4. Inzake voortgangsrapportage toezegging AO Wet BOPZ
Inzake voortgangsrapportage toezegging AO Wet BOPZ
Kamerstuk, 16 december 2008
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ/CGG- 2873756
16 december 2008
Geachte voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg over de derde evaluatie van de Wet
bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen op 2 oktober
2008, is gesproken over het toezicht in de onvrijwillige GGZ door een
raad van bestuur inzake de klachten die binnen een instelling worden
ingediend en een mogelijke informatieplicht over de klachten aan de
Inspectie voor de Gezondheidszorg (verder IGZ). Dit ondermeer naar
aanleiding van vragen van het lid Bouwmeester. Met deze
voortgangsrapportage wil ik u melden wat de stand van zaken is.
Met deze brief kom ik ook mijn toezegging na de visie van de IGZ zelf
voor de komende jaren op effectief toezicht op de GGZ aan u te sturen.
In het Algemeen Overleg Kwaliteit van 29 november 2007 heb ik de
herijking van het toezicht op de GGZ aan uw Kamer aangekondigd en
toegezegd deze visie aan uw Kamer toe te zenden. Mede op grond van de
beleidsvoorbereiding voor de opvolger van de Wet bopz en het plenair
debat op 1 oktober jl. over het fixatie- en isolatiebeleid in
zorginstellingen alsmede het algemeen overleg op 2 oktober jl. over de
derde evaluatie van de Wet bopz is de toezending van deze visie
vertraagd.
Verder is tijdens het plenair debat van 1 oktober 2008 gesproken over
instellingen die goed presteren (best-practices) in hun beleid om
dwang en drang terug te dringen. Dit ondermeer naar aanleiding van
vragen van het lid Bouwmeester. Met deze voortgangsrapportage wil ik u
melden wat de stand van zaken is.
Tot slot wil ik nogmaals kort refereren aan wat ik tijdens het AO van
23 oktober over cliëntenrechten (en de nieuwe Wet Cliëntenrechten
Zorg, verder WCZ) heb gezegd. Wij spraken toen over toezicht in de
zorg in het algemeen en de ontwikkelingen op dat gebied. Ik ben toen
ook expliciet ingegaan op de rol van de raad van bestuur inzake dat
toezicht en inzake klachten. Het toezicht op de onvrijwillige GGZ zal
zoveel mogelijk analoog geregeld moeten zijn aan het toezicht op de
vrijwillige GGZ. Zij het dat de eerste met extra waarbogen omkleed
moet zijn. Zoveel mogelijk uniformiteit komt immers de
overzichtelijkheid, de (rechts)zekerheid en de transparantie ten
goede.
Het toezicht in en op de dwangzorg
Is toezicht in en op de vrijwillige zorg al niet een zaak van groot
belang, dan is het toezicht op de dwangzorg dat zeker. Immers de
verleende zorg vindt plaats onder dwang en gaat samen met
vrijheidsbeneming.
Terecht vroeg onder andere het lid Bouwmeester dan ook naar mijn
overwegingen op dit terrein. Zij vroeg naar het toezicht dat een raad
van bestuur uitoefent en het toezicht op die raad van bestuur zelf.
Verder vroeg zij expliciet naar de rol van de
patiëntenvertrouwenspersoon (verder pvp) dan wel de Stichting
Patientenvertrouwenspersoon (verder Stichting PVP) en een eventuele
informatieplicht aan de IGZ.
Ik heb aangegeven dat ik de pvp een rol wil geven bij de raden van
bestuur en/of de raden van toezicht. Ik overweeg de verplichting op te
leggen aan de raden van bestuur en/of raden van toezicht dat zij de
signalen en klachten die van de pvp komen per kwartaal of halfjaar
analyseren en aangeven wat zij daarmee doen en de uitkomsten hiervan
aan de IGZ voorleggen. Op deze manier komt er een extra
informatiekanaal dat wordt gevoed door meldingen en klachten die bij
de pvp binnenkomen. De IGZ kan daaraan afmeten wat de kwaliteit van de
zorg en de stand van zaken in de instellingen is. Op deze manier wordt
op een reguliere manier deze informatie geborgd en is de IGZ onder
andere niet meer afhankelijk van de gehouden thematische onderzoeken.
