechnische 787 84 eisen

6 Transparantie examineringsprocessen 787 96
7 Borging examineringsprocessen 787 81
8 Wettelijke vereisten 787 91

Uit tabel 3.1b is op te maken dat de tekortkomingen vooral voorkomen in het exameninstrumentarium, zowel op de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4) als op de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5). Ook komen er tekortkomingen voor bij de borging van examineringsprocessen (standaard 7). In totaal hebben achttien opleidingen (2 procent) een onvoldoende voor tekortkomingen op de wettelijke vereisten. Hiervan geldt dat drie van de onvoldoende opleidingen alleen voor de wettelijke vereisten tekortkomingen vertonen.

Opvallend is dat er bij 150 opleidingen (19 procent) tekortkomingen zijn geconstateerd op de borging van de examineringsprocessen (standaard 7). 63 van deze opleidingen hebben alleen een onvoldoende voor de borging van de examenprocessen. Een onvoldoende uitsluitend voor deze standaard leidt overigens niet tot een onvoldoende beoordeling voor de hele opleiding. Het is verder interessant om na te gaan of er veel voorkomende combinaties zijn waarop een onvoldoende score berust, uiteraard komen er er meer combinaties voor dan hier worden beschreven.


· De combinatie tekortkomingen in het exameninstrumentarium, zowel op de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4) als op de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5) komt bij veertig van de onvoldoende opleidingen (21 procent) voor.
· De combinatie tekortkomingen in het exameninstrumentarium, zowel op de uitstroomeisen (standaard 4) als op de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5) én tekortkomingen van de borging van de examineringsprocessen (standaard 7) komt bij 22 van de onvoldoende opleidingen (12 procent) voor.

Geconcludeerd wordt dat bij het merendeel van de onvoldoende opleidingen het exameninstrumentarium als onvoldoende is beoordeeld, al dan niet in combinatie met een onvoldoende op een van de andere standaarden.


16

Wat is de reden voor een onvoldoende score op een standaard? Van een groot aantal onvoldoende opleidingen voldoet het exameninstrumentarium niet aan de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4). Het exameninstrumentarium van het merendeel van deze opleidingen vertoont tekortkomingen op de inhoud en het beheersingsniveau. Tekortkomingen in de inhoud komen voort uit het ontbreken van toetsen of omdat eindtermen of competenties niet aan bod komen in de examens of niet gekoppeld zijn aan de opdrachten in de examens. Als er tekortkomingen zijn gesignaleerd op het beheersingsniveau, dan is de toetsvorm van het examen niet altijd juist. Veel voorkomende tekortkomingen zijn schriftelijke toetsing voor praktische vaardigheden of toetsing door meerkeuze vragen voor (re)productieve vaardigheden. Ook tekortkomingen op het gebied van de normering komen voor. Een enkele keer voldoet het examenmateriaal niet aan het niveau van de opleiding. Over het algemeen komen de hierboven genoemde redenen in combinatie met elkaar voor.

Een groot aantal onvoldoende opleidingen voldoet (eveneens) niet aan de toetstechnische kwaliteitseisen die aan het exameninstrumentarium worden gesteld (standaard 5). Vaak is het beoordelingsmodel niet goed. Over het algemeen ontbreken (duidelijke) beoordelingscriteria. Ook ontbreekt de instructie voor deelnemers regelmatig en zijn de afnamecondities niet altijd goed uitgewerkt. Een enkele keer blijkt een individuele beoordeling niet te zijn geborgd. Ook hier komen de redenen voor een onvoldoende beoordeling veelal in combinatie met elkaar voor.

Een onvoldoende score voor de borging van de examineringsprocessen (standaard 7) komt vooral voort uit een gebrek aan evaluatie van de examineringsprocessen. In sommige gevallen is er wel sprake van evaluatie van processen, maar wordt deze niet systematisch uitgevoerd. Ook ontbreken analyses en verbeterplannen of zijn concrete acties naar aanleiding van verbeterplannen (nog) niet zichtbaar. Ook komt het voor dat er niet wordt gewerkt volgens de vastgestelde procedures of laat het constructie- en vaststellingsproces van toetsen te wensen over.

Een onvoldoende score op de wettelijke vereisten (standaard 8) komt met name voort uit het feit dat Commissies van Beroep niet volgens de WEB zijn ingericht. Ook zijn er instellingen die niet voldoen aan de eis openbare verantwoording af te leggen over de examenkwaliteit.

Onvoldoende deskundigheid van betrokkenen bij examinering (standaard 3) komt voornamelijk voort uit gebrek aan inzicht in de aanwezige deskundigheid. Ook wordt aangegeven dat toetsconstructeurs en toetsvaststellers, gezien de resultaten van het onderzoek naar het exameninstrumentarium, deskundigheid missen. Ook is beperkt inzicht in deskundigheid van beoordelaars in de beroepspraktijk een veel voorkomende reden voor een onvoldoende.

Onvoldoendes voor vertrouwen van het beroepenveld en tevredenheid van deelnemers (standaarden 1 en 2), die overigens relatief weinig voorkomen, worden voornamelijk veroorzaakt door een gebrek aan informatie. Er vinden dan geen systematische onderzoeken plaats naar het vertrouwen of er is geen sprake van enige wijze van betrokkenheid van het beroepenveld. Deelnemersonderzoeken worden in die gevallen niet (structureel) uitgevoerd
17

en/of er wordt niet op een andere wijze voorzien in het verkrijgen van de mening van deelnemers.

3.2 Vergelijking examenkwaliteit naar soort opleiding

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de vraag of er verschil is tussen de examenkwaliteit van eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen.

Sinds 2004 kunnen roc's, aoc's, vakinstellingen en niet-bekostigde instellingen op vrijwillige basis werken met (experimentele) competentiegerichte opleidingen. Vanaf 1 augustus 2010 kunnen instellingen nieuwe deelnemers alleen nog inschrijven voor competentiegerichte opleidingen en niet meer voor eindtermgerichte opleidingen. Er treedt daarom gaandeweg een verschuiving op van eindtermgerichte opleidingen naar competentiegerichte opleidingen. In totaal zijn 38 procent competentiegerichte opleidingen en 62 procent eindtermgerichte opleidingen onderzocht.

Tabel 3.2a Vergelijking voldoende eindtermgerichte opleidingen met aantal voldoende competentiegerichte opleidingen
voldoende opleidingen totaal aantal
soort opleiding opleidingen aantal percentage Eindtermgericht 487 339 70 Competentiegericht 300 257 85 Totaal 787 596 76

Uit tabel 3.2a is op te maken dat voor de competentiegerichte opleidingen verhoudingsgewijs vaker een voldoende gescoord wordt. De inspectie heeft niet onderzocht wat de oorzaak is van dit verschil. Een mogelijke verklaring is dat de competentiegerichte opleidingen volop in ontwikkeling zijn. Er wordt daarom veel geïnvesteerd in de kwaliteit van de opleiding en de examinering. In eindtermgerichte opleidingen wordt mogelijk minder geïnvesteerd, omdat deze aflopen.

Voor zowel de eindtermgerichte als de competentiegerichte opleidingen geldt dat onvoldoendes vooral veroorzaakt worden doordat het exameninstrumentarium niet voldoet aan de uitstroomeisen (standaard 4) en/of de toetstechnische eisen (standaard 5).

3.3 Vergelijking examenkwaliteit naar bekostiging

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de vraag of er verschil is in de examenkwaliteit bij bekostigde instellingen en niet-bekostigde instellingen.

zie www.mbo2010.nl

18

Er zijn onderzoeken uitgevoerd bij 69 bekostigde instellingen, 42 niet- bekostigde instellingen en 4 exameninstellingen. Hierbij gaat het om respectievelijk 655, 112 en 20 onderzochte opleidingen.

Het percentage voldoende opleidingen ligt bij de bekostigde instellingen relatief hoger dan bij niet-bekostigde instellingen (78 procent bij bekostigde instellingen tegenover 57 procent bij niet-bekostigde instellingen). Bij de exameninstellingen zijn alleen voldoende opleidingen aangetroffen.

Figuur 3.3 Vergelijking van het aantal voldoende standaarden van de opleidingen per bekostigde instelling en niet-bekostigde instelling Voldoende standaarden niet-bekostigde instellingen 100%
80%
60%
40%
20%
0%

1 2 3 4 5 6 7 8 daard daard daard daard daard daard daard daard stan stan stan stan stan stan stan stan

Voldoende standaarden bekostigde instellingen 100%
80%
60%
40%
20%
0%

1 2 3 4 5 6 7 8 ard ard ard ard ard ard ard ard nda nda nda nda nda nda nda nda sta sta sta sta sta sta sta sta

Standaard 1 Vertrouwen beroepenveld
Standaard 2 Tevredenheid deelnemer
Standaard 3 Deskundigheid betrokkenen
Standaard 4 Exameninstrumentarium; uitstroomeisen Standaard 5 Exameninstrumentarium; toetstechnische eisen Standaard 6 Transparantie examineringsprocessen
Standaard 7 Borging examineringsprocessen
Standaard 8 Wettelijke vereisten

Uit figuur 3.3 blijkt dat de verschillen tussen de niet-bekostigde instellingen en bekostigde instellingen zich vooral voordoen op tekortkomingen in het
19

exameninstrumentarium op de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4). Bij niet-bekostigde instellingen is 64 procent op dit aspect voldoende tegenover
80 procent voldoende bij de bekostigde instellingen. Ook zijn bij relatief veel opleidingen van niet-bekostigde instellingen de examineringsprocessen (standaard 7) onvoldoende geborgd (33 procent tegenover 17 procent bij bekostigde instellingen).

Als gekeken wordt naar het verschil in kwaliteit bij eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen valt op dat bij niet-bekostigde instellingen relatief weinig competentiegerichte opleidingen in de steekproef zitten. Van de competentiegerichte opleidingen die bij de niet-bekostigde instellingen zijn onderzocht, is de examinering van de helft van de opleidingen met een voldoende beoordeeld. Omdat de steekproef per instelling evenredig is verdeeld over het aanbod eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen van de instelling, kan gesteld worden dat de overgang naar competentiegericht onderwijs bij niet-bekostigde instellingen minder ver gevorderd is.
Voor de bekostigde instellingen geldt dat de competentiegerichte opleidingen beter scoren dan de eindtermgerichte opleidingen, te weten respectievelijk 67 procent en 57 procent


3.4 Vergelijking examenkwaliteit van roc 's, aoc's en vakinstellingen

In deze paragraaf wordt de deelvraag behandeld over het verschil tussen de roc's, aoc's en de vakinstellingen.

Er zijn onderzoeken gedaan bij 42 roc's, 10 aoc's en 14 vakinstellingen Het gaat achtereenvolgens om 448, 113 en 85 opleidingen. Bij de roc's, aoc's en vakinstellingen zijn in totaal 646 van het totaal van 787 opleidingen onderzocht.

Tabel 3.4 Verschil in scores tussen roc, aoc's en vakinstelling, tevens uitgesplitst in eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen percentage gemiddeld voldoende percentage roc eindtermgericht 76 78 N=448 competentiegericht 80 aoc eindtermgericht 46 80 N= 113 competentiegericht 100 vakinstelling eindtermgericht 66 79 N=85 competentiegericht 90 totaal eindtermgericht 71 78 N=646 competentiegericht 87

Uit tabel 3.4 blijkt dat de meeste onderzoeken plaats hebben gevonden bij een roc. Daar zijn 448 opleidingen onderzocht. De vakinstellingen vormen een relatief kleine categorie. Tussen de drie soorten instellingen zijn de verschillen in examenkwaliteit verwaarloosbaar. De percentages voldoende opleidingen zitten tussen 78 en 80 procent.

De verschillen tussen eindtermgerichte en competentiegerichte opleidingen zijn wel groot. Het verschil is 16 procent in het voordeel van de
20

competentiegerichte opleidingen. De examenkwaliteit van de competentiegerichte opleidingen is gemiddeld beter dan die van eindtermgerichte opleidingen. Bij de roc's is het verschil klein, maar bij de aoc's en vakinstellingen is het verschil groot.

Opvallend is dat alle competentiegerichte opleidingen van aoc's voldoende zijn, terwijl dit bij de eindtermgerichte opleidingen 46 procent is. Op tien opleidingen na zijn alle competentiegerichte opleidingen van de aoc's ingekocht bij Aequor/Groene Standaard. Dit betekent dat het ingekochte exameninstrumentarium van deze opleidingen niet is onderzocht door de inspectie, maar dat, in het kader van de overgang van het toezicht van KCE naar de inspectie, ook voor deze leverancier voor het exameninstrumentarium (standaard 4 en 5) een voldoende is gegeven.

Bij aoc's en vakinstellingen is het aantal onderzochte competentiegerichte opleidingen (veel) hoger dan het aantal onderzochte eindtermgerichte opleidingen. Bij de aoc's is namelijk 62 procent van de onderzochte opleidingen competentiegericht, bij de vakinstellingen is dat 58 procent. Bij de roc's is 39 procent van de onderzochte opleidingen competentiegericht. Bij de roc's is er weinig verschil waar te nemen tussen de examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen en de competentiegerichte opleidingen. Bij de vakinstellingen is er een groter verschil in kwaliteit zichtbaar tussen eindtermgerichte opleidingen en competentiegerichte opleidingen; respectievelijk 66 procent en 90 procent voldoende opleidingen. De examenkwaliteit van de competentiegerichte opleidingen ligt bij de vakinstellingen hoger dan bij de roc's. Voor de eindtermgerichte opleidingen ligt de examenkwaliteit daarentegen bij vakinstellingen juist lager dan bij roc's.


3.5 Conclusies

Voor het reguliere onderzoek naar de examenkwaliteit 2007/2008 zijn 787 opleidingen onderzocht bij 115 instellingen.

Landelijk gezien is de examenkwaliteit 2007/2008 bij 78 procent van de opleidingen in het mbo voldoende. Van ruim één op de vijf opleidingen (22 procent) voldoet de examinering niet aan de kwaliteitsstandaarden voor examinering.

Uit het regulier onderzoek naar een steekproef van 787 opleidingen blijkt verder dat onvoldoende examenkwaliteit met name voortkomt uit tekortkomingen in het exameninstrumentarium op de inhoudelijke uitstroomeisen (onvoldoende dekking en niet het juiste beheersingsniveau) en de toetstechnische kwaliteitseisen (onvolledige of ontbrekende beoordelingsmodellen), al dan niet in combinatie met onvoldoende borging van de examineringsprocessen. Bij onvoldoende borging van de examineringsprocessen gaat het met name om een gebrek aan evaluatie en de eventuele daaruit voorkomende verbeteracties.

In hoofdstuk 2 is aangegeven dat 37 procent van de competentiegerichte opleidingen wordt ingekocht. Het percentage inkoop is echter niet evenredig verdeeld over de aoc's en de overige instellingen; 87 procent van de competentiegerichte opleidingen wordt ingekocht tegenover 20 procent bij overige instellingen.

21

Van de 115 instellingen zijn bij veertig instellingen (35 procent) alleen voldoende opleidingen aangetroffen. Bij de overige instellingen zijn één of meer onvoldoende opleidingen aangetroffen. Bij negentien instellingen (17 procent) is geen enkele voldoende opleiding aangetroffen.

In de totale steekproef zijn relatief meer eindtermgerichte opleidingen onderzocht dan competentiegerichte opleidingen. De resultaten van de onderzoeken laten zien dat de examenkwaliteit van competentiegerichte opleidingen beter is beoordeeld dan de examenkwaliteit van de onderzochte eindtermgerichte opleidingen.

Er blijkt wel een verschil te bestaan tussen de examenkwaliteit 2007/2008 bij de onderscheiden soorten instellingen.
In de eerste plaats tussen bekostigde en niet bekostigde instellingen. Bij de bekostigde instellingen is driekwart van de opleidingen voldoende, tegenover ruim de helft bij niet-bekostigde opleidingen.
In de tweede plaats bij bekostigde instellingen tussen roc's, aoc's en vakinstellingen. De totaalpercentages `voldoende opleidingen' vertonen weliswaar weinig verschil, maar de percentages `voldoende eindtermgerichte opleidingen' en `voldoende competentiegerichte opleidingen' liggen verder uit elkaar.
De examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen op de aoc's is voor bijna de helft van de opleidingen met een voldoende beoordeeld. De competentiegerichte opleidingen zijn bij aoc's daarentegen voor 100 procent met een voldoende beoordeeld. Dit hangt mede samen met de inkoop van het exameninstrumentarium. Bij inkoop is de inspectie dit jaar nog uitgegaan van een voldoende, als sprake is van inkoop bij een door KCE erkende leverancier. Bij roc's is het percentage voldoende eindtermgerichte en de competentiegerichte opleidingen ongeveer gelijk (respectievelijk 76 en 80 procent). Bij vakinstellingen zijn de percentages respectievelijk 66 en 90.

De inspectie constateert dat bij 22 procent van de opleidingen de examenkwaliteit gebreken vertoont. De inspectie ziet ook dat er veel inzet wordt gepleegd om de examenkwaliteit op orde te houden of te krijgen. Bij de aoc's is aandacht voor de examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen gewenst.
Bij de niet-bekostigde instellingen is voor een relatief groot aantal opleidingen een kwaliteitsimpuls nodig. Verder is het belangrijk dat alle instellingen aandacht blijven schenken aan de examenkwaliteit van de eindtermgerichte opleidingen. Tot 2010 kan er immers gestart worden met eindtermgerichte opleidingen. Die kunnen doorlopen tot 2014.


---


4 CONCLUSIES OVERIGE TWEE ONDERZOEKEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van de twee overige onderzoeken buiten de steekproef, te weten de heronderzoeken naar 62 opleidingen bij 20 instellingen (paragraaf 4.1) en het onderzoek naar 35 opleidingen bij 7 instellingen (paragraaf 4.2).


4.1 Resultaten heronderzoek bij 62 opleidingen

Het gaat hier om opleidingen waarvoor de staatssecretaris in 2007 een voorgenomen besluit tot intrekking van de examenlicentie heeft gestuurd of een verbeterperiode heeft vastgesteld.

Er is een verbeterslag gemaakt: van de 62 opleidingen bleek bij driekwart van de opleidingen de examenkwaliteit voldoende te zijn. Van de resterende vijftien opleidingen (24 procent) bleek de examenkwaliteit nog niet toereikend. Deze vijftien opleidingen zijn verdeeld over zeven instellingen.

Figuur 4.1 Verdeling voldoende scores over de standaarden in percentages


100% 100% 98% 100%
100% 90%
79% 79% 81%
80%

age 60%


40%
percent

20%

0%

1 2 3 4 5 6 7 8 ard ard ard ard ard ard ard ard nda nda nda nda nda nda nda nda Sta Sta Sta Sta Sta Sta Sta Sta

Standaard 1 Vertrouwen beroepenveld
Standaard 2 Tevredenheid deelnemer
Standaard 3 Deskundigheid betrokkenen
Standaard 4 Exameninstrumentarium; uitstroomeisen Standaard 5 Exameninstrumentarium; toetstechnische eisen Standaard 6 Transparantie examineringsprocessen
Standaard 7 Borging examineringsprocessen
Standaard 8 Wettelijke vereisten

Uit figuur 4.1 blijkt dat vooral de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4) en de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5) van het exameninstrumentarium relatief vaak onvoldoende zijn (voor beide 21 procent). De borging van de examineringsprocessen (standaard 7) is bij 19 procent van de opleidingen onvoldoende.


23

Wat is de reden van een onvoldoende score op een standaard? Van de vijftien opleidingen met een onvoldoende voor de examenkwaliteit, zijn bij veertien opleidingen in het exameninstrumentarium tekortkomingen geconstateerd op de inhoudelijke uitstroomeisen (standaard 4). Hiervan wordt bij elf opleidingen geconstateerd dat de eindtermen onvoldoende aan bod komen in het examenmateriaal. Bij twaalf opleidingen wordt aangegeven dat de toetsvorm niet overeenkomt met het beheersingsniveau van de eindtermen. Deze twee tekortkomingen komen het meest voor en worden veelal in combinatie met elkaar gesignaleerd. Bij zes opleidingen worden er ook tekortkomingen op de normering geconstateerd. Bij een aantal opleidingen blijkt dat het instrumentarium niet voldoet aan het beoogde niveau van de opleiding.

Bij dertien opleidingen blijkt dat het exameninstrumentarium niet voldoet aan de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5). Opvallend is dat er vooral tekortkomingen zijn geconstateerd op het gebied van de beoordeling (bij twaalf opleidingen). Beoordelingscriteria zijn niet of nauwelijks gegeven en instructie voor beoordelaars ontbreekt veelvuldig. Vijf keer wordt opgemerkt dat de instructie voor deelnemers te wensen overlaat. Andere tekortkomingen, zoals het ontbreken van afnamecondities en het niet waarborgen van individuele beoordeling, komen één of twee keer voor. Deze tekortkomingen leiden er toe dat deze examens onvoldoende betrouwbaar zijn.

Van de vijftien opleidingen waarvan is geconstateerd dat de examenkwaliteit onvoldoende is, bleek bij een groot aantal opleidingen dat de examineringsprocessen (standaard 7) eveneens onvoldoende zijn geborgd. De voornaamste reden voor een onvoldoende voor deze standaard is het ontbreken van (systematische) evaluatie van alle processen rondom examinering, ofwel, het in zijn totaliteit ontbreken van een kwaliteitscyclus.

Er zijn zes onvoldoende opleidingen waarbij de deskundigheid van betrokkenen bij de examinering (standaard 3) als onvoldoende is aangemerkt. De voornaamste reden is onvoldoende deskundigheid van toetsconstructeurs en vaststellers. Deze conclusie wordt over het algemeen gesteund door de resultaten van het onderzoek naar de kwaliteit van het exameninstrumentarium.


4.2 Resultaten onderzoek bij 35 opleidingen

Dit onderzocht richtte zich op opleidingen waarvoor de staatssecretaris in
2007 een eerste waarschuwing heeft gegeven naar aanleiding van een eerste constatering van onvoldoende examenkwaliteit.

Van de 35 opleidingen is de examenkwaliteit bij veertien opleidingen (40 procent) voldoende. De examenkwaliteit van de overige 21 opleidingen (60 procent) is onvoldoende. Deze onvoldoende opleidingen komen voor bij vijf instellingen. Bij twee instellingen is bij alle buiten de steekproef onderzochte opleidingen sprake van onvoldoende examenkwaliteit 2007/2008.


24

Figuur 4.2 Verdeling voldoende scores over de standaarden in percentages (N=35)

100% 94% 94%
100% 91% 83%
80% 71%
54%
60% 46%
40%

20%
0%

1 2 3 4 5 6 7 8 ard ard ard ard ard ard ard ard nda nda nda nda nda nda nda nda Sta Sta Sta Sta Sta Sta Sta Sta

Standaard 1 Vertrouwen beroepenveld
Standaard 2 Tevredenheid deelnemer
Standaard 3 Deskundigheid betrokkenen
Standaard 4 Exameninstrumentarium; uitstroomeisen Standaard 5 Exameninstrumentarium; toetstechnische eisen Standaard 6 Transparantie examineringsprocessen
Standaard 7 Borging examineringsprocessen
Standaard 8 Wettelijke vereisten

Wat zijn de oorzaken voor de onvoldoende examenkwaliteit bij deze groep opleidingen? Uit figuur 4.2 blijkt dat vooral niet is voldaan aan de uitstroomeisen die worden gesteld aan het exameninstrumentarium (standaard
4), de borging van examineringsprocessen (standaard 7) en de toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5).

Wat is de reden van een onvoldoende score op een standaard? Bij negentien opleidingen is standaard 4 onvoldoende. De meest voorkomende reden voor het niet voldoen aan de uitstroomeisen is dat de toetsvorm niet past bij het beheersingsniveau van de eindtermen. Praktische vaardigheden worden veelal schriftelijk getoetst en het komt regelmatig voor dat eindtermen die vragen om (re)productieve vaardigheden als meerkeuzevragen worden getoetst. Ook waarborgt de cesuur niet dat een meerderheid van de eindtermen wordt beheerst, voornamelijk door een onevenwichtige verdeling van de te behalen punten over de eindtermen. In mindere mate schiet de inhoudelijke dekking van de eindtermen tekort. Bij twee opleidingen is het niveau waarop examinering plaatsvindt te laag.

Bij acht van de tien opleidingen met een onvoldoende op toetstechnische kwaliteitseisen (standaard 5) is dit te wijten aan onvolledige beoordelingsinstrumenten of het ontbreken van dergelijke instrumenten. Veelal ontbreken beoordelingscriteria en instructies voor de beoordelaar. Ook de afnamecondities zijn niet altijd duidelijk. Bij twee opleidingen wordt aangegeven dat de deelnemersinstructie te wensen over laat.

De voornaamste reden voor een onvoldoende borging van examineringsprocessen (standaard 7) is dat geen of in onvoldoende mate evaluatie van processen plaatsvindt.

25

Zes opleidingen voldoen niet aan de wettelijke vereisten (standaard 8). Dit komt over het algemeen voort uit het ontbreken van een Commissie van Beroep en het ontbreken van publieke verantwoording over de examen kwaliteit (in de vorm van een jaarverslag).


4.3 Conclusies

De resultaten van het heronderzoek bij de 62 opleidingen laten een verbetering zien ten opzichte van de herbeoordeling en de marginale toetsing. Van driekwart van de onderzochte opleidingen is de examenkwaliteit voldoende. Bij opleidingen waarvan de examenkwaliteit met een onvoldoende is beoordeeld (24 procent) zijn vooral tekortkomingen gesignaleerd in het niveau en de betrouwbaarheid van de examens. De examens zijn van een te laag niveau en niet voldoende betrouwbaar. De opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit zijn gemeld aan de minister van OCW.

Bij het onderzoek naar de 35 opleidingen is de examenkwaliteit van 60 procent onvoldoende. De onvoldoendes zijn met name een gevolg van onvoldoendes voor het exameninstrumentarium op de inhoudelijke uitstroomeisen, al dan niet in combinatie met onvoldoende geborgde examineringsprocessen. Ook deze onvoldoendes zijn gemeld aan de minister.

De inspectie constateert dat het percentage voldoende examenkwaliteit
2007/2008 bij het heronderzoek naar 62 opleidingen, te weten 76 procent, overeenkomt met dat van de onderzochte steekproef van 787 opleidingen bij het regulier onderzoek (eveneens 76 procent). Het percentage bij de groep
35 opleidingen blijft daarbij achter, te weten 40 procent voldoende opleidingen.

Dit betreft het ongecorrigeerde cijfer. Het landelijk representatieve cijfer bedraagt 78 procent.
26