Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
evaluatie gewijzigde
financieringsstructuur
regionale publieke omroepen
December 2008 IIIII Commissariaat voor de Media
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 1 18-12-2008 11:06:56
2
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 2 18-12-2008 11:06:57
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting 4
1 Inleiding 6
1.1 Opdracht 6
1.2 Uitvoering 6
2. Artikel 107 8
3. De wet in de praktijk 10
3.1 Financiële effecten 10
3.1.1 Instandhouding niveau 10
3.1.2 Aanvullende subsidies 11
3.1.3 Continuïteit 13
3.1.4 Overige financiële effecten 13
3.2 Programmatische onafhankelijkheid 14
3.3 Kwalitatief hoogwaardige programmering 15
3.3.1 Ontwikkelingen radio, televisie, internet en teletekst 17
4. Bevindingen van omroepen en provincies 19
4.1 Bekostigingsproces 19
4.2 Samenwerking 19
4.3 Financieel toezicht 20
4.4 Interne organisatie 20
4.5 Programmabeleidbepalend orgaan 20
4.6 Doelstellingen en effecten 20
4.7 Suggesties voor verbeteringen 21
5. Conclusies en aanbevelingen 22
5.1 Doelstelling en effecten 22
5.2 Overige effecten 22
Bijlage 1 Toelichting op artikel 107 van de Mediawet 24
Bijlage 2 Overzicht ICE radio en televisie 2006-2008 26
Bijlage 3 Vragenlijsten omroepen en provincies 27
Bijlage 4 Uitgangspuntennotitie Artikel 107 Mediawet 29
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 3 18-12-2008 11:06:57
samenvatting
Deze evaluatie is door het Commissariaat voor de Media verricht in opdracht van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister). Aanleiding vormt de wijziging
van de financieringsstructuur voor de regionale publieke omroepen per 1 januari 2006 waarbij
de erantwoordelijkheid voor de financiering is neergelegd bij de provinciebesturen. Deze
---
zogenaam
de zorgplicht van de provincies is vastgelegd in artikel 107 van de Mediawet.
In het derde lid van dit wetsartikel is bepaald dat er namens de Minister elke drie jaar een
evaluatie plaatsvindt van de doeltreffendheid en de effecten van de gewijzigde financierings-
structuur. Het verslag daarvan wordt toegezonden aan de Tweede Kamer. Het Commissariaat
heeft vervolgens de taak gekregen om deze evaluatie uit te voeren. Omdat artikel 107 op
1 januari 2006 inwerking is getreden, betekent dit dat deze evaluatie betrekking heeft op de
periode 2006-2008.
Het Commissariaat heeft onderzocht hoe de wijziging van de financieringsstructuur voor de
regio
nale omroepen1 in de praktijk heeft uitgepakt. Meer in het bijzonder wordt, in navolging
van het derde lid van artikel 107, ingegaan op de doeltreffendheid en effecten van dit
wets
artikel
in de praktijk. Met de invoering van artikel 107 wilde de overheid de financiële verantwoorde-
lijkheid geheel bij de provincies leggen en een eenvoudiger en transparanter financieringsstelsel
invoeren waarbij de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft.
De belangrijkste conclusies van de evaluatie zijn:
---
HetCommissariaatconstateertdatdefinanciëleverantwoordelijkheidvoorderegionale
publieke omroepen geheel bij de provincies is komen te liggen. Provincies hebben voldaan
aan hun 'minimale zorgplicht' die inhoudt dat in elke provincie het provincie
bestuur zorg
draagt voor de bekostiging van het functioneren van ten minste een regionale omroep-
instelling. Bij alle omroepen is de 'reële index' toegepast op het jaarlijkse subsidiebedrag
zodat het niveau van activiteiten in 2004 in stand is gehouden.
---
HetCommissariaatsteltvastdatdefinancieringeenvoudigerentransparanterisgewor-
den. De bekostiging en verantwoording van de bestedingen verlopen thans via één partij
en dat heeft de situatie aanmerkelijk verbeterd. Voorheen verliepen de bekostiging en
verantwoording via de provincies en het Commissariaat.
---
Hoewelhetniveauvanactiviteitenin2004isbehoudenzieteendeelvandeomroepen
wel problemen. Omdat er onvoldoende financiële middelen beschikbaar waren hebben
er, in de afgelopen jaren budgettaire en personele verschuivingen plaatsgevonden ten
gunste van internet en crossmediale activiteiten. Dit zou ten koste zijn gegaan van radio-
en televisie activiteiten.
· centralefunctievanregionaleomroepinstellingenishetbiedenvannieuwsenachter
De
grondinformatie over een reeks van onderwerpen. Het Commissariaat noteert, op basis
van de door een deel van de omroepen verstrekte informatie, dat de investeringen in
internet en crossmediale activiteiten ten koste zijn gegaan van opinie- en achtergrond-
journalistiek. Het Commissariaat vindt dat omroepen zich sterker moeten maken voor het
behoud van opinie- en achtergrondjournalistiek op radio en televisie en meer waarborgen
moeten bieden om dit veilig te stellen.
---
Daar waar in deze tekst gesproken wordt over regionale of lokale omroep wordt publieke omroep bedoeld.
4
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 4 18-12-2008 11:06:57
· mroepenhebbeninalleonafhankelijkheidkunnenfunctioneren.Erzijndoorde
O
provincies geen voorwaarden gesteld aan de in de Mediawet vastgelegde redactionele
onafhankelijkheid van omroepen. Het Commissariaat constateert dat een enkele provin-
cie zich te veel in laat met de programmering. Dat betreft dan niet inhoudelijke bemoei-
enis met specifieke programma's maar eerder bemoeienis met het programmabeleid in
meer algemene zin. Het Commissariaat meent dat provincies zich terughoudend moeten
blijven opstellen en niet op zoek moeten gaan naar afspraken en voorwaarden.
· etCommissariaatconstateertdatdevoorwaardenwaaraankwalitatiefhoogwaar-
H
dige programmering moet worden afgemeten niet zijn ingevuld. Hierdoor kan het
Commissariaat de vraag of er sprake is van kwalitatief hoogwaardige programmering
van het totale aanbod van de regionale omroep niet beantwoorden. Het Commissariaat
vindt dat er criteria moeten worden ontwikkeld waarmee kwalitatief hoogwaardige
programmering kan worden afgemeten. Het Commissariaat adviseert de Minister een
discussie onder betrokkenen te bevorderen over de toepassing van het begrip kwali-
tatief hoogwaardige programmering en de kwaliteitsopvatting van de Commissie Rutten
hierbij te betrekken.
·
HetCommissariaatnoteertdaterdiscussieenonduidelijkheidbestaatoverdevraagwaar
de zorg en eindverantwoordelijkheid voor de regionale publieke omroep ligt. Provincies
en omroepen vinden dat provincies geen financiële eindverantwoordelijkheid hebben
voor de regionale omroepen2. De Minister spreekt van een gehele verantwoordelijkheid
voor provincies3. Het Commissariaat adviseert de Minister dit nogmaals toe te lichten.
· aarnaastmerkthetCommissariaatopdatderegionaleomroepgebaatzouzijn
D
bij een duidelijkere taakverdeling tussen de landelijke, regionale en lokale omroep.
Het Commissariaat gaat hierbij uit van een aanvullende rol van de regionale omroep
ten opzichte van de landelijke en lokale omroepen. Aanscherping van taak en opdracht
dwingt de regionale omroep om prioriteiten te stellen waardoor de omroep beter tot
zijn recht kan komen. Het Commissariaat adviseert de Minister het beleid ten aanzien
van de gehele publieke omroep met name op het onderdeel taakverdeling tussen de
landelijke, regionale en lokale omroep nader uit te werken.
2
De financiële verantwoordelijkheid beperkt zich volgens de omroepen en provincies tot het bepaalde in artikel 107 van de Mediawet. In het eerste
lid van artikel 107 is bepaald dat de bekostiging in ieder geval waarborgt dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten met
betrekking tot de verzorging van radio- en televisieprogramma's en van de activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid, van de regionale
omroepinstelling(en) ten minste gehandhaafd blijft.
3 weede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, nr.7, pagina 3.
T
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 5 18-12-2008 11:06:57
1. inleiding
1.1 Opdracht
Jarenlang was de financiering van de regionale omroep een gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor rijk en provincie. Met de invoering van artikel 107 is deze gemeenschappelijke verantwoor-
delijkheid losgelaten en ligt de verantwoordelijkheid voor de financiering van de publieke regio-
nale omroep geheel bij de provincie.
In deze evaluatie staat de vraag centraal of artikel 107 in de praktijk doeltreffend is geweest
en wat de effecten zijn geweest. Deze evaluatie staat niet in het teken van een beoordeling
van het functioneren van de regionale publieke omroep. Met de wetswijziging beoogde het rijk
twee doelen te verwezenlijken; de financiële verantwoordelijkheid voor de publieke regionale
omroep geheel bij de provincie leggen, zorgen voor een eenvoudiger en transparanter financie-
ringsstelsel waarbij de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft4.
1.2 Uitvoering
In 2005 organiseerde het Commissariaat onder het moto "Een nieuwe rolverdeling schept nieuwe
kansen", een bijeenkomst voor omroepen en provincies waar nader op de wetswijziging werd
ingegaan.
In 2006, het jaar van de inwerkingtreding van artikel 107 ontwikkelden het Commissariaat,
Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) gezamenlijk twee documenten bedoeld als ondersteuning voor de betrokken
partijen bij het uitvoeren van het nieuwe wetsartikel. Het gaat om de Uitgangspuntennotitie
artikel 107 Mediawet en het Handboek Financiële Verantwoording Regionale Omroepen. De
Uitgangspuntennotitie geeft een toelichting op de verschillende rollen, taken en verantwoor-
delijkheden van de provinciebesturen en het Commissariaat. Het Financieel Handboek vormt de
richtlijn voor de financiële rapportage. In de loop van 2008 zijn kengetallen aan het Financieel
Handboek toegevoegd5. Begin 2009 worden de Uitgangspuntennotitie en het Financieel
Handboek door het Commissariaat geëvalueerd.
In 2006 bereikten ROOS en IPO overeenstemming over de berekening van de indexering van de
bekostiging van de regionale omroepen. Uitgangspunt is een reële index6 waarbij de stijgende
autonome kosten, bij gelijkblijvend niveau van activiteiten, gecompenseerd worden door het
toekennen van een extra bekostiging. ROOS en IPO hebben een systematiek van financiering
afgesproken die ertoe leidt dat jaarlijks de hoogte van de indexering voor het volgende jaar
wordt berekend. Begin 2009 wordt de systematiek van deze indexering geëvalueerd.
In 2007 kreeg een Commissie, bestaande uit Paul Rutten, Helmer Koetje en Hans Olde Monnikhof
(hierna: de Commissie Rutten), van ROOS en IPO de opdracht om nadere invulling te geven
aan het begrip "kwalitatief hoogwaardige programmering" en een financieel kader te schep-
pen waarbinnen een dergelijke programmering kan worden gerealiseerd. Bovendien kreeg de
Commissie Rutten de opdracht om te evalueren of het per omroep bestaande niveau van 2004
overeenkomt met een kwalitatief hoogwaardige programmering. Het Commissariaat heeft
4 Uitgangspuntennotitie artikel 107 Mediawet, pagina 5. De Uitgangspuntennotie is als bijlage 3 in dit evaluatieverslag opgenomen.
---
In de Uitgangspuntennotitie is opgenomen dat ROOS in 2006 een voorzet zal maken voor de te gebruiken kengetallen en dat de desbetreffende afspraken
t.z.t. aan het Financieel Handboek zullen worden toegevoegd (Uitgangspuntennotitie, pagina 2).
---
De reële index bestaat uit een algemene index + sectorspecifieke opslag. De algemene index is een samengestelde index van (0,60x) ontwikkeling van de
loonvoet marktsector (voor de loongerelateerde kosten) en (0,40 x) ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Voor de sectorspecifieke opslag wordt
naar de incidentele ontwikkeling en de mobiliteit gekeken. Hier geldt de weging van 0,60 x loongerelateerde kosten. De index voor een bepaald jaar (t)
wordt in april van het voorgaande jaar bepaald (t-1). De prognose voor het volgende jaar wordt aangevuld met een bijstelling van de cijfers over het
lopende jaar (t-1) en een bijstelling over het afgelopen jaar (t-2).
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 6 18-12-2008 11:06:57
eind 2007 met een afvaardiging van deze Commissie Rutten gesproken over de aard van het
onderzoek. Het rapport met de titel "Kracht in de regio" is op 17 juli 2008 aangeboden aan de
Minister.
Het Commissariaat heeft in 2008 alle regionale omroepen schriftelijk verzocht een beschrijving
te geven van de ontwikkelingen in de onderzoeksperiode binnen radio, televisie, internet en
teletekst. Daarnaast heeft het Commissariaat om de ervaringen van omroepen en provincies met
artikel 107 in kaart te brengen, gesprekken gevoerd met de meest betrokken partijen, te weten
omroepdirecteuren, provincieambtenaren, de voorzitter en de directeur van ROOS en de verant-
woordelijke ambtenaar bij het IPO7. Het Commissariaat heeft de gesprekken als zeer nuttig en
prettig ervaren en bedankt een ieder voor zijn inbreng.
Het evaluatierapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 van dit rapport wordt een toelich-
ting gegeven op artikel 107. In het derde hoofdstuk wordt stil gestaan bij de uitwerking van dit
wetsartikel in de praktijk. Hiertoe worden de financiële effecten van de wijziging van de finan-
cieringsstructuur in kaart gebracht. Daarnaast wordt aandacht besteed aan programmatische
onafhankelijkheid. Verder wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op kwalitatief hoogwaardige
programmering. In het vierde hoofdstuk komen de bevindingen van een aantal omroepen en
provincies aan bod. Het rapport wordt afgerond met conclusies en aanbevelingen.
7
Het Commissariaat heeft gesprekken gevoerd met omroepen en provincies. De keuze voor de provincies (Brabant, Drenthe, Zuid-Holland en Noord-Holland)
en de omroepen (Brabant, Drenthe, Gelderland en Limburg) is tot stand gekomen op basis van geografische spreiding, het bekostigings
bedrag en ingediende
klachten. Daarnaast is ook een gesprek gevoerd met de voorzitter en de directeur van ROOS. De verantwoordelijke ambtenaar bij het IPO en de provincie
Zuid-Holland hebben schriftelijk op de vragenlijst van het Commissariaat gereageerd. In bijlage 3 van dit evaluatieverslag zijn de vragenlijsten die gebruikt zijn
voor de interviews met de omroepen, provincies, IPO en ROOS opgenomen.
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 7 18-12-2008 11:06:57
2. artikel 107
De volledige tekst van artikel 107 van de Mediawet luidt als volgt8:
1. et provinciebestuur draagt zorg voor de bekostiging van het functioneren van ten minste
---
één regionale omroepinstelling in de provincie door vergoeding van de kosten die recht-
streeks verband houden met het functioneren van de regionale omroepinstelling, voor zover
die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat een kwalitatief hoog-
waardige programmering mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Deze
bekostiging waarborgt in ieder geval dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van de
activiteiten met betrekking tot de verzorging van radio- en televisieprogramma's en van de
activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid, van de regionale omroepinstelling(en) ten
minste gehandhaafd blijft.
2. Aan de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, worden geen voorwaarden gesteld of
voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
3. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, en vervolgens
telkens na drie jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effec-
ten van het bepaalde in dit artikel in de praktijk.
Het eerste lid van artikel 107 bepaalt dat het provinciebestuur zorg draagt voor de bekos
tiging
van tenminste een regionale omroepinstelling op zodanige wijze dat een kwalitatief hoog-
waardige programmering mogelijk is en de continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Deze
bekostiging moet in ieder geval garanderen dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van
activiteiten van de omroep tenminste blijft gehandhaafd. Met andere woorden de financiële
inzet van de provincies vormt de norm voor de beantwoording van de vraag of het niveau van
activiteiten van 2004 is gehandhaafd.
Uit de toelichting op het wetsartikel9 blijkt op welke wijze de provinciebesturen invulling
moeten geven aan hun minimale zorgplicht. "Voor het kabinet is van grote betekenis, dat pro-
vincies zich bereid hebben verklaard om - onder voorbehoud van goedkeuring door provinciale
staten - hun minimale zorgplicht aldus invulling te geven dat de huidige structurele financiële
inzet wordt gecontinueerd, waarbij deze financiële inzet jaarlijks met een reële index wordt ver-
hoogd, zodat instandhouding van het niveau in het jaar voorafgaand aan de feitelijke overgang
(peiljaar is dus 2004) is gewaarborgd. Om dat niveau van activiteiten te kunnen waarborgen,
zijn provincies en omroepen overeengekomen dat een reële index wordt gehanteerd, zodat
de stijgende autonome kosten van regionale omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van
activiteiten gecompenseerd worden door het toekennen van extra bekostiging. De autonome
kosten zijn niet of weinig beïnvloedbaar en bevatten onder andere personeelskosten, gebouw-
kosten, technische kosten en meerjarige contractkosten".
Ten aanzien van mogelijke herverdelingseffecten hebben provinciebesturen afgesproken dat
regionale omroepinstellingen niet worden gekort op de bekostiging in het geval dat provincies,
als gevolg van de verdeling van de middelen in het Provinciefonds, een lagere bijdrage dan
voorheen zouden ontvangen.
Het gaat, zo blijkt ook uit de toelichting op artikel 107, niet alleen om het niveau van radio- en
televisieprogramma's maar ook om teletekst en internet. Verder blijkt dat het woord "niveau"
een dubbele betekenis heeft. Het gaat zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve norm
waaraan de regionale omroep moet kunnen blijven voldoen.
---
In bijlage 1 van dit evaluatieverslag is de toelichting op artikel 107 van de Mediawet opgenomen. De toelichting maakt onderdeel uit van de Nota van wijziging,
Kamerstukken II, vergaderjaar 2004-2005, 28 856, nr.8. Hierbij wordt tevens verwezen naar de Memorie van Toelichting ,Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003,
28 856, nr.3.
9 Nota van wijziging, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 28 856, nr.8.
8
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 8 18-12-2008 11:06:57
In de toelichting op het wetsartikel wordt niet ingegaan op het begrip "kwalitatief hoog-
waardige programmering". Wel is er door de toenmalige Staatssecretaris met betrekking tot
de toepassing van kwalitatief hoogwaardige programmering verwezen naar artikel 13c van de
Mediawet10. Uit kamerstukken11 blijkt dat ROOS en IPO gezamenlijk zullen verkennen of en op
welke wijze het begrip kwalitatief hoogwaardige programmering kan worden geoperationali-
seerd.
Het tweede lid van artikel 107 bepaalt dat aan de bekostiging geen voorwaarden gesteld of
voorschriften worden verbonden die in strijd zijn met mediawettelijke bepalingen. De wetgever
benadrukt hiermee dat provinciebesturen in ieder geval geen voorwaarden mogen stellen in
verband met de in de Mediawet vastgelegde redactionele onafhankelijkheid van omroepen12.
Het derde lid bevat de evaluatiebepaling.
10 weede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 856, nr. 6, pagina 1 en 2.
T
11 weede Kamer vergaderjaar 2004-2005, kamerstuk 28 856, nr. 7, pagina 7.
T
12
Hiermee wordt gedoeld op artikel 13c, lid 2, onderdeel c, artikel 48 en artikel 110 van de Mediawet.
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 9 18-12-2008 11:06:57
3. de wet in de praktijk
3.1 Financiële effecten
Artikel 107 stelt een aantal voorwaarden aan de bekostiging. Provinciebesturen moeten ten
minste een regionale omroep in de provincie bekostigen. Het gaat om een vergoeding van
kosten die rechtstreeks verband houdt met het functioneren van de omroepinstelling. Verder
moet de bekostiging het niveau van activiteiten in 2004 en de continuïteit waarborgen.
3.1.1 Instandhouding niveau
Voor de beantwoording van de vraag of het niveau van activiteiten in 2004 in de periode 2006-
2008 is gewaarborgd neemt het Commissariaat, in navolging van het bepaalde in artikel 107 en
de toelichting hierop, het financiële niveau van 2004 en de jaarlijks afgesproken indexering als
uitgangspunt.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, geldt voor de periode 2004-2008 dat elke provincie tenminste
één regionale omroepinstelling heeft bekostigd. Provincie Zuid-Holland heeft in deze periode
twee omroepen bekostigd. Tijdens de onderzoeksperiode is het aantal omroepinstellingen dat
bekostigd wordt niet gewijzigd.
tabel 3.1 ontwikkeling bekostiging 2004-2008
bekostiging (inclusief subsidie voor rampenzender/
calamiteitenfunctie)
provincie omroep 2004* 2005* 2006* 2007** 2008***
Friesland Omrop Fryslân 8.397.020 8.747.628 9.270.256 9.517.781 9.972.518
Groningen RTV Noord 7.001.151 7.309.469 7.629.211 7.832.884 8.207.200
Drenthe RTV Drenthe 7.016.077 7.200.408 7.544.773 7.746.218 8.116.487
Overijssel RTV Oost 8.300.024 8.400.938 9.258.383 9.267.214 9.710.153
Gelderland RTV Gelderland 12.457.570 12.875.189 13.799.673 14.167.763 14.844.336
Utrecht RTV Utrecht 7.630.082 7.904.927 8.270.371 8.532.542 *** 8.940.398
Flevoland Omroep Flevoland 5.939.870 6.156.619 6.466.007 6.638.649 6.955.976
Zeeland Omroep Zeeland 6.477.910 6.742.910 7.017.810 7.205.186 7.549.594
Noord-Brabant Omroep Brabant 12.953.446 13.296.113 14.051.029 14.426.191 *** 15.115.763
Limburg Omroep Limburg 8.395.646 8.676.061 9.207.756 9.453.603 *** 9.905.486
Noord-Holland RTV Noord-Holland 11.921.346 12.425.474 12.960.423 13.309.058 13.945.231
Zuid-Holland RTV West 8.141.404 8.413.327 8.753.200 8.988.660 *** 9.418.318
Zuid-Holland RTV Rijnmond 8.141.404 8.413.327 8.737.134 8.972.161 *** 9401030
ROOS**** 3.689.207 3.735.322 - - -
tOtAAl 116.462.157 120.297.712 122.966.026 126.057.910 132.082.490
* cijfers volgens provinciale vaststellingsbrieven subsidie
** cijfers volgens provinciale vaststellingsbrieven subsidie of subsidiebeschikking
*** cijfers volgens provinciale subsidiebeschikking
**** vergoeding voor zenderkosten/etherhandhaving (vanaf 2006 door provincies bekostigd)
In de toelichting op artikel 107 is vastgelegd dat de bekostiging jaarlijks wordt verhoogd
met een reële index. In tabel 3.2 is te zien hoe de index zich in de periode 2005-2008 heeft
ontwikkeld.
10
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 10 18-12-2008 11:06:57
tabel 3.2 ontwikkeling index 2005-2008
overzicht subsidies regionale omroepen 2005-2008
jaar index
2005 3,34%
2006 2,34%
2007 2,67% *
2008 4,78%
* sommige provincies hebben voor 2007 een percentage van 2,69 gehanteerd
Hantering van de index voor de jaren 2006-2008 leert dat bij alle omroepen de reële index is
toegepast op het jaarlijkse subsidiebedrag zodat het niveau van activiteiten in 2004 in stand
is gehouden. In 2006 is de basisfinanciering door de provincies structureel verhoogd met
subsidies voor zenderkosten en etherhandhaving. Tot en met 2005 werden deze subsidies door
het Commissariaat aan ROOS uitbetaald. Ook heeft een aantal provincies in datzelfde jaar een
nabetaling gedaan van de reële index over 2005.
3.1.2 Aanvullende subsidies
Provincies kunnen aanvullende subsidies geven bijvoorbeeld voor het maken van regionale
programma's, zolang de omroep maar de eindverantwoordelijkheid voor de inhoud blijft
behouden.
Navraag bij provincies naar aanvullende subsidies in de periode 2004-2008 levert het volgende
beeld op.
tabel 3.3 aanvullende subsidies van provincies 2004-2008
aanvullende subsidies ( clusief subsidie voor rampenzender/
ex
calamiteitenfunctie)
provincie omroep 2004* 2005* 2006* 2007** 2008***
Friesland Omrop Fryslân - - - - -
Groningen **** RTV Noord 1.615.000 5.000 300.000 - 100.000
Drenthe RTV Drenthe - - - 96.040 28.812
Overijssel RTV Oost 226.890 576.890 226.890 238.399 249.794
Gelderland RTV Gelderland 249.613 226.890 832.199 914.419 1.108.518
Utrecht RTV Utrecht 123.586 43.650 49.945 55.307 -
Flevoland Omroep Flevoland 79.908 100.000 100.000 102.670 107.578
Zeeland Omroep Zeeland - - - - -
Noord-Brabant Omroep Brabant 473.554 125.600 531.527 339.099 -
Limburg Omroep Limburg - 25.000 111.500 300.000 47.000
Noord-Holland RTV Noord-Holland 36.405 - - - -
Zuid-Holland RTV West - 235.794 260.000 384.450 100.000
Zuid-Holland RTV Rijnmond 202.002 131.355 288.948 354.450 -
tOtAAl 3.006.958 1.470.179 2.701.009 2.784.834 1.741.702
* cijfers volgens provinciale vaststellingsbrieven subsidie
** cijfers volgens provinciale vaststellingsbrieven subsidie of subsidiebeschikking
*** cijfers volgens provinciale subsidiebeschikking
**** RTV Noord heeft in 2004 een specifieke aanvullende subsidie voor nieuwbouw ontvangen van 1,6 miljoen.
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 11 18-12-2008 11:06:57
Zoals uit tabel 3.3 blijkt, ontvangen niet alle regionale omroepen aanvullende subsidies. Over
het algemeen zijn deze subsidies verstrekt voor programma's. Sommige provincies verstrekken
aanvullende subsidies voor ondertiteling.
Uit de jaarrekeningen blijkt bovendien dat regionale omroepen van diverse partijen bijdra-
gen ontvangen voor hun programma's. Deze bijdragen worden sponsorbijdragen of bijdragen
van derden genoemd. Als de omroep programma's door externen laat produceren gebeurt het
ook wel dat de omroep toestaat dat de externe producent de sponsorbijdragen van derden
ontvangt. Deze sponsorbijdragen zijn niet opgenomen in tabel 3.4. In de jaarrekeningen van
de omroepen over de jaren 2004-2007 zijn de volgende bijdragen van derden ofwel sponsor-
bijdragen zichtbaar.
tabel 3.4 totale bijdragen van derden en/of sponsorbijdragen 2004-2007
bijdragen van derden en/of sponsoring (voor programma's)
volgens jaarrekeningen*
provincie omroep 2004 2005 2006 2007
Friesland Omrop Fryslân 291.569 238.833 268.385 364.898
Groningen RTV Noord 61.550 19.800 500 30.581
Drenthe RTV Drenthe 100.400 109.877 159.129 98.328
Overijssel RTV Oost 168.339 136.483 348.138 214.549
Gelderland RTV Gelderland 129.515 41.110 11.404 13.650
Utrecht RTV Utrecht 279.373 283.823 183.496 395.074
Flevoland Omroep Flevoland 12.238 210.895 270.900 314.402
Zeeland Omroep Zeeland 269.247 229.912 294.737 72.951
Noord-Brabant Omroep Brabant 1.189.114 94.740 1.113.605 318.567
Limburg Omroep Limburg - - - -
Noord-Holland RTV Noord-Holland 48.244 193.700 203.350 654.113
Zuid-Holland RTV West 996.264 801.911 1.420.796 1.005.453
Zuid-Holland RTV Rijnmond 1.695.271 1.663.751 1.833.446 1.728.485
tOtAAl 5.241.124 4.024.835 6.107.886 5.211.051
* inclusief provinciale aanvullende subsidies
Naast bijdragen van derden of sponsorbijdragen hebben de regionale omroepen ook inkomsten
uit reclame. Verder zijn er nog inkomsten uit bartering, nevenactiviteiten en overige opbreng-
sten. In de jaarrekeningen van de omroepen over de jaren 2004-2007 zijn de volgende reclame-
opbrengsten zichtbaar.
12
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 12 18-12-2008 11:06:57
tabel 3.5 totale reclameopbrengsten 2004-2007
reclameopbrengsten zoals verantwoord in de jaarrekeningen*
provincie omroep 2004 2005 2006 2007
Friesland Omrop Fryslân 2.296.860 2.418.136 2.353.729 2.663.539
Groningen RTV Noord 2.188.413 2.376.361 2.506.937 2.555.807
Drenthe RTV Drenthe 1.402.666 1.394.617 1.182.779 1.410.357
Overijssel RTV Oost 2.538.603 2.583.037 3.458.708 3.151.617
Gelderland RTV Gelderland 2.292.138 2.130.505 2.370.467 2.568.414
Utrecht RTV Utrecht 850.000 952.000 2.189.632 2.839.578
Flevoland Omroep Flevoland 655.984 672.137 827.903 824.152
Zeeland Omroep Zeeland 470.008 660.319 710.545 971.384
Noord-Brabant Omroep Brabant 3.712.084 3.165.530 4.296.561 4.335.931
Limburg Omroep Limburg 2.127.531 1.702.918 1.787.356 1.372.656
Noord-Holland RTV Noord-Holland 1.298.614 1.442.153 1.836.320 2.304.770
Zuid-Holland RTV West 2.322.919 2.529.712 2.781.164 2.805.838
Zuid-Holland RTV Rijnmond 3.258.781 3.342.518 3.302.983 3.391.592
tOtAAl 25.414.601 25.369.943 29.605.084 31.195.635
* exclusief bartering
3.1.3
Continuïteit
Artikel 42, lid 4, van de Mediawet schrijft voor dat de zendtijd voor onder andere regionale
omroepen ten minste voor vijf jaar wordt toegewezen. Daartoe zendt de regionale omroep een
zendtijdaanvraag naar het Commissariaat. Het Commissariaat stuurt de aanvraag vervolgens door
naar Provinciale Staten voor advies over de vraag of de omroepinstelling voldoet aan de media-
wettelijke vereisten die opgenomen zijn in artikel 30 van de Mediawet. Als Provinciale Staten
vaststellen dat de programmaraad representatief is samengesteld en de bekostigings erklaring
---
besluiten af te geven, dan zal het Commissariaat doorgaans de zendtijd aan de desbetreffende
omroepinstelling toewijzen. Artikel 43, derde lid van de Mediawet bepaalt dat slechts zendtijd
wordt toegewezen indien het provinciaal bestuur zich bereid verklaart voor de bekostiging van
de regionale omroep zorg te dragen.
In de bekostigingsverklaring laat de provincie weten dat zij bereid is voor meerdere jaren zorg te
dragen voor de bekostiging van de omroepinstelling. In 2007en 2008 liep de zendtijdtoewijzing
van elf regionale omroepinstellingen af. De provincies hebben voor alle betreffende omroepen
inmiddels een bekostigingsverklaring afgegeven die synchroon loopt met de nieuwe periode
van zendtijdtoewijzing. Het Commissariaat constateert dat hiermee de continuïteit van de finan-
ciering voor de desbetreffende omroepinstellingen ook na 2008 is gegarandeerd. Voor twee
andere regionale omroepinstellingen verloopt de zendtijdtoewijzing in 2009. Het Commissariaat
verwacht dat zich ook hier geen problemen zullen voordoen met het afgeven van de bekos-
tigingsverklaring.
3.1.4 Overige financiële effecten
De vaststelling van het bekostigingsbedrag heeft, voor zover bij het Commissariaat bekend, in
één geval tot discussie geleid tussen omroep en provincie. De vraag ging er om of de voorlopige
of de uiteindelijk vastgestelde subsidie maatgevend was voor het bekostigingsbedrag 2004. De
provincie heeft het Commissariaat om advies gevraagd. Het Commissariaat heeft geadviseerd
dat het bekostigingsbedrag 2004 moet worden berekend op basis van de door de provincie,
al voor de inwerkingtreding van artikel 107, gehanteerde indexeringssystematiek. Ondanks dat
hebben provincie en omroep geen overeenstemming bereikt, hetgeen er toe heeft geleid dat de
omroepinstelling naar de rechter is gestapt.
13
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 13 18-12-2008 11:06:57
Daarnaast is er discussie over de uitbetaling van de vergoeding. Een provincie besloot de bevoor-
schotting in 2008 te beperken tot 80 procent van het bekostigingsbedrag en betaling van de
overige 20 procent aan te houden tot het jaar daarop. De omroep gaf aan hierdoor in liqui-
diteitsproblemen te komen. Ook hier is het Commissariaat geraadpleegd. Het Commissariaat
vindt dat het bekostigingsbedrag volledig in het bekostigingsjaar zelf moet worden uitbetaald
op voorwaarde dat de omroep kan aantonen dat de bevoorschotting aantoonbaar niet toe-
reikend is om de kosten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van de omroep
te financieren. De kwestie is nog niet opgelost.
In een enkel geval wil een provincie zich ook nog wel eens bemoeien met de bedrijfsvoering van
de omroep. Bij een omroep ontstond discussie over de besteding van de reserves. De provincie
gaf opdracht tot het vormen van bestemmingsreserves ten behoeve van projecten en bijzondere
initiatieven en had tevens bemoeienis met de besteding van deze reserves. Het Commissariaat
vindt dat bestemmingsreserves uitsluitend op initiatief van het omroepbestuur kunnen worden
gevormd waaraan de provincie vervolgens haar goedkeuring verleent. Vorming van bestem-
mingsreserves voor programma's lijkt niet passend; daar is immers de reguliere risicoreserve voor
bedoeld. Een andere omroep maakte bezwaar tegen de voorwaarde van de provincie dat de
omroep niet verliesgevend mag zijn.
3.2 Programmatische onafhankelijkheid
Het tweede lid van artikel 107 bepaalt dat aan de bekostiging geen voorwaarden gesteld of voor-
schriften worden verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens de Mediawet.
De wetgever heeft hiermee willen benadrukken dat provinciebesturen in ieder geval geen
voorwaarden mogen stellen die raken aan de in de Mediawet vastgelegde redactionele
onafhanke
lijkheid van omroepen. Hiermee wordt met name gedoeld op artikel 13c, lid 2, onder-
deel c, artikel 48 en artikel 110 van de Mediawet.
In artikel 7, tweede lid van de Grondwet en artikel 134, tweede lid van de Mediawet is vast-
gelegd dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van radio- en televisieuitzendingen.
Aan deze grondwettelijke bepaling is in artikel 13c, lid 2, onderdeel c, van de Mediawet toe-
gevoegd dat de programma's van publieke omroepen onafhankelijk moeten zijn van commer-
ciële en van overheidsinvloeden. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 48 van de Mediawet
dat iedere instelling die zendtijd heeft verkregen zelf de vorm en inhoud van haar programma
bepaalt en verantwoordelijk is voor wat er wordt uitgezonden. Ook artikel 110 van de Mediawet
besteedt aandacht aan de programmatische onafhankelijkheid: "De instellingen die zendtijd
hebben verkregen voorzien op onafhankelijke wijze in publieke omroep door verzorging van
publieke omroepprogramma's. Daartoe hebben de instellingen die zendtijd hebben verkregen
op de wijze zoals geregeld in deze wet aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas die een kwa-
litatief hoogwaardige programmering mogelijk maakt en waardoor continuïteit van financiering
gewaarborgd is." Ter bescherming van de journalistieke onafhankelijkheid hanteren de regio-
nale omroepen programmastatuten waarin de rechten en plichten van de bij de redactionele
vervaardiging van die programma's betrokken medewerkers ten opzichte van directie, hoofd-
redactie, adverteerders en sponsors zijn vastgelegd.
Juist vanwege de belangrijke rol die de regionale omroep speelt op het terrein van onafhanke-
lijke informatievoorziening is hierover in de Uitgangspuntennotitie het volgende opgenomen.
De zorgplicht voor bekostiging mag nooit een reden zijn voor het stellen van voorwaarden of
het opleggen van verplichtingen, ook niet in de vorm van afspraken, die het beginsel van de
programmatische autonomie en het onafhankelijk functioneren van de regionale omroep raken.
14
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 14 18-12-2008 11:06:58
Verder mogen er geen voorwaarden worden opgelegd die te maken hebben met de inhoud of
vorm van programma's. Ook is het niet toegestaan dat provinciebesturen omroepen gebruiken
als verlengstuk voor hun communicatie-strategie of dat een provinciebestuur eist dat zij als sub-
sidiegever wordt genoemd in uitingen van regionale omroepen.
Uit documenten en gesprekken met een aantal omroepen en provincies13 blijkt dat omroep-
instellingen in de onderzochte periode in alle onafhankelijkheid hebben kunnen functioneren.
Er zijn geen voorwaarden gesteld die strijdig zijn met de in de Mediawet vastgelegde redactio-
nele onafhankelijkheid van omroepen. Provincies beseffen goed dat bemoeienis met de program-
mering niet op zijn plaats is. Natuurlijk worden er wel eens in de wandelgang suggesties gedaan
in de trant van "Jullie zouden meer aandacht kunnen besteden aan ...". De meeste omroepen
zien dit niet als bemoeienis maar meer als een goed bedoeld advies. Een enkele omroep toont
wat meer scepsis en laat weten dat de provincie formeel wel bevestigt dat zij niet over de inhoud
gaat maar dat de directie via een achterdeur toch te horen krijgt dat er iets moet gebeuren.
In een uitzonderlijk geval laat een provincie zich te veel in met de programmering. Dat betreft
dan niet inhoudelijke bemoeienis met specifieke programma's maar eerder bemoeienis met het
programmabeleid in meer algemene zin. Zo staat een enkele provincie zich toe om voorwaarden
te stellen ten aanzien van het publieksbereik in bepaalde doelgroepen, de versterking van inter-
net en crossmediale formats en aandacht voor provinciale evenementen. Ook zijn er voorwaar-
den gesteld aan het functioneren van het programmabeleidbepalend orgaan (hierna: pbo). De
positie van het pbo binnen de regionale omroepinstellingen heeft in de beginfase bij sommige
provincies tot enige onduidelijkheid geleid. Het pbo werd gezien als een onafhankelijk, los van
de omroep functionerend orgaan, waarmee de provincie een eigen relatie kon opbouwen.
Provincies zijn zich er thans van bewust dat te veel bemoeienis met het pbo niet op zijn plaats is.
Er vinden in de praktijk gesprekken plaats tussen de provincie en het pbo.
Tussen een aantal provincies en omroepen is afgesproken dat de provincie een inhoudelijk
verslag ontvangt waarin inzicht wordt gegeven in de activiteiten met name ten aanzien van het
programmabeleid. Het Commissariaat heeft geadviseerd om bij dergelijke gesprekken altijd de
omroepdirectie te betrekken. Het pbo is immers een wettelijk orgaan van de omroepinstelling
en de omroepdirectie is verantwoordelijk voor het functioneren van het pbo.
Over de meer algemene bekostigingsvoorwaarden zoals begroting, exploitatiegegevens, jaar-
rekening, jaarverslag en activiteitenplan blijkt weinig tot geen discussie te bestaan. Omroepen
blijken meer moeite te hebben met de normen die gesteld worden ten aanzien van te leveren
prestaties (kijk- en luistercijfers, waarderingscijfers, marktaandelen en uren televisie en radio)
en het verstrekken van gegevens die de provincie in staat stelt om de resultaten van de "eigen"
omroep te vergelijken met de andere regionale omroepen (benchmarking). Van een enkele
omroepinstelling wordt verwacht dat hij dergelijk vergelijkend onderzoek zelf doet.
3.3 Kwalitatief hoogwaardige programmering
De bekostiging moet, zo bepaalt het eerste lid van artikel 107, zodanig zijn dat een kwalitatief
hoogwaardige programmering mogelijk is. Het gaat er om dat het totale aanbod -dus zowel via
radio, televisie, internet als teletekst- van de regionale omroep kwalitatief hoogwaardig is. In de
toelichting op het wetsartikel wordt het begrip kwalitatief hoogwaardige programmering niet
uitgewerkt. In 2004 beloofden ROOS en IPO te onderzoeken of en op welke wijze het begrip
13 et Commissariaat baseert zich hierbij op de subsidiebeschikkingen en bekostigingsverklaringen van de provincies. Zie verder voetnoot 7, pagina 7 in dit verslag.
H
15
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 15 18-12-2008 11:06:58
kwalitatief hoogwaardige programmering nader kan worden geconcretiseerd. In 2008 kreeg de
Commissie Rutten de opdracht van ROOS en IPO hierover te adviseren.
De Mediawet bepaalt met betrekking tot kwalitatief hoogwaardige programmering in artikel
13c, eerste lid, dat de publieke omroep onder meer tot taak heeft "het op landelijk, regionaal
en lokaal niveau verzorgen van een pluriform en kwalitatief hoogstaand aanbod van program-
ma's voor algemene omroep op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing en
deze uit te zenden of te doen uitzenden op open netten." Deze algemene opdracht wordt in de
Mediawet nader geconcretiseerd door middel van de wettelijke programmavoorschriften. Voor
regionale omroepen betekent dit dat ten minste 50% van de zendtijd via radio en televisie dient
te bestaan uit onderdelen van informatieve, culturele en educatieve aard, die in het bijzonder
betrekking hebben op de provincie waarvoor het programma bestemd is. Het Commissariaat
controleert de uitzendingen van regionale omroepen jaarlijks op de naleving van de wettelijke
programmavoorschriften. Uit deze controle komt het beeld naar voren dat regionale omroepen,
ook na de invoering van de nieuwe financieringsstructuur, in ruime mate voldoen aan de pro-
grammavoorschriften. Voor een overzicht wordt verwezen naar bijlage 2.
Hoewel de regionale omroepen voldoen aan de wettelijke programmavoorschriften constateert
het Commissariaat dat deze voorschriften alleen betrekking hebben op de programma's die via
radio- en televisie worden uitgezonden en dat daarmee niets is gezegd over de kwaliteit van
regionale omroepen op internet en teletekst. Daarnaast noteert het Commissariaat dat de wet-
telijke programmavoorschriften slechts een aspect belichten van het begrip kwalitatief hoog-
waardige programmering.
Verder verplicht de Mediawet regionale omroepen tot de instelling van een pbo dat represen
tatief
is voor de belangrijkste in de provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdiens
tige
en geestelijke stromingen. Hiermee is de maatschappelijke verankering van de regionale publieke
omroep gegarandeerd. Het Commissariaat controleert jaarlijks het functioneren van het pbo van
de regionale omroepen. Het pbo moet de programmering van de omroep goedkeuren en vast-
stellen, waarbij er nauwkeurig op moet worden gelet dat de programmering voldoet aan de
wettelijke programmavereisten. Het pbo moet zodanig zijn samengesteld dat hij representatief
is voor de belangrijkste in de provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige
en geestelijke stromingen.
Om te kunnen beoordelen of het pbo functioneert en betrokken is bij de gang van zaken van de
regionale omroep, vraagt het Commissariaat een jaarverslag en de notulen van de bijeenkomsten
van het pbo. Getoetst wordt of het voldoende bij elkaar komt en of uit de notulen en het jaar-
verslag blijkt dat het pbo het programmabeleid heeft vastgesteld. Uit deze monitor komt voor
de periode 2006-2008 het beeld naar voren van een pbo dat goed tot redelijk functioneert.
Uit de notulen van de vergaderingen blijkt dat de pbo's zich voldoende bezig houden met het
programmabeleid.
Volgens de Commissie Rutten14 kan kwalitatief hoogwaardige programmering worden afge-
meten aan de mate waarin aan een viertal eisen wordt voldaan: succesvolle vervulling van de
maatschappelijke opdracht, maatschappelijke verankering waardoor regionale maatschappelijke
behoeften centraal staan, aanbod en dosering van programma's en genres passend bij de maat-
schappelijke opdracht, waardevolle bijdrage aan de kwaliteit van de regionale openbaarheid en
regionale samenleving.
Deze algemene eisen zijn door de Commissie Rutten geconcretiseerd in een aantal specifiekere
voorwaarden, die als volgt luiden. De rol van de regionale publieke omroep in het Nederlandse
publieke bestel is complementair aan die van de landelijke. De regionale omroep vat het aanbod
van nieuws en de achtergronden ervan op als zijn belangrijkste taak. De regionale publieke
16
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 16 18-12-2008 11:06:58
omroep zorgt voor een breed cultureel programma-aanbod dat in aard en omvang is afgestemd
op de specifieke behoeften van de regio. De programma's van de regionale omroep kunnen de
professionele toets der kritiek ruimschoots doorstaan: ambachtelijke kwaliteit, professionaliteit,
onafhankelijkheid, integriteit en respect. Door prioriteit te geven aan de ontwikkeling van een
crossmediale aanpak geeft hij blijk van beleidsmatige en strategische slagkracht. Algemene eisen
die aan het programma-aanbod van de regionale publieke omroep gesteld kunnen worden
zijn relevantie voor de regio, diversiteit, brede toegankelijkheid en bijdragen aan de status van
gerespecteerde autoriteit. De regionale publieke omroep is stevig maatschappelijk verankerd.
Het Commissariaat constateert dat de voorwaarden waaraan kwalitatief hoogwaardige pro-
grammering moet worden afgemeten niet zijn ingevuld. Hierdoor kan het Commissariaat de
vraag of er sprake is van kwalitatief hoogwaardige programmering van het totale aanbod van
de regionale omroep niet beantwoorden. Het Commissariaat vindt dat er duidelijkheid moet
komen over de criteria die bepalen of er al dan niet sprake is van kwalitatief hoogwaardige
programmering. Het Commissariaat adviseert de Minister een discussie te bevorderen over het
begrip kwalitatief hoogwaardige programmering en de kwaliteitsopvatting van de Commissie
Rutten hierbij te betrekken. Daarnaast vraagt het Commissariaat zich af wie uiteindelijk bepaalt
of er al dan niet sprake is van kwalitatief hoogwaardige programmering. Het Commissariaat lijkt
hiervoor niet de aangewezen instantie omdat hij zich verre wil houden van de inhoud en vorm
van de programmering.
3.3.1 Ontwikkelingen radio, televisie, internet en teletekst
Om een globaal beeld te krijgen van de ontwikkelingen in de periode 2006-2008 binnen radio,
televisie, internet en teletekst heeft het Commissariaat alle regionale omroepen schriftelijk ver-
zocht informatie te verstrekken. Uit deze informatie komt het volgende beeld naar voren.
Radio en televisie
Volgens de omroepen zijn de investeringen in internet en crossmediale activiteiten in de periode
2006-2008 ten koste gegaan van de middelen bestemd voor radio en televisie. Hierdoor is,
volgens een derde van de omroepen, het niveau van radio- en televisie verslechterd; er is sprake
van stagnatie en kwaliteitsverlies. Nog een derde deel van de omroepen geeft aan dat het niveau
min of meer op peil is gebleven. De rest spreekt van een bescheiden kwaliteitsverbetering van de
radio- en televisieactiviteiten.
Het merendeel van de omroepen laat weten dat zij, qua inzet van mensen en middelen, inmid-
dels tegen de grenzen van hun mogelijkheden aanlopen. Gelet op de taakopdracht en de huidige
werkdruk op de redacties is het volgens de omroepen, thans niet mogelijk noch verantwoord om
nog meer middelen te herschikken of andere maatregelen te nemen die verdere inkrimping van
de redacties noodzakelijk maken.
Ook wijzen omroepen er op dat voor verdieping in de vorm van opinie- en achtergrond- journalis-
tiek nauwelijks ruimte is.
teletekst en internet
Omroepen zijn ervan overtuigd dat nieuwe media, waaronder internet en crossmediale activi-
teiten, cruciaal zijn voor het toekomstig functioneren van de regionale omroep. Op dit moment
zijn de middelen om nieuwe media de plaats en rol te geven die ze met het oog op de ontwik-
kelingen in het media landschap zouden moeten hebben ontoereikend. Desondanks hebben alle
omroepen in de onderzoeksperiode op de één of andere manier in de ontwikkeling van hun
14 "Kracht in de regio", P. Rutten, H. Koetje en H. Olde Monnikhof, juni 2008, pagina 54 en 55.
17
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 17 18-12-2008 11:06:58
website geïnvesteerd. Zo zijn de oorspronkelijk vrij eenvoudige sites getransformeerd tot inter-
netsites met onder meer video- en audiomateriaal, een on-demand service voor het opvragen
van radio en televisieprogramma's, programmasites en themadossiers.
Omroepen hebben weliswaar nog volop plannen ter verbetering van hun website, vooral op het
vlak van interactiviteit, maar de middelen daarvoor ontbreken. De omroepen vinden dat de rijks-
overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen ten aanzien van de financiering van regionale
omroepen en extra middelen ten behoeve van nieuwe media ter beschikking moet stellen.
Op het gebied van teletekst hebben omroepen de activiteiten weten te bestendigen. Behalve
handhaving van het bestaande niveau hebben de omroepen over het algemeen geen specifieke
plannen met betrekking tot teletekst.
18
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 18 18-12-2008 11:06:58
4.
bevindingen van omroepen
en provincies
Om de ervaringen van regionale omroepen en provincies met artikel 107 in kaart te brengen
heeft het Commissariaat gesprekken gevoerd met 4 omroepdirecteuren, 4 provincieambtenaren,
de voorzitter en de directeur van ROOS en de verantwoordelijke ambtenaar bij het IPO15.
De vragen die tijdens de interviews zijn gesteld zijn opgenomen in bijlage 3.
4.1 Bekostigingsproces
Uit gesprekken bleek onder meer dat de bekostiging van de regionale omroepen over het
algemeen goed is verlopen. Volgens de ondervraagden zijn de financiële afspraken nagekomen.
De bekostiging vindt plaats via de 5-jarige cyclus van de bekostigingsverklaring en de jaarlijkse
subsidiebeschikkingen.
De voorwaarden komen veelal in overleg tussen provincies en omroepen tot stand. Ieder jaar
vindt er voorafgaande aan de totstandkoming van de bekostigingsverklaring en de subsidie-
beschikkingen bestuurlijk overleg plaats. In een eerder stadium is meestal ook al gesproken over
het beleid en het gebruik van de Algemene Subsidieverordening (ASV). Volgens de provincies is
er ten aanzien van de overlegcultuur niet veel veranderd; vóór de decentralisatie vond er ook
regelmatig bestuurlijk overleg tussen omroep en provincie plaats. De voorwaarden voor bekosti-
ging worden over het algemeen goed nageleefd. Er blijkt weinig tot geen discussie te bestaan
over de meer algemene bekostigingsvoorwaarden zoals een begroting, jaarrekening, jaarverslag
en een activiteitenplan. Omroepen blijken meer moeite te hebben met de normen ten aanzien
van te leveren prestatie- en benchmarkgegevens.
Er is, op een enkele uitzondering na, geen sprake van inhoudelijke bemoeienis met de program-
mering. Een provincie staat het zich toe om voorwaarden te stellen ten aanzien van het bereik
van bepaalde doelgroepen, de versterking van internet en crossmediale formats en aandacht
voor provinciale evenementen. Ook worden er inhoudelijke voorwaarden gesteld aan de beste-
ding van de reserves.
Omroepen signaleren een toename in de door de provincie gevraagde hoeveelheid informatie.
Ook worden de informatieverzoeken steeds verfijnder. Vooral het eerste jaar leidde dit tot extra
inspanning. Omroepen geven aan dat de informatie beschikbaar is maar dat het veel tijd kost
om het te verzamelen en in de juiste vorm te gieten. Wat het nut is van bepaalde informatie en
wat er uiteindelijk door de provincie meegedaan wordt is niet altijd duidelijk. Ook bestaat er
onduidelijkheid over de vraag wat de provincie doet als de omroep niet aan de gestelde voor-
waarden voldoet.
4.2 Samenwerking
De samenwerking tussen omroepen en provincies is over het algemeen goed verlopen. Was
er in het eerste jaar bij sommige omroepen nog sprake van een lastige start, de verhoudingen
hebben zich inmiddels genormaliseerd. De relatie wordt omschreven als vriendelijk doch zake-
lijk. Er worden hier en daar wel wat kanttekeningen geplaatst. Zo geeft een provincie aan dat de
relatie goed is zolang de verantwoording en de programmering voldoet. Volgens de omroepen
zijn provincies zich onvoldoende bewust van de bijzondere positie16 van de regionale publieke
omroep. Dit leidt hier en daar tot een gespannen relatie met de financiële afdeling van provin-
cies. Een omroep vindt dat de provincie te dicht op de omroep zit.
15 Zie voetnoot 7, pagina 7 in dit verslag.
16
De omroepen doelen hiermee op het feit dat de financiering van de publieke regionale omroep is vastgelegd in de Mediawet. De Mediawet is niet van
toepassing op alle andere kunst- en cultuurinstellingen die door de provincies worden gesubsidieërd.
19
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 19 18-12-2008 11:06:58
4.3 Financieel toezicht
Het tweeledige financiële toezicht door zowel provincie als Commissariaat wordt door de
omroepen niet als nadelig ervaren. Er bestaat voldoende helderheid over de taakverdeling en in
de praktijk is nauwelijks sprake van overlap. Ook zijn de omroepen tevreden met het door het
Commissariaat opgestelde Financieel Handboek. Bij de ene omroep heeft deze regeling gezorgd
voor verduidelijking en versterking van de bedrijfsvoering, bij de andere was het effect geringer
omdat er al op een vergelijkbare manier werd gewerkt. De beoordeling van de jaarrekening
door de provincies leidt, volgens de omroepen, over het algemeen nauwelijks tot vragen.
4.4 Interne organisatie
De verantwoordelijkheid van de provincie voor de regionale omroep ligt over het algemeen
bij een ambtenaar van bureau Cultuur of de afdeling Subsidies. Alle contacten lopen via deze
persoon. Over financiële rapportages, jaarrekeningen of kengetallen vindt overleg plaats met de
financiële afdeling. Bij één provincie valt de regionale omroep onder de afdeling financiën. De
provincie heeft hiermee het signaal willen afgeven dat zij zich verre van de inhoud wil houden.
Omroepen geven aan dat het belangrijk is, mede vanwege personeelswisselingen, om een vast
aanspreekpunt te hebben.
4.5 Programmabeleidbepalend orgaan
Omroepen zijn, zowel individueel als in ROOS-verband, actief op zoek zijn naar wegen om de
werking van het pbo verder te verbeteren. Zo organiseert een van de omroepen zogenaamde
arenabijeenkomsten voor de achterban van een bepaalde stroming. Het doel is om na te gaan
of vertegenwoordigers van die stroming zich herkennen in de activiteiten en programma's van
de omroep. In 2006 heeft een eerste bijeenkomst plaatsgevonden met een brede vertegenwoor-
diging uit de "groen stroming" en in 2007 was er een soortgelijke bijeenkomst met de stroming
"kunst en cultuur". Ook ROOS zoekt naar nieuwe wegen. In 2008 is een bijeenkomst voor de
pbo's georganiseerd. Deze bijeenkomst stond in het teken van professionalisering van pbo's en
in het teken van een handboek voor pbo's.
Provincies spelen een rol bij de benoeming van nieuwe leden voor het pbo. Suggesties ten
aanzien van de representativiteit worden, aldus de provincies, door de omroepen voortvarend
en constructief opgepakt. Wel leven er bij de provincies vragen over de representativiteit van
de pbo-leden en in hoeverre er sprake is van een daadwerkelijke vertegenwoordiging van de
in maatschappij voorkomende stromingen. De provincies vinden dat omroepen meer aandacht
moeten besteden aan het functioneren van hun pbo. Het ontbreekt het pbo volgens hen aan
voldoende visie.
4.6 Doelstellingen en effecten
Met de invoering van artikel 107 wilde de overheid de financiële verantwoordelijkheid geheel17
bij de provincies leggen en een eenvoudiger en transparanter financieringsstelsel invoeren
waarbij de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft. De ondervraagden consta-
teren dat de financiële verantwoordelijkheid voor de regionale publieke omroepen bij de
17 Zie voetnoot 3, pagina 5 in dit verslag.
20
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 20 18-12-2008 11:06:58
provincies is komen te liggen en de financiering eenvoudiger en transparanter is geworden. Wel
tekenen omroepen en provincies hierbij aan dat de financiële verantwoordelijkheid zich beperkt
tot het bepaalde in artikel 107 van de Mediawet. Omroepen hebben naar eigen zeggen het
niveau van activiteiten in 2004 tot nu toe weten te behouden maar zien wel problemen voor de
nabije toekomst. Omdat er volgens de omroepen onvoldoende financiële middelen beschikbaar
zijn, hebben in de afgelopen jaren budgettaire en personele verschuivingen plaatsgevonden ten
gunste van internet en crossmediale activiteiten. Dit is, aldus de omroepen, ten koste gegaan
van achtergrondjournalistiek, sommige programma's en de omvang van de redacties.
De nieuwe financieringssystematiek heeft volgens de omroepen de neergaande spiraal door
bezuinigingen gestopt. Ook heeft die volgens de ondervraagden meer duidelijkheid gebracht
over de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van provincies en het
Commissariaat. Provincies voelen zich meer dan ooit betrokken bij de regionale omroep. De
belangen van de regionale omroepen zijn eenduidiger geworden en daardoor is de onderlinge
samenwerking verbeterd. Als belangrijkste nadelige effect noemen de ondervraagden de terug-
trekkende rijksoverheid wat betreft de financiering van de regionale omroep. Volgens omroe-
pen en provincies staat dit vooral de noodzakelijke ontwikkeling van internet en crossmediale
activiteiten in de weg. Volgens omroepen en provincies is en blijft het rijk, ondanks de invoe-
ring van de nieuwe financieringssystematiek, verantwoordelijk voor het publieke omroepbestel,
inclusief de publieke regionale omroep. Verder worden de verschraling van de radio- en televi-
sieprogrammering, het gevaar van inhoudelijke bemoeienis, de toenemende informatievraag
van zowel de kant van de provincie als van het Commissariaat, de toepassing van de Algemene
Subsidieverordening en de onzekerheid over de maatregelen die de provincie neemt als omroe-
pen niet voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden als nadelige effecten genoemd.
4.7 Suggesties voor verbeteringen
De gesprekken leverden ook suggesties voor verbetering op. Volgens enkele omroepen zouden
de provincies in hun begroting de regionale publieke omroep afzonderlijk moeten opnemen.
Hiermee maakt de provincie duidelijk dat de regionale omroepinstelling een aparte positie
inneemt ten opzichte van de overige gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen en dat daarom
voor deze groep andere regels gelden. Volgens een enkele omroep ontbreekt het bij de pro-
vincies aan een gezamenlijke visie en een gemeenschappelijk beleid. Een omroep stelt voor om
de verantwoordelijkheid voor de regionale omroep bij de Commissaris van de Koningin onder
te brengen. Dit vanwege de langere zittingstermijn en de grotere afstand tot de omroep.
Omroepen zien voor het Commissariaat een grotere rol weggelegd richting provincies ten
aanzien van voorlichting over wat wel en niet mag. Provincies vragen specifieke aandacht voor
de maatschappelijke verankering en legitimatie van de regionale omroepen en daarmee voor de
professionalisering van het pbo. Verder worden als aandachtspunten het ontwikkelen van ken-
getallen en benchmarkgegevens, de evaluatie van het Financieel Handboek en een aanscherping
van de Uitgangspuntennotitie genoemd.
21
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 21 18-12-2008 11:06:58
5. conclusies en aanbevelingen
In dit laatste hoofdstuk komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
5.1 Doelstellingen en effecten
In de evaluatie staat de vraag centraal of artikel 107 in de praktijk doeltreffend is geweest en
wat de effecten zijn geweest. Met de invoering van artikel 107 wilde de overheid de finan
ciële
verantwoordelijkheid geheel bij de provincies leggen en een eenvoudiger en transparanter
financieringsstelsel invoeren waarbij de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft.
Het Commissariaat constateert dat de financiële verantwoordelijkheid voor de regionale
publieke omroepen geheel bij de provincies is komen te liggen. Provincies hebben voldaan aan
hun 'minimale zorgplicht' die inhoudt dat in elke provincie het provinciebestuur zorg draagt
voor de bekostiging van het functioneren van ten minste een regionale omroepinstelling. Bij
alle omroepen is de reële index toegepast op het jaarlijkse subsidiebedrag zodat het niveau van
activi
teiten in 2004 in stand is gehouden.
Verder stelt het Commissariaat vast dat de financiering inderdaad eenvoudiger en transparanter
is geworden. De bekostiging en verantwoording van de bestedingen verlopen thans via één
partij en dat heeft de situatie aanmerkelijk verbeterd. Voorheen verliepen de bekostiging en
verantwoording via de provincies en het Commissariaat.
Hoewel het niveau van activiteiten in 2004 is behouden ziet een deel van de omroepen wel pro-
blemen. Omdat er onvoldoende financiële middelen beschikbaar waren hebben er in de afgelo-
pen jaren budgettaire en personele verschuivingen plaatsgevonden ten gunste van internet en
crossmediale activiteiten. Dit zou ten koste zijn gegaan van radio- en televisie activiteiten.
De centrale functie van regionale omroepinstellingen is het bieden van nieuws en achtergrond-
informatie over een reeks van onderwerpen. Het Commissariaat noteert, op basis van de door
een deel van de omroepen verstrekte informatie, dat de investeringen in internet en crossmediale
activiteiten ten koste zijn gegaan van opinie- en achtergrondjournalistiek. Het Commissariaat
vindt dat omroepen zich sterker moeten maken voor het behoud van opinie- en achtergrond-
journalistiek op radio en televisie en meer waarborgen moeten bieden om dit veilig te stellen.
5.2 Overige conclusies, aanbevelingen en effecten
Omroepen hebben in alle onafhankelijkheid kunnen functioneren. Er zijn door de provincies
geen voorwaarden gesteld aan de in de Mediawet vastgelegde redactionele onafhankelijkheid
van omroepen. Het Commissariaat constateert dat een enkele provincie zich te veel in laat met de
programmering. Dat betreft dan niet inhoudelijke bemoeienis met specifieke programma's maar
eerder bemoeienis met het programmabeleid in meer algemene zin. Het Commissariaat meent
dat provincies zich terughoudend moeten blijven opstellen en niet op zoek moeten gaan naar
afspraken en voorwaarden. Omroepen kunnen provincies hierin bijstaan door zo veel mogelijk
openheid te betrachten in hun relatie tot de provincie.
Het Commissariaat constateert dat de voorwaarden waaraan kwalitatief hoogwaardige
programmering moet worden afgemeten niet zijn ingevuld. Hierdoor kan het Commissariaat de
vraag of er sprake is van kwalitatief hoogwaardige programmering van het totale aanbod van
de publieke omroep niet beantwoorden. Het Commissariaat vindt dat er criteria moeten worden
ontwikkeld waarmee kwalitatief hoogwaardige programmering kan worden afgemeten. Het
Commissariaat adviseert de Minister een discussie onder betrokkenen te bevorderen over de
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 22 18-12-2008 11:06:58
toepassing van het begrip kwalitatief hoogwaardige programmering en de kwaliteitsopvatting
van de Commissie Rutten hierbij te betrekken.
Digitale media hebben een grote vlucht genomen maar regionale omroepinstellingen kunnen
hier naar eigen zeggen in onvoldoende mate op anticiperen omdat de financiering uitgaat van
het niveau van activi
teiten in 2004. Volgens de omroepen staat dit de ontwikkeling van internet
en crossmediale activiteiten in de weg.
Het Commissariaat noteert dat er discussie en onduidelijkheid bestaat over de vraag waar
de zorg en eindverantwoordelijkheid voor de regionale publieke omroep ligt. Provincies en
omroepen vinden dat provincies geen financiële eindverantwoordelijkheid hebben voor de regio-
nale omroepen18. De Minister spreekt van een gehele verantwoordelijkheid voor provincies19.
Het Commissariaat adviseert de Minister dit nogmaals toe te lichten.
Daarnaast merkt het Commissariaat op dat de regionale omroep gebaat zou zijn bij een duide-
lijkere taakverdeling tussen de landelijke, regionale en lokale omroep. Het Commissariaat gaat
hierbij uit van een aanvullende rol van de regionale omroep ten opzichte van de landelijke en
lokale omroepen. Aanscherping van taak en opdracht dwingt de regionale omroep om prioritei-
ten te stellen waardoor de omroep beter tot zijn recht kan komen. Het Commissariaat adviseert
de Minister het beleid ten aanzien van de gehele publieke omroep met name op het onderdeel
taakverdeling tussen de landelijke, regionale en lokale omroep nader uit te werken.
Regionale omroepen en provincies kunnen bij het Commissariaat terecht met vragen over de
wet en regelgeving voor regionale omroepen. In de toelichting op artikel 107 wordt het belang
van deze functie van vraagbaak en klachtenloket nog eens door de toenmalige Staatssecretaris
benadrukt. Sinds de inwerkingtreding van artikel 107 hebben omroepen en provincies zich
slechts met enkele klachten en vragen tot het Commissariaat gewend. Een verklaring voor het
feit dat het slechts om een zeer gering aantal klachten ging is gelegen in het feit dat omroepen
de relatie met de provincie niet op het spel willen zetten. Het wordt, zo licht een omroep toe, als
een onvriendelijke daad gezien om een derde erbij te betrekken. Het Commissariaat constateert
dat partijen zich pas bij het Commissariaat melden als er al veel gebeurd is en er bijna niet meer
te praten valt. Het Commissariaat adviseert omroepen en provincies zich vaker en in een eerder
stadium met vragen tot het Commissariaat te richten.
Het Commissariaat constateert, op basis van de uitspraken van provincies en omroepen, dat het
Financieel Handboek en de Uitgangspuntennotitie die op initiatief van het Commissariaat zijn
opgesteld goed hebben gewerkt. Beide documenten zullen begin 2009 door het Commissariaat
worden geëvalueerd.
18 Zie voetnoot 2, pagina 5 in dit verslag.
19 Zie voetnoot 3, pagina 5 in dit verslag.
23
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 23 18-12-2008 11:06:58
bijlage 1
toelichting op artikel 107 van de Mediawet
In het voorstel van wet is 2001 als peiljaar gehanteerd, omdat in dat jaar overeenstemming werd
bereikt tussen de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het
Interprovinciaal Overleg (IPO) over overdracht van de middelen voor regionale omroep uit de
mediabegroting van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar het Provinciefonds.
Intussen zijn enkele jaren verstreken, waarin het aantal uren zendtijd voor radio en televisie bij
diverse regionale omroepen uitbreiding heeft ondergaan. Bovendien verzorgen de regionale
omroepen ook activiteiten als teletekst en internet. Het IPO en de Stichting Regionale Omroep
Overleg en Samenwerking (ROOS) stellen gezamenlijk voor om de minimale zorgplicht van
provincies te bepalen op het kwantitatieve en kwalitatieve niveau van de (omroep)activiteiten
van de regionale omroepinstellingen, zoals dat bestaat in het jaar voorafgaand aan de feite-
lijke overgang. Het kabinet neemt dit over. In de gewijzigde wettekst is daarom sprake van het
peiljaar 2004 en gaat het niet alleen om het niveau van radio- en televisieprogramma's, maar
ook om het niveau van de andere activiteiten die de regionale omroep op grond van artikel
13c, derde lid Mediawet mag ontplooien om mede invulling te geven aan zijn publieke taak.
Het woord «niveau» heeft een dubbele betekenis: het gaat zowel om een kwantitatieve als een
kwalitatieve norm, waaraan de regionale omroep moet kunnen blijven voldoen. De bekostiging
waarborgt in ieder geval dat per provincie het in het jaar 2004 bestaande niveau van (omroep)
activiteiten van de regionale omroepinstelling(en) ten minste blijft gehandhaafd.
Voor het kabinet is van grote betekenis, dat provincies zich bereid hebben verklaard om onder
voorbehoud van goedkeuring door provinciale staten hun minimale zorgplicht aldus invulling
te geven dat de huidige structurele financiële inzet wordt gecontinueerd, waarbij deze financiële
inzet jaarlijks met een reële index wordt verhoogd, zodat instandhouding van het niveau in het
jaar voorafgaand aan de feitelijke overgang (peiljaar is dus 2004) is gewaarborgd. Om dat niveau
van activiteiten te kunnen blijven waarborgen zijn provincies en regionale omroepen overeen
gekomen dat een reële index wordt gehanteerd, zodat de stijgende autonome kosten van regi-
onale omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van activiteiten gecompenseerd worden door
het toekennen van extra bekostiging. De autonome kosten zijn niet of weinig beïnvloedbaar en
bevatten onder andere personeelskosten, gebouwkosten, technische kosten en meerjarige con-
tractkosten. Provincies en regionale omroepen zijn ook overeengekomen dat jaarlijks een onaf-
hankelijke derde een zwaarwegend advies zal geven omtrent de hoogte van deze reële index;
zij denken daarbij aan het Centraal Planbureau (CPB). Bij verdeling van de middelen voor regio-
nale omroep via het Provinciefonds na invoering van dit wetsvoorstel vinden onvermijdelijk
herverdeeleffecten plaats. Die zullen geen nadelige invloed hebben voor regionale omroepen,
op grond van een toezegging van de provincies. Met andere woorden: een regionale omroep-
instelling wordt niet gekort op de bekostiging in het geval de betreffende provincie, als gevolg
van de verdeling van de middelen in het Provinciefonds, een lagere bijdrage dan voorheen zou
ontvangen. De provincies vrijwaren de regionale omroepinstellingen hiervoor, blijkens hun brief
van 26 oktober 2004.
Tijdens de kamerbehandeling op 27 november 2003 werd aangedrongen op evaluatie van deze
wetswijziging na verloop van enige tijd, Tweede Kamer, vergaderjaar 20042005, 28 856, nr. 8
om te zien hoe een en ander in de praktijk werkt. Ik heb daarom besloten om als extra waar-
borg in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen. Die evaluatie zal elke 3 jaar plaats
vinden en wordt uitgevoerd door het Commissariaat voor de Media. Een dergelijke periodieke
evaluatie acht ik wenselijk vanwege het grote belang dat gemoeid is met een goede uitoefe-
ning van de publieke functie door de regionale omroepen. Bovendien past het binnen de alge-
mene rijksverantwoordelijkheid voor het gehele publieke omroepbestel. Dit neemt niet weg dat
het Commissariaat jaarlijks zal blijven rapporteren over de middelen die provincies beschikbaar
stellen aan regionale omroep, net zoals het Commissariaat ook jaarlijks blijft rapporteren over de
24
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 24 18-12-2008 11:06:58
wijze waarop de regionale omroepen invulling geven aan het programmavoorschrift en andere
wettelijke vereisten.
Ik vind het van belang om nog eens te onderstrepen dat zowel regionale omroepen als provincies
bij het Commissariaat voor de Media terecht kunnen met vragen en/of opmerkingen die verband
houden met de wet en regelgeving voor regionale omroep. Deze functie van vraagbaak annex
klachtenloket past binnen de reeds bestaande algemene toezichtstaak van het Commissariaat,
maar het lijkt mij van belang om dat in deze «overgangssituatie» naar een nieuwe financierings-
structuur nog eens extra te benadrukken.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan
25
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 25 18-12-2008 11:06:58
bijlage 2
overzicht ICE radio en televisie 2006-2008
overzicht ICE radio 2006-2008 (in procenten)
ICE radio 2006-2008 2006 2007 2008
Omrop Fryslân 52 62 65
RTV Noord 60 64 59
RTV Drenthe 63 61 57
RTV Oost 54 54 54
RTV Gelderland 75 67 60
RTV Utrecht 53 59 60
Omroep Flevoland 71 65 64
Omroep Zeeland 76 88 71
Omroep Brabant 54 54 56
Omroep Limburg 55 71 70
RTV Noord-Holland 70 72 56
RTV West 60 65 66
RTV Rijnmond 63 71 63
overzicht ICE televisie 2006-2008 (in procenten)
ICE televisie 2006-2008 2006 2007 2008
Omrop Fryslân 83 96 96
RTV Noord 100 98 98
RTV Drenthe 100 99 95
RTV Oost 63 58 58
RTV Gelderland 52 90 90
RTV Utrecht 91 89 88
Omroep Flevoland 90 87 88
Omroep Zeeland 100 87 100
Omroep Brabant 100 79 83
Omroep Limburg 86 75 81
RTV Noord-Holland 76 83 94
RTV West 99 87 82
RTV Rijnmond 82 85 85
26
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 26 18-12-2008 11:06:58
bijlage 3
Vragenlijsten omroepen en provincies
VRAGENlIJSt PROVINCIES
Interview in het kader van de evaluatie van artikel 107 van de Mediawet
Bekostigingsproces
·Hoeishetbekostigingsprocesverlopen?
·Welkevoorwaardenzijnaandebekostiginggesteld?
·Hoezijndievoorwaardentotstandgekomen?
·Hoeisdeomroepomgegaanmetdebekostigingsvoorwaarden?
Rol en samenwerking
·Hoeervaartuuwrolalsfinancierenfinanciëlebeoordelaarvandepubliekeregionale
omroep?
·Waarisdenieuwetaakbinnenuworganisatieondergebrachtenwiezijnverantwoordelijk?
·Waarinonderscheidtuwprovinciezich,indeuitvoeringvanuwtaak,vandeandere
provincies?
·Depubliekeregionaleomroepneemteenanderepositieintenopzichtevanalleoverige
kunst- en cultuurinstellingen die de provincie subsidieert. Wat betekent dit voor de
provincie?
·Hoeverlooptdesamenwerkingmetdeomroep?
·Iserverschilvanmeninggeweestoverdeuitvoeringvanartikel107?Zoja,opwelke
onderdelen?
·Watzijnuwervaringenmethetprogrammabeleidbepalendorgaanvandeomroep?
·Isuwbetrokkenheidbijdepubliekeregionaleomroepvergroot?
·OphetvlakvanhetfinancieeltoezichthebbenzoweldeprovinciealshetCommissariaat
voordeMediaeentaak.Hoeervaartudezesituatie?
·WatzijnuwervaringenmethetFinancieelHandboek?
Doelstelling en effecten
De overheid wilde met de invoering van artikel 107 de (1) financiële verantwoordelijkheid volle-
dig bij de provincies leggen en (2) een eenvoudiger en transparanter financieringstelsel invoeren
waarbij (3) de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft.
·Zijndezedoelstellingenvolgensubereikt?
·Watzijndeeffectenvanartikel107?
·Zijndeeffectenrespectievelijkdeprestatiesvandeuitvoeringvanartikel107doelmatig
gerealiseerd?Endangaatheterom:
-
of deze effecten respectievelijk prestaties niet met de inzet van minder middelen
gerealiseerd hadden kunnen worden;
-
dan wel of niet méér effecten respectievelijk prestaties verwezenlijkt hadden kunnen
worden met dezelfde inzet van middelen.
Aanbevelingen
·Heeftunogaanbevelingen?
27
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 27 18-12-2008 11:06:58
VRAGENlIJSt PUBlIEKE REGIONAlE OMROEPEN
Interview in het kader van de evaluatie van artikel 107 van de Mediawet
Bekostigingsproces
·Hoeishetbekostigingsprocesverlopen?
·Welkevoorwaardenzijnaandebekostiginggesteld?
·Zijnervoorwaardengestelddierakenaandeprogrammatischeautonomie(inhoudof
vorm van programma's, programmabeleid) of het onafhankelijk functioneren van uw
omroep?
·Hoebentuomgegaanmetdebekostigingsvoorwaarden?
·Heeftuhetbestaandeniveauvanactiviteitenoptelevisie,radio,teleteksteninternet
wetentehandhaven?
Rol en samenwerking
·Hoeervaartuderolvandeprovinciealsfinancierenfinanciëlebeoordelaarvan
uwomroep?
·Hoeverlooptdesamenwerkingmetdeprovincie?
·Bestaatereenrelatietussendeprovincieenuwprogrammabeleidbepalendorgaan?
Zoja,hoeverlooptdiesamenwerking?
·OphetvlakvanhetfinancieeltoezichthebbenzoweldeprovinciealshetCommissariaat
voordeMediaeentaak.Hoeervaartudezesituatie?
·WatzijnuwervaringenmethetFinancieelHandboek?
Doelstelling en effecten
De overheid wilde met de invoering van artikel 107 de (1) financiële verantwoordelijkheid
volledig bij de provincies leggen en (2) een eenvoudiger en transparanter financieringstelsel
invoeren waarbij (3) de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft.
·Zijndezedoelstellingenvolgensubereikt?
·Watzijndeeffectenvanartikel107?
Aanbevelingen
·Heeftunogaanbevelingen?
28
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 28 18-12-2008 11:06:58
bijlage 4
Uitgangspuntennotitie Artikel 107 Mediawet
tot stand gebracht i.s.m. Interprovinciaal Overleg en Stichting Regionale Omroep Overleg
en Samenwerking
1. Zorgplicht
Het provinciebestuur draagt, volgens artikel 107 van de Mediawet, zorg voor de bekostiging van
ten minste één regionale omroep in de provincie, zodanig dat een kwalitatief hoogwaardige
programmering mogelijk is en continuïteit van de bekostiging is gewaarborgd. De wetgever
schrijft daarbij voor dat regionale radio, televisie, teletekst en internet op hetzelfde kwalitatieve
en kwantitatieve niveau van 2004 moeten kunnen blijven.
Het Commissariaat kan alleen regionale zendtijd toewijzen indien het provinciebestuur verklaart
zorg te dragen voor de bekostiging. In artikel 43, derde lid van de Mediawet is opgenomen dat
er slechts zendtijd aan regionale omroepen wordt toegewezen voor welke het provinciebestuur
heeft verklaard zorg te dragen voor het bekostigen van het functioneren van die instelling.
Het Commissariaat is op grond van artikel 134, lid 1 sub b van de Mediawet belast met de
bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde in artikel 107 van de Mediawet. Hierdoor valt
het voldoen aan de zorgplicht onder de toezichthoudende bevoegdheid van het Commissariaat.
Het Commissariaat gaat de uitvoering van de zorgplicht door de provinciebesturen monitoren
onder meer door bij de provinciale besturen en regionale omroepen de nodige informatie op te
vragen (artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 AwB). In het Financieel handboek voor regionale omroepen
is opgenomen om welke financiële documenten het gaat. Het Commissariaat kan echter ook
tussentijds op grond van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende documenten opvragen.
Het Commissariaat heeft niet de bevoegdheid om aan provinciebesturen sancties op te leggen.
In dit verband merkt de regering op dat het in de staatsrechtelijke en bestuurlijke context
waarin de medebewindstaak geplaatst moet worden niet past dat het Commissariaat zelfstandig
sancties zou kunnen opleggen aan provinciebesturen (noot: kamerstuk 28 856, nummer 3). Het
Commissariaat kan zich indien nodig wel wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken met
het verzoek de provincie in kwestie een aanwijzing te geven op grond van de artikelen 197 en
198 van de Provinciewet. Uitgaven die voortvloeien uit medebewindstaken zijn op grond van
artikel 197 sub c van de Provinciewet verplichte uitgaven en de Minister van Binnenlandse Zaken
kan op grond van artikel 198 van de Provinciewet dergelijke verplichte uitgaven op de provinci-
ale begroting stellen indien Provinciale Staten weigeren dit te doen
2. toezicht Commissariaat
Het reguliere toezicht op de naleving door de regionale omroep van de Mediawet en het
Mediabesluit is voorbehouden aan het Commissariaat. Dat toezicht betreft de financiële verant-
woording, de programmering en het onafhankelijk en democratisch functioneren van de regio-
nale omroep.
2.1 Financieel toezicht Commissariaat versus financiële controle provincie
Op het gebied van het financiële toezicht op de regionale omroepen hebben zowel de provincie
als het Commissariaat een taak. Om tot een betere afstemming van de financiële controle te
komen en tot een meer uniforme verslaggeving die aan alle wet- en regelgeving voldoet, hebben
29
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 29 18-12-2008 11:06:58
het Commissariaat, het IPO en ROOS een Financieel handboek ontwikkeld, dat in het kader van
de financiële verantwoording, als richtlijn voor de regionale omroepen en provincies zal dienen.
Het Financieel handboek wordt opgenomen in de subsidiebeschikking van de provincie aan de
regionale omroep. Indien de Algemene Subsidieverordening (ASV) van de provincie deze moge-
lijkheid niet biedt, zal de ASV daartoe aangepast dienen te worden.
Het Commissariaat ziet er op toe dat alle inkomsten voor de programma's worden gebruikt (artikel
43c, eerste lid en artikel 57c, eerste lid van de Mediawet). Het is ook aan het Commissariaat om
te controleren of een omroep zich niet dienstbaar maakt aan het maken van winst door derden
(artikel 55, eerste lid van de Mediawet). Nevenactiviteiten moeten bij het Commissariaat worden
gemeld en worden getoetst aan artikel 57a van de Mediawet. Neventaken dienen alleen door
lokale en regionale omroepinstellingen bij het Commissariaat te worden gemeld en worden
getoetst aan artikel 32e van het Mediabesluit.
De financiële controle die het provinciebestuur op grond van zijn financiële bekostigingsrelatie
met de omroep uitoefent is van een ander karakter en doel dan het financieel toezicht van het
Commissariaat. De provincie toetst of aan de voorwaarden, waaronder de bekostiging heeft
plaatsgevonden, is voldaan.
De provincie acht het, in het kader van haar doelmatigheid- en doeltreffendheidcontrole, wense-
lijk om nadere afspraken te maken met de regionale omroep over te hanteren kengetallen. De
verantwoordelijkheid voor de nadere invulling van de afspraken ligt bij provincies en regionale
omroepen. De regionale omroepen (ROOS) zullen (zal) in 2006 een voorzet maken voor de te
gebruiken kengetallen. De betreffende afspraken worden t.z.t. vastgelegd en toegevoegd aan
het Financieel handboek.
Het toezicht op goed bestuur ligt primair bij het bestuur van de omroepinstelling dat in begin-
sel hoofdelijk aansprakelijk is. Het bestuur dient toe te zien op een deugdelijke administratieve
organisatie en een degelijk financieel beheer.
Ook de provincie besteedt, vanuit zijn bekostigingsrelatie met de regionale omroep, aandacht
aan goed bestuur. In dat kader dient de provincie over voldoende en gedetailleerde informatie
te beschikken waaronder ook de managementletters. De managementletters worden ter kennis-
name verstrekt aan het Commissariaat.
De Staatssecretaris schrijft in haar toelichting op de nota van wijziging van de Mediawet van 16
november 2004 dat het voor het kabinet van grote betekenis is `dat provincies zich bereid hebben
verklaard om onder voorbehoud van goedkeuring door provinciale staten- hun minimale zorg-
plicht aldus invulling te geven dat de huidige structurele financiële inzet wordt gecontinueerd,
waarbij deze financiële inzet jaarlijks met een reële index wordt verhoogd, zodat instandhouding
van het niveau in het jaar voorafgaand aan de feitelijke overgang (peiljaar is dus 2004) is gewaar-
borgd.
Om dat niveau van activiteiten te kunnen blijven waarborgen zijn provincies en regionale
omroepen overeengekomen dat een reële index wordt gehanteerd, zodat de stijgende autonome
kosten van regionale omroepinstellingen bij gelijkblijvend niveau van activiteiten worden gecom-
penseerd door het toekennen van extra bekostiging. De autonome kosten zijn niet of weinig
beïnvloedbaar en bevatten onder andere personeelskosten, gebouwkosten, technische kosten
en meerjarige contractkosten. Provincies (IPO) en regionale omroepen (ROOS) hebben in maart
2006 een bestuurlijk akkoord bereikt over de uitwerking van de reële index regionale omroepen
bij de bekostiging van de regionale omroepen door de provincies. De reële index die zal worden
gebruikt bestaat uit een algemene index en een sectorspecifieke opslag. In de tweede helft
30
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 30 18-12-2008 11:06:58
van 2008 zullen provincies (IPO) en regionale omroepen (ROOS) de reële index gezamenlijk
evalueren.
2.2 Programmatoezicht
De regionale omroep is gebonden aan de taakopdracht die voor publieke omroep in de Mediawet
is gedefinieerd (artikel 13c van de Mediawet). De regionale omroep moet een pluriform en kwa-
litatief hoogstaand aanbod verzorgen van informatieve, culturele, educatieve en verstrooiende
programma's. De toezichthoudende taak ligt bij het Commissariaat.
De wet verplicht de regionale omroep om ten minste 50% van de zendtijd te besteden aan
programmaonderdelen van informatieve, culturele en educatieve aard die in het bijzonder
betrekking hebben op de provincie waarvoor het programma bestemd is. Het Commissariaat
ziet er op toe dat de regionale omroep dat programmavoorschrift ook daadwerkelijk in zijn
programmering realiseert.
2.3 toezicht op onafhankelijk en democratisch functioneren
Op basis van artikel 30, onderdeel b van de Mediawet moet de regionale omroep zich richten
op de bevrediging van de in de provincie levende `maatschappelijke, culturele, godsdienstige
en geestelijke behoeften'. Op basis van onderdeel c dient het programmabeleid bepaald te
worden door een orgaan dat representatief is voor deze behoeften. Artikel 64c, eerste lid van
de Mediawet bepaalt dat omroepinstellingen moeten beschikken over een programmastatuut
waarin waarborgen zijn opgenomen voor de redactionele onafhankelijkheid van hun werk-
nemers. Het Commissariaat ziet er op toe dat deze artikelen worden nageleefd.
3. Programmatische onafhankelijkheid
Het tweede lid van artikel 107 van de Mediawet bepaalt dat aan de bekostiging geen voor-
waarden gesteld of voorschriften verbonden worden die in strijd zijn met het bepaalde bij of
krachtens de wet. De wetgever benadrukt hiermee dat provinciebesturen in ieder geval geen
voorwaarden mogen stellen aan de in de Mediawet vastgelegde redactionele onafhankelijkheid
van omroepen.
Het Commissariaat oefent geen voorafgaand toezicht uit op de inhoud en vorm van de programme-
ring. In artikel 7, tweede lid van de Grondwet en artikel 134, tweede lid van de Mediawet is vast-
gelegd dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van radio- en televisie-uitzendingen.
Aan deze grondwettelijke bepaling is in artikel 13c, lid 2, sub c van de Mediawet toegevoegd
dat de programma's van publieke omroepen onafhankelijk moeten zijn van commerciële en van
overheidsinvloeden. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 48 van de Mediawet dat iedere
instelling die zendtijd heeft verkregen zelf de vorm en inhoud van haar programma bepaalt
en verantwoordelijk is voor wat er wordt uitgezonden. Ook artikel 110 van de Mediawet
besteedt aandacht aan de programmatische onafhankelijkheid: "De instellingen die zendtijd
hebben verkregen voorzien op onafhankelijke wijze in publieke omroep door verzorging van
publieke omroepprogramma's. Daartoe hebben de instellingen die zendtijd hebben verkregen
op de wijze zoals geregeld in deze wet aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas die een kwalita-
tief hoogwaardige programmering mogelijk maakt en waardoor continuïteit van financiering
gewaarborgd is." Ter bescherming van de journalistieke onafhankelijkheid hanteren de regio-
nale omroepen programmastatuten waarin de rechten en plichten van de bij de redactionele
vervaardiging van die programma's betrokken medewerkers ten opzichte van directie, hoofd-
redactie, adverteerders en sponsors zijn vastgelegd.
31
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 31 18-12-2008 11:06:59
De zorgplicht voor bekostiging mag nooit een reden zijn voor het stellen van voorwaarden of
het opleggen van verplichtingen, ook niet in de vorm van afspraken, die het beginsel van de pro-
grammatische autonomie en het onafhankelijk functioneren van de regionale omroep geweld
aandoen. Provincies zijn zich ervan bewust dat de omroep zich op dit punt onderscheidt van
andere culturele instellingen in de provincie die ook provinciale bijdragen ontvangen.
Provincies leggen, in het kader van hun bekostigingsrelatie met de regionale omroep, geen
voorwaarden op, ook niet in de vorm van afspraken, die direct of indirect te maken hebben
met de inhoud of vorm van programma's (specifieke onderwerpen of programmacategorieën).
Ook is het, binnen deze bekostigingsrelatie, niet toegestaan dat provinciebesturen omroepen
gebruiken als verlengstuk voor hun communicatiestrategie of dat een provinciebestuur eist dat
zij als
sub
sidieverlener wordt genoemd in uitingen van regionale omroepen.
Provinciebesturen kunnen aanvullende subsidies (zogenaamde incidentele- en/of projectsubsidies)
geven voor het maken van regionale programma's, zolang de omroep maar de eindverantwoor-
delijkheid voor de inhoud blijft behouden en de omroepen voldoen aan de Europese regel
geving
op het gebied van staatsteun.
Net als bij de bekostiging van de omroep als bedoeld in artikel 107 van de Mediawet dient ook
bij aanvullende subsidies de redactionele onafhankelijkheid van programmamakers te worden
gegarandeerd. Geadviseerd wordt deze onafhankelijkheid in de aanvullende subsidiebeschik-
king op te nemen.
Omroepen leggen jaarlijks achteraf verantwoording af over de besteding van de middelen. Een
dergelijke verantwoording bestaat zowel uit een financiële als een inhoudelijke rapportage. Het
Financieel handboek voor regionale omroepen vormt de richtlijn voor de financiële rapportage.
De inhoudelijke rapportage bestaat uit een jaarlijks verslag van het programmabeleidbepalend
orgaan waarin de realisering van de ten aanzien van het programmabeleid van de omroep
geformuleerde doelstellingen worden geëvalueerd. De provincies en de regionale omroepen zijn
verantwoordelijk voor een nadere invulling van de overige vereisten waaraan het verslag moet
voldoen. De afspraken worden t.z.t. toegevoegd aan de Uitgangspunten. Het provinciebestuur
en het Commissariaat dienen een afschrift van zowel de financiële als de inhoudelijke rappor-
tage te ontvangen. Het programmabeleidbepalend orgaan dient een centralere rol in de inhou-
delijke verantwoording van de publieke regionale omroep te krijgen.
Provinciale Staten brengt eens in de vijf jaar, in het kader van de regionale zendtijdtoewijzing,
advies aan het Commissariaat uit over de vraag, of de betreffende omroep zich houdt aan
de bepalingen van de Mediawet (artikel 43, lid 1 van de Mediawet). Daarnaast benoemt het
College van Gedeputeerde Staten de leden van het orgaan dat het programmabeleid van de
regionale omroep bepaalt. Die benoeming geschiedt op basis van voordracht van de regionale
omroep (artikel 30, onder c van de Mediawet). Het pbo moet de programmering goedkeuren en
vaststellen waarbij er nauwkeurig op moeten worden gelet of de programmering voldoet aan
het wettelijke programmavoorschrift.
4. Europa
De regionale omroep zal in toenemende mate geconfronteerd worden met de vraag of de
publieke financiering past binnen de Europese kaders. Publieke financiering van regionale
omroep is in Europa niet verboden, zolang het voldoet aan een aantal Europese criteria. De
belangrijkste is dat staatssteun in geval van publieke omroep wordt toegestaan, zolang die
staatssteun "... de ontwikkeling van het handelsverkeer niet beïnvloedt in een mate die strijdig is
met het belang van de Gemeenschap".
32
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 32 18-12-2008 11:06:59
In november 2001 heeft de Europese Commissie de vereisten voor publieke omroep fors aan-
gescherpt. In een Mededeling van de Commissie over de financiering in de Unie van publieke
omroep met publieke middelen wordt vereist dat de lidstaten de taakopdracht van de publieke
omroep heel duidelijk definiëren, wettelijk toewijzen aan een of meerdere omroepen en ook
effectief laten monitoren door een onafhankelijk toezichthoudend orgaan.
Ook dient de financiering te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en transparantie. Dit
betekent onder meer dat regionale omroepen niet meer van de provincies mogen ontvangen
dan de netto kosten van de openbare opdracht die zij moeten vervullen, dat een gescheiden
(publiek/commercieel) boekhouding moet worden gevoerd en dat concurrentievervalsing met
publieke omroepmiddelen ontoelaatbaar is.
Op grond van het staatssteunregime is een extra subsidieverlening voor een specifiek programma
dat buiten de reguliere financiering valt geen staatssteun, indien aan de Altmark criteria wordt
voldaan. Het gaat hierbij om strenge voorwaarden:
·debegunstigdeondernemingmoetdaadwerkelijkzijnbelastmetdeuitvoeringvande
openbare dienstverplichting en die verplichting moet duidelijk zijn afgebakend;
·decompensatiemoetvoorafopobjectieveentransparantewijzezijnberekend;
·decompensatiemagniethogerzijndanvooreenefficiënteuitvoeringvandetaak
noodzakelijk is;
·decompensatiemoetwordenvastgesteldopbasisvandekostendieeengemiddelde,
goed beheerde onderneming, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren,
rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening
van deze verplichting.
Indien niet aan de Altmark criteria kan worden voldaan dan zal een extra subsidieverlening voor
een specifiek programma dat buiten de reguliere financiering valt aangemeld dienen te worden
bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan een dergelijke subsidieverlening als
geoorloofd aanmerken indien met succes beroep kan worden gedaan op een van de vrijstellings-
verordeningen uit het EG-Verdrag. Voor de omroep is in dit verband artikel 86, tweede lid van
het EG-Verdrag en artikel 87, derde lid onder d van het EG-Verdrag van belang.
5. Evaluatie
Artikel 107 van de Mediawet, derde lid, bepaalt: "Onze Minister zendt binnen drie jaar na de
inwerkingtreding van dit artikel, en vervolgens telkens na drie jaar, aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit artikel in de praktijk."
Het Commissariaat heeft als taak gekregen om deze evaluatie uit te voeren.
De doelen van de wetswijziging zijn om de financiële verantwoordelijkheid voor de regionale
omroep volledig bij de provincie te leggen en te zorgen voor een eenvoudiger en transparan-
ter financieringsstelsel waarbij de publieke regionale omroepfunctie gegarandeerd blijft.
Het Commissariaat zal moeten toetsen of deze doelen met de wetswijziging bereikt worden.
Daarnaast zal onderzocht moeten worden welke andere effecten de nieuwe structuur sorteert.
Vastgesteld zal moeten worden of de provincie haar zorgplicht ook daadwerkelijk waarmaakt
en kan waarmaken. Maar ook andere zaken zullen in de evaluatie aan de orde moeten komen.
Zo zal ook onderzocht moeten worden of de onafhankelijkheid van de regionale omroep ten
opzichte van de provincie voldoende gewaarborgd is en blijft.
Het Commissariaat zal ter voorbereiding op de evaluatie een werkgroep installeren waarbij
zowel het departement als de provincies en de regionale omroepen betrokken worden.
---
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 33 18-12-2008 11:06:59
6. Algemeen
De Uitgangspunten en het Financieel handboek zijn van kracht vanaf 1 januari 2007. Het jaar
2007, waarin de controle op het boekjaar 2006 plaatsvindt, zal als overgangsjaar beschouwd
worden. In 2008 zullen de Uitgangspunten en het Financieel handboek geëvalueerd worden.
7. Relevante bepalingen
Artikel 107 van de Mediawet
1.Het provinciebestuur draagt zorg voor de bekostiging van het functioneren van ten minste
een regionale omroepinstelling in de provincie door vergoeding van de kosten die rechtstreeks
verband houden met het functioneren van de regionale omroepinstelling, voor zover die kosten
niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat een kwalitatief hoogwaardige program-
mering mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Deze bekostiging waarborgt
in ieder geval dat per provincie het in 2004 bestaande niveau van de activiteiten met betrekking
tot de verzorging van radio- en televisieprogramma's en van de activiteiten als bedoeld in artikel
13c, derde lid, van de regionale omroepinstelling(en) ten minste gehandhaafd blijft.
2.Aan de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, worden geen voorwaarden gesteld of voorschrif-
ten verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
3.Onze minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, en vervolgens
telkens na drie jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van het bepaalde in dit artikel in de praktijk.
Artikel 43 van de Mediawet
1.De toewijzing van zendtijd aan lokale en regionale omroepinstellingen geschiedt eerst nadat
de gemeente dan wel de provincie heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen
voldoet die deze wet stelt.
2.De gemeente dan wel de provincie brengt eenmaal in de vijf jaren aan het Commissariaat
voor de Media advies uit over de vraag of de lokale of regionale omroepinstelling naar haar
oordeel nog voldoet aan de in artikel 30 gestelde eisen. Indien binnen deze termijn ernstige
twijfel bestaat of de lokale of regionale omroepinstelling nog aan de in artikel 30 gestelde eisen
voldoet, kan het Commissariaat een tussentijds advies vragen.
3.Er wordt slechts zendtijd toegewezen aan regionale omroepinstellingen voor welke het
provinciebestuur heeft verklaard zorg te dragen voor de bekostiging van het functioneren van
die instelling.
Artikel 13c van de Mediawet
1. De publieke omroep heeft tot taak:
a. het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van een pluriform en kwalitatief hoog-
staand aanbod van programma's voor algemene omroep op het gebied van informatie, cultuur,
educatie en verstrooiing en deze in ieder geval door middel van omroepzenders te versprei-
den naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied waarvoor de programma's zijn bestemd en
voor de ontvangst waarvan geen andere kosten verschuldigd zijn dan de kosten van aankoop of
gebruik van technische voorzieningen die de ontvangst mogelijk maken;
b. het verrichten van alle activiteiten met betrekking tot programmaverzorging en uitzending
die daartoe nodig zijn;
c. het verzorgen en uitzenden van programma's, bestemd voor landen en gebieden buiten
Nederland en voor Nederlanders die buiten de landsgrenzen verblijven.
2. De programma's van de publieke omroep geven op evenwichtige wijze een beeld van de
samenleving en van de onder de bevolking levende interesses en inzichten op maatschappelijk,
cultureel en levensbeschouwelijk gebied, en:
34
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 34 18-12-2008 11:06:59
a. zijn toegankelijk voor de gehele bevolking in het verzorgingsgebied waarvoor de programma's
zijn bestemd;
b. dragen bij aan de ontwikkeling en verspreiding van de pluriformiteit en culturele diversiteit
in Nederland;
c. zijn onafhankelijk van commerciële invloeden en, behoudens het bepaalde bij of krachtens de
wet, van overheidsinvloeden; en
d. zijn gericht op zowel een breed en algemeen publiek als op bevolkings- en leeftijdsgroepen
van verschillende omvang en samenstelling.
3. De publieke omroep kan mede invulling geven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid, door
tevens te voorzien in andere dan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde wijzen van aanbod
en verspreiding van programmamateriaal.
Artikel 48 van de Mediawet
Iedere instelling die zendtijd heeft verkregen bepaalt, onverminderd het bij of krachtens de wet
bepaalde, vorm en inhoud van haar programma en is verantwoordelijk voor hetgeen in haar
zendtijd wordt uitgezonden.
Artikel 110 van de Mediawet
De instellingen die zendtijd hebben verkregen voorzien op onafhankelijke wijze in publieke
omroep door verzorging van publieke omroepprogramma's. Daartoe hebben de instellingen die
zendtijd hebben verkregen op de wijze zoals geregeld in deze wet aanspraak op bekostiging uit
Rijk's kas die een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk maakt en waardoor conti-
nuïteit en financiering gewaarborgd is.
Artikel 57c, eerste lid van de Mediawet
1.Alle inkomsten van een instelling die zendtijd heeft verkregen, waaronder de inkomsten uit
nevenactiviteiten en vermogen, worden aangewend voor de verzorging van het programma
waarvoor zij zendtijd heeft verkregen.
Artikel 43c, eerste lid van de Mediawet
1.De inkomsten die worden verworven door de uitzending van de in artikel 43a bedoelde
programmaonderdelen worden, na aftrek van de kosten die verband houden met de verzorging
van die programmaonderdelen en het met toepassing van artikel 128 vastgestelde bedrag, aan-
gewend voor de verzorging van de overige programmaonderdelen.
35
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 35 18-12-2008 11:06:59
36
08151-CvdM-evaluatie regio omroep.indd 36 18-12-2008 11:06:59