Inmiddels ben ik in overleg getreden met de IGZ en met de Stichting
PVP over dit onderwerp. Enkele oriënterende gesprekken hebben al
plaatsgevonden en zullen nog verder plaatsvinden zowel met deze
betrokkenen individueel als in gezamenlijkheid.
Zo heb ik de Stichting PVP gevraagd te onderzoeken op welke wijze het
functioneren van een pvp binnen de zorginstellingen ondersteund kan
worden en hoe de informatie die bij een pvp aanwezig is of waarover de
Stichting PVP beschikt, beter benut kan worden t.b.v. het toezicht.
Het gaat hierbij dus zowel om het versterken van het `horizontale
toezicht' (ook wel genoemd eerstelijns- of intern toezicht) als van
het `verticale toezicht' (ook wel tweedelijns- of extern toezicht
genoemd). Enkele onderzoeksvragen die hierbij betrokken worden zijn:
de mogelijkheid dat de pvp ieder kwartaal/half jaar een rapportage aan
de raad van bestuur stuurt inzake de ontvangen klachten; de plicht van
de raad van bestuur deze rapportage door te sturen aan de IGZ met een
eigen commentaar/analyse; de vraag op welke wijze de raad van toezicht
te betrekken in dit proces; en tot slot welke (hernieuwde) afstemming
nodig is in de driehoek IGZ, GGZ en pvp. Hierbij moet wel duidelijk
zijn dat een pvp niet de taken en verantwoordelijkheden voor het
toezicht van de IGZ kan overnemen.
Verder ben ik met de IGZ in gesprek over hun rol en visie op het
toezicht in de GGZ. De conclusie van de derde evaluatiecommissie Wet
bopz was dat de invulling van de toezichthoudende taak van de IGZ zich
slecht verdraagt met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. Ik
voer mijn gesprekken dan ook op basis van de door de Kamer tijdens de
AO's van 1 en 2 oktober uitgesproken zorgen over dit toezicht en op
basis van het recent verschenen IGZ beleidsdocument `Sterk van Geest,
naar herstel van regie: effectief IGZ-toezicht op de Geestelijke
Gezondheidszorg 2008-2011. De samenvatting van dit interne IGZ
beleidsdocument is bij deze brief bijgevoegd.
Ik concludeer dat de IGZ momenteel de verwachtingen op het gebied van
individuele rechtsbescherming, zoals dat is voorzien in de Wet bopz,
onvoldoende waar kan maken. Een afzonderlijk hoofdstuk in `Sterk van
Geest' is gewijd aan herijking van het toezicht op de gedwongen zorg
in de GGZ. Voor de komende tijd stelt de IGZ de volgende, niet in het
minst voor de ggz relevante prioriteiten centraal:
§ kwaliteit van zorg (met name patiëntveiligheid) bevorderen;
§ transparantie van geleverde kwaliteit van zorg vergroten;
§ meer en gerichter aandacht besteden aan kwetsbare groepen (o.a.
herijking bopz-toezicht);
§ aandoeninggericht toezicht/toezicht op ketenzorg;
§ preventie bevorderen.
Het beleidsdocument bevat een uitwerking van de activiteiten voor het
jaar 2008, in de vorm van een toezichtarrangement/werkplan voor de
GGZ. De komende jaren zal de IGZ bijzonder aandacht schenken aan de
volgende thema's:
1. Schizofrenie en middelenafhankelijkheid (2008)
2. Kinderen en jeugdigen met dubbel-diagnose-problematiek (2009)
3. Ouderen met psychiatrische problematiek: depressie (2010)
De door de IGZ voorgenomen verandering en verbetering van het toezicht
op drang en dwang in de GGZ worden de komende jaren vorm gegeven in
verschillende activiteiten: gefaseerd toezicht, incidententoezicht op
geleide van meldingen en thematisch toezicht.
Het beleidsdocument besteedt ook aandacht aan de organisatorische
positionering van het toezicht op de GGZ binnen de IGZ (een nieuwe
organisatorische eenheid en een landelijk inspectieprogramma). Voor
het overige verwijs ik u naar de inhoud van het beleidsdocument.
Bovenstaande vergt vanzelfsprekend nog verdere uitwerking maar ik
verwacht de gesprekken met de Stichting PVP en met de IGZ eind dit
jaar dan wel begin volgend jaar af te ronden. Aansluitend zal ik u
berichten over de resultaten van deze gesprekken en tevens op basis
van de uitkomsten, beslissen of er naar mijn mening tussentijdse
(wettelijke) maatregelen getroffen moeten worden voordat de opvolger
van de Wet bopz in werking treedt.
Tot slot wil ik nog ingaan op de discussie tijdens het plenair debat
separatie en fixatie van 1 oktober 2008. In het debat is toen
gesproken over het benoemen van een kopgroep van instellingen die goed
omgaan met het terugdringen van dwang en drang binnen hun organisaties
(best-practices). Tijdens het debat is zowel verwezen naar de toen nog
concept rapportages van: 1) de IGZ over het voorkomen van separatie op
de eerste dag van opname op psychiatrische opnameafdelingen en 2) de
rapportage van GGZ Nederland in het kader van de beleidsregel dwang en
drang over de 42 projecten die in ggz instellingen gedraaid hebben op
het terrein van het terugdringen van toepassingen van dwang en drang.
Zoals u kunt lezen in de rapportage van de IGZ, zijn er twee
opnameafdelingen die volgens de IGZ voldoende kenmerken hebben om als
voorbeeldafdeling (best practice) te kunnen worden aangemerkt. Het
gaat om de opnameafdelingen van: Spaarnepoort te Hoofddorp (GGZ
Buitenamstel/de Geestgronden) en Rijnaarde te Alphen aan de Rijn (GGZ
Rivierduinen). De rapportage van GGZ Nederland is zeer veel belovend,
maar op dit moment kunnen daaruit geen koplopers/best practices
afgeleid worden. Er is hiervoor een aantal redenen te noemen. Zo was
een onderlinge ranking van projecten of instellingen die mee hebben
gedaan niet de opzet van GGZ Nederland. Er zijn dus ook geen
objectieve criteria opgesteld om de projecten langs een meetlat te
leggen. Daarnaast heeft elke instelling een ander vertrekpunt gehad:
sommigen waren al goed bezig, ook voor de projecten, anderen zijn er
nu pas voor het eerst concreet mee aan de slag gegaan. Tot slot is er
een verschil in de wijze waarop men de verbeteringen en het project
geregistreerd heeft.
De resultaten van beide rapportages zijn ook minder geschikt om op
objectieve wijze en op dit moment samen te voegen in een lijst met
best-practices omdat het rapport van de IGZ beperkter van opzet is in
die zin dat alleen is onderzocht welke opnameafdelingen goed scoren op
het punt van separatie op de eerste dag van opname. Het rapport van
GGZ Nederland is breder en ziet niet alleen op opnameafdelingen.
Daarnaast gaat het in het rapport van GGZ Nederland in den brede om
het terugdringen van dwang & drang en niet alleen om het terugdringen
van separeren.
Wat wél afgeleid kan worden uit de rapportage van GGZ Nederland, is
een lijst (en deze is niet uitputtend) van criteria waar als een
afdeling of instelling daaraan voldoet, dit een aanwijzing kan zijn
voor een goed dwang en drang beleid. Het gaat dan om criteria als: is
er specifiek beleid in de instelling/afdeling gericht op het
terugdringen van dwang en drang; worden separaties altijd achteraf
besproken met en geëvalueerd met de cliënt; wordt separatie niet
gezien of gebruikt als straf; wordt de familie goed en regelmatig
betrokken bij beslissingen over dwang en drang; zijn er comfortrooms
aanwezig, dat zijn prikkelarme ruimtes, niet zijnde separeercellen; en
zijn de separeercellen goed onderhouden en goed gebouwd: is er
bijvoorbeeld een buiten ruimte.
Ik ben echter wel overtuigd van het nut van het werken met best
practices. Ik heb dan ook besloten de beleidsregel dwang en drang in
de GGZ met een jaar te verlengen; de nadruk in 2009 komt te liggen op
borging van de best-practices die in de loop van het jaar wél benoemd
kunnen worden. Ook zullen er in het programma `Patiëntveiligheid
2008-2011' van GGZ Nederland (speerpunt (terugdringen van) dwang &
drang), ook extra middelen beschikbaar zijn.
Ik vertrouw erop dat ik met deze brief aan de desbetreffende
toezeggingen in beide debatten aan het lid Bouwmeester voldoe.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport