Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiëring
Instandhouding Monumenten (Brim)

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiëring
Instandhouding Monumenten (Brim)

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

BMC
september 2008
drs. P.J.J. Bremmer
mevrouw drs. M. van Lier
mevrouw ing. M. Woertel
Projectnummer: 106242

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

INHOUD

SAMENVATTING 3
HOOFDSTUK 1 INLEIDING 4
1.1 VRAAGSTELLING 4
1.2 ONDERZOEKSOPZET 4 HOOFDSTUK 2 HET BRIM 6
2.1 ALGEMEEN 6
2.2 VOORGESCHIEDENIS 7 2.3 DE REGELING BRIM 8 HOOFDSTUK 3 DE ONDERZOEKSVRAGEN 12
3.1 VOLDOET HET BRIM VOOR ALLE CATEGORIEËN MONUMENTEN? 12 3.2 VOLDOET HET BRIM VOOR ALLE SOORTEN EIGENAREN? 17 3.3 LEIDT DE KOPPELING TUSSEN DE SUBSIDIEREGELING EN DE WIJZE WAAROP MONUMENTEN IN HET REGISTER STAAN BESCHREVEN TOT RECHTSONGELIJKHEID? BESTEED AANDACHT AAN DE COMPLEXEN IN HET REGISTER. 21 3.4 IS ER SPRAKE VAN ADMINISTRATIEVE LASTENVERLICHTING VOOR DE AANVRAGERS IN VERGELIJKING MET DE OUDE REGELINGEN BRRM EN BROM? 23 3.5 IS DOOR DE INTRODUCTIE VAN HET BRIM HET MONUMENTENBELEID IN GEMEENTEN GEWIJZIGD EN ZO JA, IS DAT ALS POSITIEF OF NEGATIEF TE KWALIFICEREN? 24 HOOFDSTUK 4 DE BELEIDSINTENTIES 29
4.1 ALGEMENE INLEIDING OP HOOFDINTENTIES 29 4.2 SAMENHANG PREVENTIEF ONDERHOUD EN INCIDENTELE RESTAURATIES 29 4.3 EENVOUD VAN REGELING EN ZOVEEL MOGELIJK VIA EEN OVERHEIDSLOKET 31
1/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

4.4 DIRECTE FINANCIERING IN PLAATS VAN OP TERMIJN 32 4.5 WAARBORG VOOR KWALITEIT EN EFFECTIVITEIT 33 4.6 PLANOLOGISCHE INBEDDING 35 HOOFDSTUK 5 NADERE ANALYSE 36
5.1 ALGEMENE CONCLUSIE 36 5.2 ONTWIKKELINGSPROCES VAN HET BRIM 37 5.3 HET SUBSIDIEBELEID 38 5.4 SUBSIDIEMODEL 40

BIJLAGE 1 LITERATUURLIJST 41 BIJLAGE 2 LIJST MET GEINTERVIEWDEN 44 BIJLAGE 3 INTERNET-ENQUETE ONDER GEMEENTEN 47 BIJLAGE 4 TELEFONISCH ONDERZOEK 70 BIJLAGE 5 VERBETERVOORSTELLEN ORGANISATIES 96


2/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Samenvatting
In het hierna volgend rapport is het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim) van 16 februari 2006 geëvalueerd. Overeenkomstig de opdracht zijn vijf specifieke onderzoeksvragen onderzocht en zijn wij nagegaan in hoeverre de beleidsintenties, zoals aangegeven in de brief van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer van 18 december 2001, zijn gerealiseerd.

In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat het Brim voldoet voor de eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie, maar niet voor de eigenaren van de overige categorieën van eigenaren. In dit laatste geval gaat het vaak om grote monumenten. Deze eigenaren worden geconfronteerd met (te) lage financiële bijdragen voor een duurzame instandhouding en (te) grote administratieve lasten. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze conclusie niet opgaat voor alle eigenaren van woonhuizen zonder agrarische functie of voor alle eigenaren van een monument uit de overige categorieën. Er is een scala van voorbeelden te noemen waarbij het Brim een tegenovergesteld effect heeft dan de algemene conclusie aangeeft. Dit tekent de complexiteit van het Brim.

Het effect van het Brim op de staat van onderhoud van de rijksmonumenten is niet vast te stellen omdat er nog geen monitor is ontwikkeld.

De intenties uit de brief van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer van 18 december 2001 zijn voor een deel gerealiseerd. Aan de noodzakelijke voorwaarden om via preventief onderhoud het aantal restauraties terug te dringen is niet volledig voldaan. Eenvoud van regeling geldt voor een deel van eigenaren van monumenten. Eén overheidsloket voor de monumentenregelingen is niet gerealiseerd, hoewel het aantal loketten is beperkt. De directe financiering in plaats van financiering op termijn is gerealiseerd. Het Brim waarborgt de kwaliteit en de effectiviteit van de monumentenzorg niet volledig. Ten aanzien van de planologische inbedding van de monumentenzorg heeft het Brim geen bijdrage geleverd.

Aan de hand van een andere analyse wordt in het rapport aangegeven dat het huidige subsidiemodel van het Brim zich teveel richt op het reguleren van het uitvoeringsproces van het onderhoud en te weinig op de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar en diens eigen belang bij goed onderhoud. Daarom wordt voorgesteld om voor regulier onderhoud generieke regelingen te treffen waarbij de eigenaren verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het onderhoud, de overheid een financiële bijdrage levert en het eindresultaat - instandhouding van het monument - toetst. Daarnaast een structurele regeling voor het behoud van bedreigde monumenten die de eigenaar voldoende zekerheid biedt. De prioriteitsstelling bij deze regeling dient te zijn gebaseerd op de technische staat van het monument.


3/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hoofdstuk 1
Inleiding

1.1 Vraagstelling
Voor u ligt het eindrapport van de beleidsevaluatie van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). De beleidsevaluatie is uitgevoerd door BMC in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). In dit rapport wordt antwoord gegeven op de vraagstelling van deze evaluatie.

De vraagstelling luidt: maak een vergelijking tussen de intenties uit de brief van 18 december 2001 van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer waarin het nieuwe beleid inzake monumentenzorg wordt aangekondigd met de uiteindelijk vastgestelde Brim-regeling. Daarbij zijn een aantal hoofdvragen geformuleerd die door middel van het onderzoek moeten worden beantwoord:
· Voldoet het Brim voor alle categorieën monumenten?
· Voldoet het Brim voor alle soorten eigenaren?
· Leidt de koppeling tussen de subsidieregeling en de wijze waarop monumenten in het register staan beschreven tot rechtsongelijkheid? Besteed aandacht aan de complexen in het register.

· Is er sprake van administratieve lastenverlichting voor de aanvragers in vergelijking met de oude regelingen Brrm en Brom?
· Is door de introductie van het Brim het monumentenbeleid in gemeenten gewijzigd en zo ja, is dat als positief of negatief te kwalificeren?
1.2 Onderzoeksopzet
Het onderzoek bestond op de eerste plaats uit een documentenstudie. Daartoe werden de brief van 18 december 2001 van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer en het Brim bestudeerd. Ook de feitelijke gang van zaken rond de administratieve afhandeling van aanvragen kon voor een deel worden onderzocht aan de hand van beschikbare documenten van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg (RACM) en het Nationaal Restauratiefonds. Daarnaast werden de archiefstukken van het Ministerie van OCW betreffende dit onderwerp doorgenomen. Door de betrokken partijen die werden geïnterviewd werd eveneens documentatie aangeleverd. (Voor de literatuurlijst zie bijlage 1.)

In het kader van het onderzoek is met een groot aantal betrokken partijen een interview gehouden. In totaal werden 32 gesprekken gevoerd. Met de begeleidingscommissie werd afgestemd over de te interviewen partijen. Een overzicht van geïnterviewde personen en organisaties is bijgevoegd (bijlage 2).

Voorts hebben wij de gemeenten bevraagd over hun monumentenbeleid met behulp van een internet-enquête (bijlage 3). De enquête was persoonlijk gericht aan de hoofdcontactpersoon monumentenzorg. Om een zo actueel en correct mogelijk bestand samen te stellen hebben wij gebruik gemaakt van verschillende bronnen en is een groot deel van de gemeenten nagebeld voor de juiste gegevens.
4/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Ter voorbereiding van de vragenlijst voerden wij gesprekken met een vertegenwoordiger van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en enkele gemeenten. Gedurende de termijn van openstelling zonden wij een rappel naar de gemeenten die nog niet hadden gereageerd.
In totaal zijn 443 gemeenten uitgenodigd om de vragenlijst in te vullen. 165 respondenten zijn begonnen met het invullen van de vragenlijst en 159 respondenten hebben de vragenlijst ook daadwerkelijk afgemaakt. Dit betekent een respons 36%.

Om de ervaringen van aanvragers van een lening of een subsidie in het kader van het Brim te peilen is een beknopte telefonische enquête gehouden (bijlage 4). Daartoe is een steekproef uit het register van aanvragers over 2006 en 2007 van de RACM getrokken. De steekproef bestond uit 229 aanvragers uit de verschillende categorieën van monumenten. Deze aanvragers zijn in een aantal belrondes allemaal minimaal drie maal benaderd. 92 aanvragers zijn minimaal vijf maal benaderd. Uiteindelijk hebben 113 aanvragers deelgenomen aan de enquête, waarvan het overgrote deel aanvragers van een subsidie. Over de vragenlijst is afgestemd met de begeleidingscommissie.

Gedurende het onderzoek zijn door de geïnterviewden suggesties gedaan om het Brim te verbeteren. Wij hebben deze suggesties opgenomen in bijlage 5.


5/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hoofdstuk 2
Het Brim

2.1 Algemeen
Het denken over monumentenzorg is nog steeds in ontwikkeling. De eerste specifieke wet die in Nederland van kracht werd ter bescherming van monumenten was de Monumentenwet van 1961. Deze wet regelde de bescherming van objecten, maar ook van waardevolle ensembles zoals stads- en dorpsgezichten. Het Rijk wijst rijksmonumenten aan en beheert het monumentenregister. Elke gemeente moest een lijst hebben en ter inzage leggen van geregistreerde rijksmonumenten binnen de gemeente. Voor het slopen of wijzigen van een geregistreerd monument werd een vergunning nodig.

In 1988 werd de nieuwe Monumentenwet ingevoerd. Deze wet kende dezelfde doelstelling, maar decentraliseerde de monumentenzorg voor een belangrijk deel naar de gemeenten. Het Rijk bleef verantwoordelijk voor de aanwijzing van rijksmonumenten, maar de gemeenten kregen de verantwoordelijkheid voor het opstellen van monumentenbeleid. Artikel 15 van de Monumentenwet luidt, dat de gemeenteraad een verordening vaststelt, waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg, die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunningen als bedoeld in Artikel 11. Artikel 11 van de Monumentenwet stelt dat het verboden is om een rijksmonument te beschadigen of vernielen. Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning:
· Een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

· Een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Objecten van monumentale waarde die zijn aangewezen als rijksmonument, worden opgenomen in het monumentenregister, dat beheerd wordt door de RACM. Het monumentenregister telt ongeveer 51.000 aangewezen rijksmonumenten met in totaal zo'n 60.000 objecten. Van de 60.000 objecten zijn ongeveer 40.000 objecten woonhuismonumenten of boerderijen zonder agrarische functie. Bij het voornemen tot een activiteit in of aan een rijksmonument, bedoeld in Artikel 11 van de Monumentenwet (waaronder restauratie en onderhoud), kan door de gemeente, en bij een object buiten de bebouwde kom door de provincie, een monumenten- vergunning afgegeven worden na advies van de lokale monumentencommissie en de RACM . Naast rijksmonumenten zijn er ook provinciale en gemeentelijke monumenten; deze vallen niet onder het Brim.


6/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

In het denken over monumenten krijgt het behouden en gebruiken van monumenten in hun context steeds meer aandacht. De monumentenzorg evolueert van het beschermen van louter objecten naar gebiedsgerichte bescherming, waarin ook de omgeving en de maatschappelijke betekenis van objecten of een complex van monumenten wordt meegenomen. Dat vraagt om een integrale benadering van cultuurhistoriebeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast groeit de aandacht voor herbestemming van monumentale gebouwen, complexen en gebieden. 2.2 Voorgeschiedenis
Het Nationaal Restauratiefonds heeft in juli 2007 een uitgebreid rapport uitgebracht over het monumentenbeleid in Nederland: `Investeren in Monumenten'. Daarin zijn de achtergronden die tot het Brim hebben geleid kernachtig verwoord. Wij citeren hieronder een aantal delen uit dit rapport, waarin een goed overzicht geschetst wordt van de problemen en oplossingen bij de instandhouding van monumenten:

`Begin jaren negentig is er in het gehele land sprake van verval van en grote restauratieachterstand onder de rijksmonumenten. In 1992 luidt de monumentensector de noodklok. Vooral de teruglopende rijksbudgetten voor de monumentenzorg, als gevolg van de forse bezuinigingen in de jaren tachtig, zijn debet aan deze achteruitgang. Het budget is gedaald van 82 miljoen euro in 1980 naar 36 miljoen euro in 1994 (nominale bedragen). (...) De budgetontwikkeling ná inflatiecorrectie toont een teruggang van het restauratiebudget van 82 miljoen euro naar 25 miljoen euro in 1994. (...)
Dit is de aanleiding voor de Tweede Kamer om aan de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur te vragen naar een strategische aanpak om verder verval van het cultuurhistorisch erfgoed te voorkomen en de achterstanden in te halen. Het Rijk heeft vervolgens een grootschalig onderzoek laten verrichten naar de toestand van de beschermde rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Uit dit onderzoek, gepubliceerd in het rapport `Monumenten beter bekeken' (1993), blijkt dat 40% van het monumentenbestand in matige tot slechte staat verkeert. (...) In het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg (SPM) (Monumenten goed gefundeerd, 1994) beoogt het ministerie de restauratieachterstand te verkleinen door enerzijds een budgetverhoging en anderzijds opnieuw een aanpassing van het subsidiestelsel. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

· De middelen dienen terecht te komen bij de panden waar de restauratiebehoefte het grootst is. (...)

· Er dient meer gebruik gemaakt te worden van de financieringsfaciliteiten van het Nationaal Restauratiefonds door in plaats van subsidie beschikbaar te stellen, laagrentende leningen te verstrekken vanuit een Revolving Fund. Hierdoor kan het (beperkte) budget efficiënter worden ingezet.
· De relatie tussen restauratie en onderhoud dient te worden vergroot. Tegelijkertijd dienen de budgetten voor onderhoud en restauratie te worden verhoogd.


7/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

De operationele doelstelling uit het SPM is het wegwerken van de restauratieachterstand naar een normale werkvoorraad van circa 10% binnen tien jaar (2005). In 1996 is deze doelstelling door de toenmalige staatssecretaris Nuis verschoven naar 2010. Dit betekent dat in 2010 niet meer dan 10% van de rijksmonumenten een ingrijpende restauratie zou moeten ondergaan. Deze 10% is gedefinieerd als de normale werkvoorraad. Het verschil tussen de feitelijke situatie en de 10%-doelstelling is aangeduid als de restauratieachterstand.

In de periode 1995 - 2010 is het wegwerken van deze restauratieachterstand de belangrijkste opgave voor de monumentenzorg. (...) Eind 1995 werd daadwerkelijk een start gemaakt toen het toenmalige eerste Paarse Kabinet de neerwaartse spiraal doorbrak door een eenmalig bedrag van bijna 125 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de restauratie van monumenten. (...) Ook in de kabinetten daarna heeft het Rijk diverse malen een incidentele bijdrage geleverd aan het wegwerken van de restauratieachterstand. (...)' Het Rijk gaat daarbij uit van een blijvende werkvoorraad van 10%.

De totale investeringsopgave voor het wegwerken van de restauratieachterstand bedroeg in 2006 nog 574 miljoen euro. Dit vergt volgens onderzoek van PRC- Bouwcentrum naar restauratieachterstand nog een resterende overheidsinzet van 201 miljoen euro. Eind 2006 is hiervan 140 miljoen euro beschikbaar gekomen. Dit bedrag wordt in de periode 2007 - 2010 ingezet. De resterende behoefte bedraagt dus nog 61 miljoen euro (prijspeil 2006). Deze moet voor 2011 uit incidentele middelen komen. Belangrijk is om op te merken dat voor een succesvol instandhoudingsbeleid het noodzakelijk is dat budgetten toereikend zijn, zodat geen nieuwe restauratieachterstanden ontstaan.
2.3 De regeling Brim
Op 18 december 2001 zond de staatssecretaris van OCW een brief naar de Tweede Kamer betreffende nieuw beleid monumentenzorg. In de brief wordt het nieuwe beleid uiteengezet en een aantal intenties uitgesproken. De belangrijkste intenties zijn:

· Samenhang tussen preventief onderhoud en incidentele restauraties.
· Eenvoud van regeling (financiële ondersteuning, advisering en begeleiding zoveel mogelijk via één overheidsloket).
· Directe financiering in plaats van op termijn.
· Waarborg voor de kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg.
· Planologische inbedding van de monumentenzorg.

Aan dit beleid is uitvoering gegeven door de invoering van het Brim per 1 februari 2006. Hierna geven wij op hoofdlijnen de inhoud van het Brim weer.

Het Brim richt zich op de instandhouding van beschermde rijksmonumenten, het geldt niet voor gemeentelijke of provinciale monumenten. Onder instandhouding worden de onderhoudswerkzaamheden verstaan en incidentele werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. De financiële ondersteuning stimuleert monumenteigenaren tot planmatig en goed onderhoud van hun monument.
8/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Het Brim integreert de twee voorgaande regelingen voor onderhoud en restauratie, het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (Brom) en het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm). Sinds 2006 lopen deze regelingen gefaseerd over in het Brim. Vanaf 2007 is jaarlijks 40 miljoen beschikbaar voor reguliere aanvragen in het kader van het Brim.

Binnen het Brim wordt onderscheid gemaakt naar type monument. Afhankelijk van het type monument komt de eigenaar in aanmerking voor een subsidie of een laagrentende lening. In onderstaande figuur is dit onderscheid weergegeven:

Woonhuizen en boerderijen zonder Andere monumenten dan agrarische functie woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie Instandhoudingsplan Nee Ja Fiscaal vastgestelde kosten Subsidiabele instandhoudingskosten Recht op fiscale Geen recht op Recht op fiscale Geen recht op aftrek van fiscale aftrek van aftrek van fiscale aftrek onderhouds- onderhouds- onderhouds- van kosten kosten kosten onderhouds- kosten Financiële steun Restauratiefonds- Restauratiefonds- Subsidie- Subsidie- hypotheek hypotheek percentage: percentage: (maximaal 70%) (maximaal 100%) Kerken 55%, Kerken 65%. Buitenplaatsen, Buitenplaatsen, landhuizen, landhuizen, molens en molens en gemalen 50%, gemalen 60%. Overigen 40%. Overigen 50%. Uitzondering 1: Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud: subsidie op basis van een gecombineerd instandhoudingsplan. Subsidiepercentages: woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie 25%, kerken 65%, kastelen, buitenplaatsen en landhuizen, molens en gemalen 60%, overige monumenten 50%. Uitzondering 2: Decentrale overheden: subsidie op basis van een instandhoudingsplan. Subsidiepercentage: 30% van de subsidiabele kosten.

Een lening op grond van een hypotheek is mogelijk voor eigenaren van een woonhuis of boerderij zonder agrarische functie, de zogenoemde Restauratiefondshypotheek. Zij kunnen deze laagrentende lening combineren met een fiscale aftrek. Dit leninginstrument is vooruitlopend op de start van het Brim al in oktober 2002 ingevoerd.


9/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Voor de overige monumenteigenaren geldt de mogelijkheid van een subsidie. De maximum subsidiabele kosten verschillen ook per categorie, evenals de subsidiepercentages. Onderstaand schema geeft een overzicht van de maximaal subsidiabele kosten per categorie:

Brim-categorie (1) Maximum subsidiabele Maximale subsidie, Maximale subsidie, kosten (in euro) per 6 jaar met recht op fiscale zonder recht op fiscale aftrek, per 6 jaar aftrek, per 6 jaar Kerken 100.000 55% 65% Kastelen en 100.000 50% 60% landhuizen
Molens en gemalen 50.000 50% 60% Woonhuizen (2) 25.000 n.v.t. 25% Overigen (3) 50.000 40% 50%

(1) Voor aangewezen organisaties voor monumentenbehoud en decentrale overheden gelden andere percentages.
(2) Het betreft hier alleen woonhuismonumenten in bezit van aangewezen organisaties voor monumentenbehoud en decentrale overheden of woonhuizen binnen een complex.
(3) Hieronder vallen ook de boerderijen met agrarische functie.

Vanwege de beperkte middelen stromen de groepen monumenten tussen 2006 en 2012 gefaseerd in het Brim in. Tot het jaar van instroom blijft voor deze groepen monumenten de regeling Brom bestaan. Onderstaand schema geeft de gefaseerde instroom weer van de groepen monumenten:

2006 Molens
Kastelen en landhuizen
Horeca-instellingen
2007 Agrarische gebouwen
Gebouwen en woonhuizen
Weg- en waterwerken
2008 Openbare gebouwen
Verdedigingswerken
Liefdadige instellingen
Losse objecten
2009 Kerkelijke gebouwen met rijksmonumentnummers 45.950 - 530.000 2010 Kerkelijke gebouwen met rijksmonumentnummers 1 - 26.099 2011 Kerkelijke gebouwen met rijksmonumentnummers 26.100 - 45.949

Voor grote projecten geldt binnen het Brim een aparte regeling, artikel 6, lid 2. Voor deze grote projecten geldt - als de subsidiabele kosten 700.000 of meer bedragen over een periode van zes jaar - het maximumbedrag aan subsidiabele kosten, waarover per beschermd monument subsidie kan worden verstrekt, 1 miljoen over de planperiode. Een deel van het budget voor het Brim wordt jaarlijks gereserveerd voor de instandhouding van grote projecten.
Bij de Najaarsnota 2006 is 140 miljoen beschikbaar gesteld voor het terugdringen van de restauratieachterstand in de monumentenzorg.


10/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hiervan is 113 miljoen beschikbaar voor restauratiesubsidies op grond van artikel 43 van het Brim. In 2008 is hiervan 88 miljoen verdeeld op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand (Rrwr 2007). In 2009 volgt de overige 25 miljoen, op grond van een hierop aansluitende aparte regeling (Rrwr 2008). Voor de verdeling van deze middelen is een apart systeem ontworpen met minimale en maximale subsidiabele kosten per categorie monument en een eigen subsidieplafond. De bedoeling van deze regelingen is dat via zowel grootschalige als kleinschalige restauraties de restauratieachterstand verder wordt ingelopen, zonder piekbelasting bij de marktpartijen in de bouwsector.

Voor het herstel van historische buitenplaatsen geldt een aparte restauratiesubsidie, het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen (Brhb). De Brhb is bedoeld voor objecten die deel uitmaken van de tuin of het park van een beschermde historische buitenplaats.

De doelstelling van de tijdelijke restauratieregelingen is om de restauratie- achterstand voor 2011 zoveel mogelijk weg te werken. Vanaf 2011 kunnen alle eigenaren van in goede staat verkerende of gerestaureerde monumenten voor de instandhouding van hun monument een beroep doen op het reguliere Brim.


11/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hoofdstuk 3
De onderzoeksvragen
Ten behoeve van het evaluatieonderzoek zijn vijf onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Voldoet de regeling voor alle categorieën monumenten?
2. Voldoet de regeling voor alle soorten eigenaren?
3. Leidt de koppeling tussen de subsidieregeling en de wijze waarop monumenten in het register staan beschreven tot rechtsongelijkheid? Besteed aandacht aan de complexen in het register.

4. Is er sprake van administratieve lastenverlichting voor de aanvragers in vergelijking met de oude regelingen Brom en Brim?
5. Is door de introductie van het Brim het monumentenbeleid in gemeenten gewijzigd en zo ja, is dat positief of negatief te waarderen?

In dit hoofdstuk zullen wij aan de hand van de gehouden interviews, de internetenquête onder gemeentelijke medewerkers monumentenzorg, de beknopte telefonische enquête onder aanvragers en aanvullende documentatie de gestelde vragen beantwoorden.

3.1 Voldoet het Brim voor alle categorieën monumenten? Aanvullende onderzoeksvragen:
a. Heeft de indeling in categorieën bijgedragen aan de instandhouding van monumenten?
b. Heeft de indeling in categorieën bijgedragen aan de toegankelijkheid en toepasbaarheid van het Brim?
c. Heeft de indeling in categorieën bijgedragen aan de tegemoetkoming aan de eerdere bezwaren tegen de verdeling van de restauratiebudgetten? Bevindingen uit de interviews
Ten aanzien van de categorie woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie is het algemene beeld op grond van de gehouden interviews dat het Brim in de uitvoering zonder echte problemen verloopt (met uitzondering van de monumenten in bezit van aangewezen organisaties voor monumentenbehoud). Deze categorie van monumenten is voor het overgrote deel in het bezit van eigenaren die belastingaftrek hebben en een laagrentende lening kunnen ontvangen tot 70% van de fiscale onderhoudskosten met een maximum van 250.000,--. Daarnaast zijn er eigenaren die geen fiscale aftrek hebben. Zij kunnen een laagrentende lening ontvangen tot 100% van de fiscale onderhoudskosten. Een uitzondering hierop vormen de aangewezen organisaties voor monumentenbehoud (AOM's) die woonhuizen in hun bezit hebben, waarvoor zij subsidie kunnen aanvragen.


12/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bij dit grotendeels positieve beeld worden ook kanttekeningen gemaakt :
· De drempel in de belastingaftrek kan een reden zijn om het onderhoud op te sparen zodat men eens in de x-jaar over de drempel heen komt en onderhoudskosten kan aftrekken. Het Restauratiefonds vindt in de cijfers echter geen bevestiging van dit effect. Jaarlijks maken volgens het Restauratiefonds 10.000 van de circa 40.000 personen gebruik van de fiscale aftrekregeling. Dit betekent dat eigenaren van woningen en boerderijen zonder agrarische functie gemiddeld eenmaal per vier jaar zoveel onderhoudskosten maken dat zij boven de drempel uitkomen.

· Onder de categorie woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie vallen alle monumenten met een woonfunctie, met uitzondering van kerkgebouwen, kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens en gemalen. Voor deze monumenten geldt de oorspronkelijke functie. Dit levert met name bij kerken een knelpunt op voor de eigenaar van een pastorie. Omdat de pastorie in de categorie kerken valt kan deze eigenaar geen laagrentende lening aanvragen, maar valt hij of zij onder de subsidieregeling voor kerken.
· Ontwikkelende stadsherstellen zijn zeer terughoudend om panden met restauratieachterstand aan te schaffen of zijn gestopt met de aankoop hiervan, zoals de geïnterviewde Stadsherstellen in Amsterdam en Den Haag en de Vereniging Hendrick de Keyser meldden. De reden hiervan is dat het te onzeker is of zij voor de restauratie subsidie zullen ontvangen. De criteria voor een dergelijke subsidie op basis van de restauratieachterstandsregeling volgens artikel 43 van het Brim worden jaarlijks aangepast en de kans op het ontvangen van subsidie is beperkt. Voorts kunnen kleine stadsherstellen en andere instellingen voor monumentenbehoud (minder dan twintig panden) geen AOM worden met de daaraan verbonden voordelen.

· Het is niet altijd duidelijk of een boerderij een agrarische functie heeft of niet. De onderbouwing van de agrarische functie vindt plaats met behulp van de LNV- inschrijving. Deze is niet gerelateerd aan de monumentale bouwwerken maar aan de boer en de huidige bedrijfsgebouwen. Het kan voorkomen dat het bedrijf is ondergebracht in nieuwe gebouwen en dat het monument juist niet meer voor het agrarisch bedrijf wordt gebruikt.

Naast de woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie kent het Brim de volgende categorieën andere monumenten:

· Kerkgebouwen.

· Kastelen, buitenplaatsen en landhuizen.

· Molens en gemalen.

· Overige beschermde monumenten.

De eigenaren van deze categorieën van monumenten kunnen naast eventuele fiscale aftrek ook subsidie aanvragen.


13/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Ten aanzien van deze categorieën is het algemene beeld dat door de betrokken partijen wordt geschetst dat de subsidie voor instandhouding een zeer bescheiden bijdrage is aan de werkelijke kosten en dat deze bijdrage vaak niet opweegt tegen de inspanningen die moeten worden verricht en de kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen. Het gaat dan om het indienen van de aanvraag, het laten opstellen van een inspectierapport en het opstellen van een Periodiek Instandhoudings Plan (PIP) dat een periode van zes jaar bestrijkt. De belangrijkste oorzaak wordt gezien in de maximering van de subsidies. De overige categorieën omvatten veel grote monumenten. Met name de grote monumenten lopen aan tegen de gestelde maximale subsidiabele kosten. De maximaal subsidiabele kosten zijn te laag bij grote of gedetailleerde objecten (kerken/ kastelen/grote molens/grote gemalen) waardoor het tijdig onderhoud in de knel komt. Er bestaat een groot gat tussen de maximaal subsidiabele kosten voor onderhoud en de grens voor grote onderhoudswerkzaamheden (Brim, artikel 6, lid 2: minimaal 700.000,--). Panden die te slecht zijn voor regulier onderhoud maar te klein voor artikel 6, lid 2, vallen tussen wal en schip. Ook voor de zeer grote monumenten is artikel 6, lid 2 onvoldoende vanwege de gestelde maximale subsidiabele kosten. Voorbeelden hiervan op basis van deskundige ramingen die zijn aangedragen betreffen onder andere de Sint Jan in `s Hertogenbosch.

Binnen elke categorie zijn weer kleine, middelgrote en grote objecten te onderscheiden, evenals sober en rijk gedetailleerde objecten. De maximaal subsidiabele kosten per categorie houden geen rekening met al deze verschillen.

Een voordeel van de invoering van het PIP is dat er door eigenaren planmatiger naar onderhoud wordt gekeken. Overigens deelt niet iedereen deze mening. Met name van de zijde van molenorganisaties wordt aangegeven dat het PIP nauwelijks wordt gebruikt voor de sturing van het onderhoud. Er wordt wel aan planmatig onderhoud gedaan, maar dan aan de hand van een eigen meerjarenbegroting. Het PIP heeft als nadeel dat zes jaar vooruit moet worden gekeken voor het onderhoud met de daarbij behorende kosten. De kosten zijn echter niet zo lang vooruit te plannen.

Ook monumenten met weinig mogelijkheden voor eigen inkomsten, zoals molens, ondervinden volgens de geïnterviewden problemen met de instandhouding op basis van het Brim. Grotere periodieke werkzaamheden worden als een knelpunt gezien die niet met de Brim-middelen kunnen worden gefinancierd. Een belangrijke oorzaak die wordt genoemd is dat de achterstanden in restauratie nog niet waren weggewerkt toen het Brim werd ingevoerd. Hiertegenover wordt door het Restauratiefonds aangevoerd dat onder de voorgaande regelingen (Brrm en Brom) de eigenaren een vergelijkbaar aandeel in de kosten moesten dragen. Binnen het Brim geldt wel dat grote restauraties aan een maximum zijn gebonden.

Een opmerking die met regelmaat wordt geplaatst is dat restauratie niet kan worden vermeden met onderhoud. Ook bij goed onderhoud hebben materialen een eindige levensduur en is op een gegeven moment groter onderhoud of restauratie noodzakelijk.

14/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Specifieke zaken die in de interviews zijn aangedragen:
· De onzekerheid betreffende het krijgen van subsidies c.q. de mogelijkheid toch subsidie te kunnen ontvangen voor grotere onderhoudswerkzaamheden (artikel 6, lid 2) of restauratieachterstand (artikel 43) leidt tot uitstel en opsparen van werkzaamheden. Het indienen van een aanvraag brengt bovendien de nodige kosten met zich mee, terwijl het ontvangen van de subsidie zeer onzeker is.
· Grote objecten hebben behoefte aan een grote vaste financier, waardoor het makkelijker wordt om ook andere geldstromen te genereren.
· De eis bij de subsidieaanvraag om aan te tonen dat de totale kosten van het onderhoudsplan - ook die boven de maximaal subsidiabele kosten uitgaan - zijn gedekt vormt een barrière voor het rond krijgen van de totale financiering. Andere financiers zijn soms pas bereid middelen toe te zeggen als de overheid subsidie heeft toegezegd.

· Andere overheden - provincie en gemeenten - kennen veelal geen subsidie toe voor een periode van zes jaar. De koppeling tussen rijkssubsidies en subsidies van gemeenten en provincies is doorbroken; deze ontkoppeling is niet opgelost. Daardoor worden gelden voor de instandhouding misgelopen.
· De instandhoudingskosten van kerken zijn volgens de betrokkenen zeer aanzienlijk en zij verwachten dat het Brim daar onvoldoende aan kan bijdragen, gezien de ingestelde maximaal subsidiabele kosten en de plafonds (budget per categorie).

· Door de fusies van parochies en gemeenten binnen de grote kerkgenootschappen verwachten deze partijen dat de zware last van monumentale kerken ertoe zal leiden dat veel kerkbesturen zullen kiezen voor moderne kerken en de monumenten zullen afstoten.
· Voor grote objecten vormen de maximale bedragen een probleem. Het opzetten steigers kost vaak al meer dan de maximale bedragen. Daarbij zou het efficiënt zijn bepaalde werkzaamheden naar voren te halen ook al zijn ze strikt genomen nog niet nodig. Daarvoor is echter geen ruimte. Overige zaken
Uit de beknopte telefonische enquête onder aanvragers van een subsidie of lening komt naar voren dat ruim 60% van de ondervraagden tevreden is over de ontvangen financiën in relatie tot de gemaakte kosten en verrichte inspanningen voor de aanvraag. Daarbij zijn er geen opmerkelijke verschillen tussen de categorieën van monumenten. Gezien de beperkte omvang van de respons, de ongelijke spreiding van de respondenten over de diverse categorieën en het feit dat nog niet alle categorieën monumenten zijn ingestroomd in het Brim, moeten de resultaten uit de telefonische enquête met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, Bovendien zijn de respondenten degenen met ervaring met een Brim-aanvraag; eigenaren die niet of nog niet aanvragen of afzien van een Brim-aanvraag zijn niet bekend en dus in deze enquête niet gehoord. Voorts is meer dan 70% van de aanvragers van mening dat er specifieke kennis nodig is om een aanvraag in te dienen.


15/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Voor zover de geïnterviewde aanvragers ervaring hadden met de voorafgaande regelingen gaven zij in meerderheid aan dat het Brim financieel ongunstiger uitwerkt in vergelijking tot het Brom. Het betreft met name de categorie molens en gemalen die aangeven ervaring te hebben met het Brom en die de administratieve lasten als zwaarder en duurder ervaren onder het Brim.

Er heeft nog geen controle plaatsgevonden op de uitvoering van de PIP's die ten grondslag liggen aan de verstrekte subsidies omdat de termijn van zes jaren voor geen van de categorieën is verstreken. Ook ten aanzien van de conditie van de woonhuismonumenten en boerderijen zonder agrarische functie is (nog) geen informatie beschikbaar. De beoogde monitoring van het monumentenbestand heeft nog niet plaatsgevonden. Wellicht is hier meer zicht op te krijgen door het onderzoek naar restauratieachterstanden, dat elke vier jaar wordt gehouden. Conclusie
Of het Brim voldoet moet worden afgemeten aan de doelstellingen van het Brim. De belangrijkste doelstelling is: instandhouding van het monumentenbestand waarbij planmatig onderhoud grote onderhoudswerkzaamheden (c.q. restauraties) beperkt of zelf overbodig maakt. Er zijn op dit moment echter geen gegevens beschikbaar over de staat waarin het monumentenbestand zich bevindt. Er kan dan ook niet op basis van feiten worden vastgesteld hoe de instandhouding van het monumentenbestand zich met de komst van het Brim ontwikkelt.

Wel kan worden vastgesteld dat:

· Het Brim voor de grootste categorie, woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie, goed functioneert met enkele specifieke kanttekeningen.
· Het Brim voor de overige categorieën (en voor woonhuizen in beheer van AOM's) een beperkte financiële bijdrage levert aan de instandhouding.
· De categorie-indeling geen rekening houdt met de omvang en specifieke kenmerken van objecten waardoor deze objecten met het Brim onvoldoende kunnen worden gesteund met de instandhouding.
· De eisen die gesteld worden voor de toekenning van subsidie, zoals de verantwoording van de totale financiering en de administratieve eisen, hebben een negatieve invloed op de realisatie van onderhoudswerkzaamheden.
· De eisen ten aanzien van het indienen van een PIP hebben een positief effect op het planmatig benaderen van het onderhoud door eigenaren van monumenten in de overige categorieën.

De verdeling van de gelden tussen de categorieën is tijdens het onderzoek geen issue gebleken. Wel het feit dat binnen de categorieën geen verschil gemaakt wordt tussen objecten met grote verschillen in onderhoudskosten (klein/groot, eenvoudig/gedetailleerd). Daarbij moet worden aangetekend dat op het moment van de evaluatie nog niet alle categorieën zijn ingestroomd en andere categorieën nog maar recentelijk, zodat er geen beeld bestaat van de feitelijk verhoudingen tussen de categorieën.

16/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

3.2 Voldoet het Brim voor alle soorten eigenaren? Aanvullende onderzoeksvragen:

1. Is er voor particuliere eigenaren onder het Brim voldoende informatie en deskundige expertise beschikbaar?

2. Werkt het Brim voor de institutionele eigenaren voldoende betrouwbaar, snel en flexibel?
Bevindingen
De eigenaren van monumenten kunnen op verschillende manieren worden onderscheiden. Voor de beantwoording van de onderzoeksvraag, vanuit het Brim gezien, sluiten wij aan bij de indeling die relevant is:
· Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie.
· Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie deel uitmakend van een complex dat als complex tot een andere categorie monumenten behoort.

· Eigenaren van andere monumenten dan woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie.

· Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud.
· Decentrale overheden.

Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie De eigenaren van woonhuizen en boerderijen kunnen worden onderverdeeld in eigenaren die aanspraak kunnen maken op fiscale aftrek van onderhoudskosten (fiscaal relevant) en eigenaren die dat niet kunnen (fiscaal niet relevant). Beide subgroepen komen in aanmerking voor een laagrentende lening. De fiscaal relevante eigenaren voor een maximum van 70% van de fiscale onderhoudskosten en de fiscaal niet relevante eigenaren voor 100% van de fiscale onderhoudskosten. Het overgrote deel van de woonhuizen en boerderijen zonder agrarische bestemming is in bezit van particuliere eigenaren.

Het algemene beeld ten aanzien van de eigenaren van woningen en boerderijen zonder agrarische functie is uiteraard in hoge mate gelijk aan dat van de categorie woningen en boerderijen zonder agrarische functie bij vraag 1. De monumenten zijn immers identiek. Het verschil kan alleen zitten in de kenmerken en ervaringen van de eigenaren.

De regeling levert in de uitvoering nagenoeg geen problemen op. De geïnterviewden geven aan dat de uitvoering door het Restauratiefonds en het Bureau Monumentenpanden van de Belastingdienst (BBM) goed verloopt. Er is een handboek voor eigenaren bij het Restauratiefonds te koop (restauratiewijzer) en er is een website (monumenten.nl). Ook bij de voorafgaande regelingen zouden zich bij deze groep van eigenaren weinig problemen hebben voorgedaan.

Uit onderzoek van het Restauratiefonds zelf blijkt een hoge waardering voor de informatievoorziening door het Restauratiefonds. Ook uit de beknopte telefonische enquête onder aanvragers blijkt dat een grote meerderheid tevreden is over de informatie van het Restauratiefonds, het BBM en gemeenten.
17/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Er zijn wel in de vaststelling van onderhoudskosten door BBM discussiepunten (en bezwaarprocedures tegen belastingaanslagen) geweest met eigenaren. Dit soort belastingtechnische punten zijn steeds meer uitgekristalliseerd en doen geen afbreuk aan het algemene beeld. Enkele kanttekeningen bij het algemene beeld:
· De drempel in de belastingaftrek kan een reden zijn tot opsparen van onderhoud. Het Restauratiefonds meent echter dat daarvoor in de praktijk geen aanwijzingen zijn.

· Bij de vaststelling of een monument, een woonhuis is, gaat het Brim uit van de primaire functie van het monument. Dat geldt niet voor kerkgebouwen, molens, gemalen en liefdadigheidsgebouwen zonder oorspronkelijke woonfunctie. Daardoor kunnen sommige eigenaren van woningen geen lening aanvragen, maar wel een Brim subsidie.

· Fiscaal relevante eigenaren met een beperkt inkomen ( bijvoorbeeld ouderen die nooit bewust in een monument zijn gaan wonen) hebben een beperkt of geen voordeel. Overigens is het onbekend of het om een substantiële groep gaat en bestond deze situatie ook bij voorafgaande regelingen.
· Een goedkope lening is geen goed middel om grote projecten (gemiddelde investering boven de 450.000,--) aan te pakken gezien het maximale leenbedrag van 250.000,--. Ook in de groep eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie bevinden zich eigenaren van grote objecten met soms grote werkzaamheden.

Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie, deel uitmakend van een complex, dat als complex tot een andere categorie monumenten behoort

· Monumenten met een woonfunctie die deel uit maken van een complex, dat behoort tot een andere categorie, vallen onder de regelingen voor die categorie. Dat betekent dat de eigenaar geen lening kan aanvragen, maar gehouden is een subsidieaanvraag te doen, met alle daaraan verbonden administratieve verplichtingen en kosten. Voor eigenaren kan dat bezwaarlijk zijn, gezien de zwaardere administratieve lasten van een subsidieaanvraag.

Eigenaren van andere monumenten dan woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie
Ook voor de groep eigenaren van andere monumenten geldt dat er een overlap is met de betreffende categorie monumenten bij vraag 1. Deze eigenaren kunnen naast eventuele aanspraak op fiscale aftrek van onderhoudskosten subsidie aanvragen. Het percentage subsidie dat van de maximaal subsidiabele kosten wordt gegeven ligt voor de fiscaal relevante eigenaren iets lager dan voor de fiscaal niet relevante eigenaren.

Het beeld voor deze groep van eigenaren is minder positief dan voor de eigenaren van woonhuizen. Vooral voor de grotere objecten wordt de subsidie bij grotere ingrepen als onvoldoende ervaren. De inspanningen voor het verkrijgen van de subsidie en de administratie die moet worden gevoerd tijdens de planperiode wordt door veel geïnterviewden als te belastend ervaren.
18/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

De mogelijkheid om meer flexibel en efficiënt om te gaan met het gehele bezit aan monumenten is slechts weggelegd voor eigenaren met meer dan twintig monumenten. (Zie ook aangewezen organisaties voor monumentenbehoud.)

Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud
Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud (AOM) zijn eigenaren van meer dan twintig monumenten die een bijzondere positie hebben gekregen onder het Brim. Er zijn ruim twintig AOM's, die samen ongeveer 4000 monumenten in bezit hebben. Met de AOM's worden specifieke afspraken gemaakt. Het gaat om organisaties die zich de instandhouding van moeilijker te exploiteren monumenten ten doel stellen. Op grond van het aantal monumenten dat een organisatie in bezit heeft en de professionele deskundigheid van de organisatie kan subsidie worden verleend op basis van een gecombineerd onderhoudsplan. Het gecombineerde onderhoudsplan is minder gedetailleerd dan waar de andere eigenaren aan moeten voldoen.

Uit de interviews komt naar voren dat diverse beherende organisaties, ook indien zij niet de juridisch eigenaar zijn, in aanmerking zouden willen komen voor de positie van AOM, maar dat de criteria dat onmogelijk maken. Men moet tenminste twintig monumenten in bezit hebben. Kleine stadsherstellen en instellingen voor monumentenbehoud kunnen hier bijvoorbeeld niet aan voldoen. Ook woningcorporaties met minder dan twintig monumenten komen niet in aanmerking terwijl er wellicht voldoende professionaliteit aanwezig kan zijn. Voor kerkgenootschappen - bijvoorbeeld een bisdom - is het niet mogelijk om een AOM te worden doordat elk kerkbestuur juridisch eigenaar is. Als gevolg van de criteria kan het voorkomen, dat kleine stadsherstellen niet meer in staat zijn om monumentale panden in stadscentra op te knappen.

Bij een AOM wordt 50% van het budget per pand geoormerkt en is het mogelijk om de andere 50% te schuiven, indien voor meer objecten een aanvraag is ingediend en een beschikking is afgegeven. De achtergrond is dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) zekerheid wil hebben dat elk pand goed wordt onderhouden. Dit wordt echter toch als een beperking van de bewegingsruimte gezien, vooral door de grote administratieve lasten die dit met zich meebrengt.

Decentrale overheden
Hier is aan de orde de decentrale overheid als eigenaar van rijksmonumenten. Daarbij gaat het met name om gemeenten. In de interviews met medewerkers van de gemeenten is slechts zijdelings de rol van de gemeente als eigenaar aan de orde gekomen. Bij de geïnterviewde gemeenten was er, of nog geen ervaring met het aanvragen van subsidie onder het Brim of was het niet bekend omdat het beheer van de eigen panden buiten de verantwoordelijkheid van de medewerker monumentenbeleid valt.


19/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Specifieke zaken die in de interviews naar voren zijn gekomen:
· Het is in het kader van het PIP moeilijk om zes jaar vooruit op incidenteel onderhoud te kijken. Het doorvoeren van wijzigingen is lastig en bovendien onduidelijk wanneer toe te passen.

· De systematiek van afrekening correspondeert niet met die van gewone bedrijfsvoering. Men moet een schaduwadministratie bijhouden voor de declaraties. Dit geldt met name voor organisaties voor wie monumentenbeheer niet tot de core-business behoort, maar die wel een aanzienlijk aantal monumenten bezitten.

· Het gebruik van stabucodes wordt als belastend ervaren. De RACM gebruikt de stabucodes om de uitvoering van de werkzaamheden c.q. de declaraties te controleren.

Overige informatie betreffende eigenaren
Over de snelheid waarmee de financiën beschikbaar worden gesteld is men over het algemeen tevreden. Dit blijkt ook uit de beknopte telefonische enquête onder aanvragers. Bijna 80% van de geïnterviewden is tevreden over de wijze waarop de aanvraag is afgehandeld. Een ruime meerderheid van de ondervraagden geeft aan dat zij tevreden zijn over de ontvangen financiële middelen in relatie tot de verrichtte inspanningen en kosten, terwijl meer dan een derde ontevreden is. Voorts vindt een ruime meerderheid dat de informatie die bij de aanvraag wordt gevraagd passend is en dat de aanvraagprocedure helder en duidelijk is. Ook blijkt uit de beknopte telefonische enquête dat men tevreden is over de informatieverstrekking van het Restauratiefonds. Minder tevreden zijn de geïnterviewden over de informatieverstrekking van de RACM. Tot slot geven de respondenten aan dat er voldoende aanbod aan deskundigheid is. Bij het afnemen van de telefonische enquête kwam naar voren dat eigenaren die vooral uit vrijwilligers bestaan, zoals de molens en gemalen, de tijdsinvestering om de aanvraag te doen erg groot vinden. Ook werd aangegeven dat vrijwilligers vaak geen tijd hebben of willen nemen voor veel papierwerk. Conclusie
Het Brim voldoet voor de eigenaar van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie in die zin, dat de uitvoering van het Brim voor deze groep van eigenaren geen grote problemen oplevert. Deze groep bestaat voor het overgrote deel uit particuliere eigenaren. Er worden wel enkele kanttekeningen geplaatst bij de regeling. Het gaat dan om specifieke groepen van eigenaren zoals de eigenaren van monumenten die nu een woonfunctie hebben, maar die oorspronkelijk de functie van kerkgebouw, molen, gemaal of liefdadigheidsgebouwen zonder oorspronkelijke woonfunctie hadden. Deze eigenaren kunnen geen gebruik maken van de laagrentende lening, wat als een bezwaar naar voren is gebracht. Hetzelfde geldt voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie die deel uitmaken van een complex dat tot een andere categorie monumenten behoort.


20/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

De eigenaren van de andere monumenten - het gaat dan in veel gevallen om institutionele eigenaren - en hun vertegenwoordigende organisaties plaatsen meer kritische kanttekeningen bij het Brim. Men vindt de subsidies te laag en de inspanningen die moeten worden verricht en de kosten die moeten worden gemaakt voor het aanvragen van subsidie te hoog. Om de `regeldruk' te verlichten zouden meer eigenaren als AOM willen worden aangewezen. De criteria maken dat echter voor veel eigenaren niet mogelijk. Voorts biedt het AOM-schap niet die bewegingsruimte die sommige eigenaren zouden willen hebben.

De regeling voor grotere restauratiewerkzaamheden (artikel 43) biedt geen zekerheid aan de eigenaar.

Er zijn ook positieve punten ten aanzien van het Brim. De meerderheid van de eigenaren die in een beknopte telefonische enquête zijn bevraagd zijn tevreden over de informatievoorziening, de afhandeling van de aanvraagprocedure, de snelheid waarmee de financiën ter beschikking worden gesteld en over de ontvangen financiële middelen in relatie tot de verrichtte inspanningen en kosten. De uitslag van deze enquête betekent ook dat een aanzienlijke groep van eigenaren op diverse punten niet tevreden is over het Brim.

Kortom

· Er is voldoende informatie voor de particuliere en institutionele eigenaren met betrekking tot het Brim, ook al kunnen verbeteringen plaatsvinden. Het aanbod aan deskundigheid wordt als voldoende ervaren.
· Het Brim is voor een groot deel van de institutionele eigenaren niet voldoende betrouwbaar, snel en flexibel.

3.3 Leidt de koppeling tussen de subsidieregeling en de wijze waarop monumenten in het register staan beschreven tot rechtsongelijkheid? Besteed aandacht aan de complexen in het register. Aanvullende onderzoeksvragen:

1. In welke situaties biedt registratie van een complex onder een nummer voordeel of nadeel?

2. In welke situaties biedt registratie van een complex onder een nummer per gebouw van het complex voordeel of nadeel?

Alvorens deze vraag te beantwoorden moet het begrip rechtsongelijkheid worden verduidelijkt. Wij interpreteren dit begrip in het kader van het Brim zo dat vergelijkbare eigenaren in een vergelijkbare situatie verschillende aanspraken kunnen doen op ondersteuning van de overheid bij de instandhouding. Bevindingen
Vastgesteld is dat er sprake is van verschillende wijze van registreren van monumenten in het monumentenregister. Ieder monument heeft in het register een nummer. Een monument is echter niet altijd gelijk aan een object. Een monument kan bestaan uit meerdere of een reeks objecten. In dat geval wordt veelal gesproken van een complex.

21/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Soms gaat het ook om een samenstel van meerdere monumentnummers zonder dat er sprake is van een complex met een (extra) complexnummer. In het register zijn complexen soms geregistreerd onder één nummer voor het hele complex en soms met meerdere nummers die zijn toegekend aan de afzonderlijke objecten van het complex. Het Brim stelt subsidie beschikbaar op basis van het register; dat wil zeggen per monumentnummer. Een eigenaar van een complex met meerdere nummers in het monumentenregister kan daarom meerdere malen subsidie aanvragen. Omdat de subsidies en laagrentende leningen gebonden zijn aan maximum bedragen kan het geregistreerd staan onder meer nummers voor de betreffende eigenaar een aanzienlijk voordeel opleveren ten opzichte van de eigenaar van wie het complex onder één nummer is geregistreerd. Uit de aanvragen over 2006 en 2007 blijkt dat er inderdaad meerdere aanvragen voor een complex worden ingediend aan de hand van verschillende nummers/objecten in het complex.

Het punt van de verschillende registratie van complexen leeft bij de bij de monumentenzorg betrokken eigenaren, beherende organisaties en belangengroepen. Het is blijkbaar een gevoelig onderwerp.

De omvang van het probleem is niet duidelijk. De RACM heeft laten weten dat het op korte termijn niet mogelijk is om de feitelijke registratie van de complexen en alle daartoe behorende afzonderlijk objecten in beeld te brengen. Voorts zijn er grote verschillen in aard en samenstelling van de complexen die een vergelijking bemoeilijken.

Een deel van de `extra' nummers bij complexen betreffen losse, kleine objecten met beperkte instandhoudingskosten (beroemd voorbeeld: de stenen vaas in de tuin). De kosten van het doen van een subsidieaanvraag en alle daaraan verbonden administratieve belasting wegen niet op tegen te verkrijgen subsidie. Een ander deel echter betreft grote objecten met hoge instandhoudingskosten. Conclusie
Onder het Brim kunnen eigenaren van monumenten die vallen in dezelfde categorie (bijvoorbeeld landhuizen en kastelen) door de toevallige wijze van registreren een beperkter dan wel groter beroep doen op financiële ondersteuning door de overheid. Vastgesteld kan worden dat vergelijkbare eigenaren op ongelijke wijze worden behandeld en dat wij op basis van onze definitie kunnen we spreken van rechtsongelijkheid.

Het als complex geregistreerd staan onder meerdere nummers in het monumenten- register is met name voordelig voor complexen waarvan de afzonderlijk geregistreerde objecten substantiële instandhoudingskosten met zich mee brengen. Dan kan per object subsidie of lening worden verkregen tot de gestelde maximum bedragen voor de betreffende categorie.

De mate waarin deze rechtsongelijkheid voorkomt is niet duidelijk maar leeft wel onder de betrokken eigenaren en monumentenorganisaties.


22/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


3.4 Is er sprake van administratieve lastenverlichting voor de aanvragers in vergelijking met de oude regelingen Brrm en Brom?
Aanvullende onderzoeksvragen:

1. Leidt de nieuwe regeling tot minder administratieve interactie tussen uitvoeringsinstanties en aanvragers?

2. Ervaart de aanvrager minder administratieve lasten? Bevindingen
De administratieve lasten bij het aanvragen van een lening of subsidie op grond van het Brim voor de grootste categorie eigenaren - de woonhuiseigenaren - zijn beperkt. Voor het aanvragen van een lening dient men een aanvraag in te dienen bij het Restauratiefonds en de onderhoudskosten te laten vaststellen door het BBM. Maakt men geen gebruik van een laagrentende lening dan blijft de administratieve belasting beperkt tot het belastingformulier.

Onder de Brrm had de fiscaal relevante eigenaar recht op fiscale aftrek, een deel subsidie en een laagrentende lening. Voor 2002 diende een eigenaar met een restauratieproject zich tot de gemeente te wenden. De gemeente nam het project op in de gemeentelijke prioriteitenlijst, vervolgens diende het project in het gemeentelijk of provinciaal uitvoeringsprogramma (het GRUP of PRUP) te worden opgenomen en dan kon de eigenaar via de gemeente bij het rijk subsidie aanvragen. Los daarvan liep een traject via de fiscus (BBM) en uiteindelijk, na Brrm subsidietoekenning door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), betaalde het Restauratiefonds de subsidie uit en verleende Restauratiehypotheek en een goedkope voorfinanciering. Deze procedure is aanzienlijk ingewikkelder en leverde meer administratieve lasten op voor de eigenaar dan het Brim.

Voor overige eigenaren is de administratieve belasting voor het aanvragen van de subsidie voor instandhoudingskosten verzwaard. Het Brom kende een eenvoudig systeem van achteraf het uitgevoerde onderhoud declareren. Onder het Brim dient vooraf een zes jaren onderhoudsplan te worden overlegd en de stabucode te worden gehanteerd. Facturen dienen ook de stabucode te bevatten. Voor een organisatie voor wie het beheer van monumenten niet tot de normale bedrijfsvoering behoort kan een en ander betekenen dat een parallelle boekhouding moet worden bijgehouden, omdat de gestelde eisen niet overeenstemmen met de reguliere boekhouding. Enkele eigenaren geven aan te overwegen helemaal geen subsidie meer aan te vragen omdat de kosten en administratieve lasten van de aanvraag niet tegen de subsidie opwegen.
Daar staat tegenover dat het opstellen van het plan en de afrekening eens per zes jaar plaatsvindt. Er heeft nog geen afrekening plaatsgevonden omdat de periode van zes jaar nog bij geen van de subsidieontvangers is verlopen.

Ook voor artikel 6, lid 2 en voor artikel 43 worden vergelijkbare eisen gesteld. Daarbij is het zeer onzeker of men subsidie ontvangt terwijl men wel de inspanning moet verrichten en kosten moet maken. Er kan slechts een deel van de aanvragen worden gehonoreerd. De aanvragers die geen subsidie ontvangen hebben voor niets inspanningen verricht en kosten gemaakt.
23/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Uit de telefonische enquête komt naar voren dat de helft van de aanvragers die ervaring hebben met een of beide voorafgaande regelingen (n=77) de eenvoud en administratieve belasting van het Brim ongunstiger ervaart en een kwart ervaart het Brim op dit punt als gunstiger. Als wij alleen kijken naar de groep die ervaring heeft met het Brom (n=55) dan geven 23 respondenten aan dat de eenvoud en administratieve belasting bij het Brim ongunstiger is en 12 respondenten dat dit bij het Brim gunstiger is. Daar staat tegenover dat een ruime meerderheid (n=89) van de ondervraagden aangeeft dat zij tevreden zijn over de ontvangen financiële middelen in relatie tot de verrichte inspanningen en kosten. Conclusie
Kijkend naar de procedures kan objectief worden vastgesteld dat het Brim ten opzichte van het Brom ongunstiger is wat betreft administratieve lasten en eenvoud en ten opzichte van het Brrm gunstiger.

Voor de categorie woonhuiseigenaren levert het Brim geen onacceptabele administratieve lastendruk op. Voor de overige eigenaren is de administratieve lastendruk bij de aanvraag van subsidie voor instandhoudingskosten verzwaard. Voor organisaties die het beheer van monumenten niet als kerntaak hebben kunnen de eisen extra belastend zijn. Positief is dat de aanvraag geldt voor zes jaar hetgeen de totale lastendruk over die periode vermindert. Omdat er nog geen zicht is op de wijze waarop de eindafrekening zal plaatsvinden kan niet worden vastgesteld of dat een belastend effect zal hebben. De algemene opinie onder de geïnterviewden is dat de administratieve lasten voor eigenaren van overige monumenten is verzwaard.

Voor de mate waarin de administratieve lastendruk wordt ervaren is het naar onze mening relevant dat de financiële ondersteuning in de vorm van subsidie voor de verschillende categorieën beperkter is geworden doordat er maximumbedragen aan subsidiabele kosten zijn ingesteld. De administratieve lasten worden in relatie tot de subsidie als zwaarder gevoeld. Ook wordt de onzekerheid over de verkrijging van subsidie voor groot onderhoud volgens artikel 6, lid 2 of restauratie volgens artikel
43, terwijl daarvoor wel de administratieve lasten voor het opstellen van een onderhouds- of restauratieplan en een subsidieaanvraag moeten worden voldaan, gezien als een lastenverzwaring.

3.5 Is door de introductie van het Brim het monumentenbeleid in gemeenten gewijzigd en zo ja, is dat als positief of negatief te kwalificeren? Aanvullende onderzoeksvragen:

1. Is de capaciteit en expertise bij gemeenten om monumentenbeleid te ontwikkelen, te actualiseren, toe te passen en te handhaven na de introductie van het Brim toe- of afgenomen?

2. In hoeverre wordt door gemeenten het monumentenbeleid integraal ontwikkeld en vastgelegd?


24/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Onder gemeentelijke medewerkers die zijn belast met het monumentenbeleid is een internetenquête gehouden met als doel deze vraag te beantwoorden. In totaal zijn
443 gemeentelijke medewerkers benaderd met een vragenlijst. In totaal zijn 159 bruikbare vragenlijsten terugontvangen. Dat betekent een response van 36%. Van de respondenten heeft 52% als (hoofd)werkzaamheid monumentenzorg. Bouw- en woningtoezicht wordt door 16% van de respondenten als (hoofd)werkzaamheid genoemd en 15% van de respondenten heeft ruimtelijke ordening als (hoofd)werkzaamheid (zie bijlage 3).

De omvang van de responderende gemeenten naar inwoners is als volgt verdeeld.
41% van de gemeenten heeft minder dan 20.000 inwoners, 38% van de gemeenten heeft tussen de 20.000 en de 50.000 inwoners, 9% van de gemeenten heeft tussen de 51.000 en 100.000 inwoners en 11% van de gemeenten heeft meer dan 100.000 inwoners.
De omvang van de responderende gemeenten naar aantal rijksmonumenten is als volgt verdeeld. 5% van de gemeenten heeft minder dan 10 rijksmonumenten, 35% van de gemeenten heeft tussen de 10 en de 50 rijksmonumenten, 18% van de gemeenten heeft tussen de 51 en de 100 rijksmonumenten en 42% van de gemeenten heeft meer dan 100 rijksmonumenten. Dit betekent dat deze laatste categorie gemeenten is oververtegenwoordigd in de enquête. 25% van de gemeenten in Nederland heeft meer dan 100 rijksmonumenten.

De overgrote meerderheid van de respondenten (88%) geeft aan dat de capaciteit na invoering van het Brim is gehandhaafd. Tien gemeenten (6%) geven aan dat de capaciteit is afgenomen. Ook geeft het overgrote deel van de respondenten (74%) aan dat het monumentenbeleid van hun gemeente is vastgelegd in een verordening. Een derde van de respondenten stelt dat het monumentenbeleid in een door de raad vastgestelde nota is vastgelegd en twaalf gemeentelijke medewerkers geven aan dat het monumentenbeleid in hun gemeente in een interne richtlijn of document is vastgelegd. Bijna 20% van de gemeentelijke respondenten blijkt van mening te zijn dat in hun gemeente het monumentenbeleid niet is vastgelegd.

Bij 98 van de respondenten (62%) worden de adviezen voor monumentenvergunningen behandeld door een monumentencommissie en bij 22 (14%) in een welstandscommissie. Bij slechts één respondent behandelt de commissie Ruimtelijke Ordening de monumentenvergunningen. 38 (24%) respondenten vulden de categorie `anders' in waarvan 28 aangaven dat een geïntegreerde commissie welstand- en monumentenbeleid de vergunningen behandelt. In de commissies is de bouwkundige expertise het sterkst vertegenwoordigd (92%) gevolgd door de monumentendeskundigheid (89%). De deskundigheid op het gebeid van beeldkwaliteit is in 56% van de commissies vertegenwoordigd en de archeologische en planologische deskundigheid in 30% van de commissies.


25/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

De meeste gemeenten (92%) integreren het monumentenbeleid, aldus de respondenten, in het ruimtelijk ordeningsbeleid met behulp van bestemmings- plannen. Daarnaast, maar in aanzienlijk mindere mate worden beeldkwaliteitsplannen (46%), cultuurhistorische waardekaarten (40%) en structuurplannen (25%) gebruikt.

Het belangrijkste middel van gemeenten om hun burgers collectief te informeren over de instandhouding van rijksmonumenten is de website (53%) gevolgd door een folder (32%). 18% van de respondenten geeft aan niet te weten hoe hun gemeente de burgers over dit onderwerp collectief informeert.
44% van de gemeenten geeft nooit of minder dan eenmaal per week individuele informatie. 29% geeft volgens de respondenten met enige regelmaat individuele informatie (een tot driemaal per week) en 19% van de gemeenten geeft frequent individuele informatie (meer dan driemaal per week).

Aan de respondenten is gevraagd welke activiteiten hun gemeente verricht om monumenteneigenaren te begeleiden bij onderhoud en restauratie van rijksmonumenten. 82% geeft aan ook te verwijzen naar andere deskundige instanties, naast het zelf geven van informatie. 79% van de gemeenten heeft voorafgaand aan de vergunningaanvraag een informatief gesprek, 77% adviseert en begeleidt gedurende de vergunningaanvraag, 75% houdt controle op de uitvoering van de werkzaamheden beschreven in de vergunning (handhaving) en 56% adviseert bij de uitvoering van het onderhoud en/of restauratie.

De bouwkundige deskundigheid is de belangrijkste expertise die de gemeenten, volgens de respondenten, ter beschikking hebben (83%), gevolgd door monumentendeskundigheid (61%), planologische expertise (56%), cultuurhistorisch (39%), beeldkwaliteit (36%) en archeologische expertise (33%). 46% maakt gebruik van de steunfuncties.


18% van de respondenten stelt dat hun gemeente alleen bij wezenlijke of grote veranderingen een vergunning verlangt. 81% van de gemeenten verlangt bij elke verandering aan een monument een vergunning, waarvan 13% aangeeft dit te doen omdat niet duidelijk is wat een verandering precies inhoudt.

Iets minder dan de helft (48%) van de respondenten vindt dat de mogelijkheden voor de gemeente om de instandhouding te bevorderen na het Brim gelijk zijn gebleven.
30% vindt dat er minder mogelijkheden zijn en 17% van de respondenten beschikt niet over de informatie om hier een uitspraak over te doen. Uit nadere analyse blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de antwoorden op deze vraag en het aantal rijksmonumenten dat een gemeente heeft. De meeste respondenten van gemeenten met minder dan 100 rijksmonumenten geven aan dat de mogelijkheden met het Brim gelijk zijn gebleven. Daartegenover blijkt dat de respondenten van gemeenten met meer dan 100 rijksmonumenten in meerderheid van mening zijn dat er met het Brim minder mogelijkheden zijn om de instandhouding te bevorderen.


26/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


66% van de gemeentelijke respondenten vindt de samenwerking en afstemming tussen de gemeente en de landelijke instanties (RACM, Restauratiefonds, Belastingdienst) bevredigend. 34% vindt de samenwerking en afstemming onbevredigend. De in de toelichting gegeven redenen voor de ontevredenheid zijn divers, maar een veel gegeven reden is dat de gemeenten alleen geïnformeerd worden over het feit dat het Rijk de subsidie heeft toegezegd zonder onderliggende stukken en dat de subsidieprocedure niet in de pas loopt met de vergunningverlening. Ook is er te weinig inzicht in de belastingstukken. Hierdoor ontstaat informatieachterstand bij alle betrokkenen. Dit beperkt de mogelijkheden van de gemeenten om te beoordelen of een vergunning nodig is en om goede begeleiding te geven. Het wordt als zeer wenselijk ervaren dat het instandhoudingsplan c.q. de aanvraag voor subsidie met de informatie over de subsidietoezegging aan de gemeenten wordt toegezonden zodat ook op een juiste wijze inhoud kan worden gegeven aan de handhaving en begeleiding door de gemeente. Een ander veel gegeven reden is de lange doorlooptijd van de procedures. Dit komt onder meer door te lange lijnen tussen de verschillende loketten waarbij er onvoldoende afstemming is met de RACM of het advies van de RACM te lang op zich laat wachten. Er gaat teveel tijd verloren aan doorlooptijden, procedures, vergunningafhandeling en advisering. Naast de gedane aanbeveling wat betreft het meezenden van het instandhoudingsplan c.q. aanvraag bij de informatie over de subsidietoezegging wordt het ook als wenselijk ervaren dat monumenteneigenaren, op het moment dat de subsidie van het Brim wordt geaccepteerd, geattendeerd worden dat er eventueel een vergunning nodig is.

Opvallend is dat maar liefst 78% van de gemeentelijke respondenten aangeeft geen inzicht te hebben in het feit of na de invoering van het Brim meer of minder onderhoud wordt gepleegd aan rijksmonumenten. 12% van de respondenten meent dat er meer onderhoud wordt gepleegd tegenover 10% die zegt dat er juist minder onderhoud wordt gepleegd na de invoering van het Brim.

Tot slot heeft 45% van de gemeentelijke respondenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aanvullende opmerkingen en kanttekeningen te maken. Deze opmerkingen komen overeen met de eerder genoemde punten en met zaken die ook in de interviews met diverse betrokken partijen zijn gehouden. Conclusie
De capaciteit van de gemeenten voor monumentenbeleid is na het Brim gelijk gebleven. Daarbij beschikken de gemeenten op de eerste plaats over bouwkundige deskundigheid en in iets mindere mate over monumentendeskundigheid en planologische deskundigheid. Ongeveer een derde van de responderende gemeenten kan beschikken over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, archeologie en beeldkwaliteit. In de commissies die adviseren over vergunningen zijn de deskundigheden op vergelijkbare wijze vertegenwoordigd. Bijna de helft van de responderende gemeenten vindt dat hun mogelijkheden om de instandhouding te bevorderen na het Brim gelijk is gebleven. Daarentegen vindt een derde dat hun mogelijkheden om de instandhouding te bevorderen na het Brim juist is afgenomen.

27/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Deze mening wordt vooral door gemeenten met veel monumenten gedeeld. Een verklaring hiervoor, die ook in de interviews naar voren kwam, is dat gemeenten nog wel het vergunningenbeleid als sturingsmiddel kunnen gebruiken, maar niet meer de subsidieverlening, zoals met het Brrm het geval was.

De meeste gemeenten integreren het monumentenbeleid in het ruimtelijk ordeningsbeleid door middel van bestemmingsplannen en in mindere mate door middel van beeldkwaliteitsplannen, cultuurhistorische waardekaarten en structuurplannen.

Het aantal voorlichtingscontacten met individuele burgers over de instandhouding van rijksmonumenten is relatief beperkt. Ongeveer een vijfde van de respondenten geeft aan dat de gemeente frequent informatie geeft aan individuele burgers. Voor de collectieve informatieverstrekking zijn de website en een folder de belangrijkste middelen.

Ruim een derde van de respondenten is kritisch ten aanzien van de samenwerking en afstemming met de landelijke instanties (RACM, Restauratiefonds en Belastingdienst). Door onvoldoende informatie-uitwisseling zijn de gemeenten volgens deze respondenten niet in staat om goed invulling te geven in de handhavende en begeleidende taken van de gemeente. Er gaat teveel tijd verloren aan de doorlooptijden van de procedures.


28/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hoofdstuk 4
De beleidsintenties

4.1 Algemene inleiding op hoofdintenties De algemene intentie van het Brim is om de eigenaar van een rijksmonument zoveel mogelijk te stimuleren tot planmatig onderhoud. Het Brim moet daartoe een klantgerichte regeling zijn, die de eigenaar vanaf het begin de juiste informatie, deskundige ondersteuning, heldere regelgeving en financiële prikkels biedt. De staatssecretaris van OCW benoemde hiertoe in zijn brief aan de Tweede Kamer van
18 december 2001 vijf voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de eigenaar maximaal te ondersteunen en tegelijk de kwaliteit van de monumentenzorg te waarborgen:

1. Samenhang van restauratie en onderhoud.
2. Eenvoud van regeling.

3. Directe financiering.

4. Kwaliteit.

5. Planologische inbedding.

In dit hoofdstuk beschrijven wij op grond van documentenstudie en op grond van de gehouden interviews of het Brim voldoet aan de van tevoren gestelde intenties.
4.2 Samenhang preventief onderhoud en incidentele restauraties De eerste intentie van het Brim is het bewerkstelligen van samenhang van restauratie en onderhoud, in het Brim `instandhouding' genoemd. Actief en integraal beheer, afgestemd op het monument met zijn levenscyclus, omvat preventief onderhoud en incidenteel noodzakelijke restauratie. De financiële regelingen voor deze activiteiten worden daarom in samenhang ontworpen. Dit betekent dat de eigenaar binnen het Brim gestimuleerd wordt op de langere termijn planmatig onderhoud en incidenteel groot onderhoud in te plannen, waarmee restauratie zo lang mogelijk wordt uitgesteld of zelfs voorkomen.

De beleidsbrief geeft aan dat voor fiscaal relevante eigenaren de fiscale aftrek van onderhoudskosten meestal voldoende is om hun bezit in goede staat te houden.

De eigenaren van moeilijker te exploiteren categorieën monumenten komen in aanmerking voor onderhoudssubsidie (en soms aanvullend fiscale aftrek). De beleidsbrief geeft aan te zullen onderzoeken of meer fiscale maatregelen genomen kunnen worden om deze eigenaren te ondersteunen bij de instandhouding van hun monumenten. Genoemd worden onder andere:
· Verlaging van de drempel in box III.
· Aftrekregeling excessieve tuinonderhoudskosten.
· Andere fiscale maatregelen.


29/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Uit de interviews met de verschillende betrokken partijen komt naar voren dat de samenhang tussen preventief onderhoud en incidentele restauraties over het algemeen wordt onderkend. Vanuit dezelfde partijen, die met de praktijk te maken hebben, worden echter de nodige kanttekeningen bij de realisatie van deze intentie door middel van het Brim geplaatst:

· Preventief onderhoud kan nooit restauraties en groot onderhoud vervangen omdat materialen nu eenmaal een beperkte levensduur hebben.
· De systematiek van het Brim van preventief onderhoud ter voorkoming van restauraties werkt alleen als de monumenten in goede staat verkeren. Dat betekent geen restauratieachterstanden (behoudens 10% werkvoorraad). Deze situatie is nog niet bereikt.

· Het Brim geeft niet duidelijk aan hoe de financiering van de 10% werkvoorraad geregeld zal worden wanneer deze situatie zich na 2010 zal aandienen.
· De maximum subsidiabele kosten zijn dusdanig dat monumenten die niet in een goede staat verkeren - en met name de grote monumenten - nooit in een dergelijke staat kunnen worden gebracht dat het monument met het Brim in stand kan worden gehouden. Ook de subsidies op basis van artikel 6, lid 2 en artikel 43 bieden geen voldoende oplossing omdat het de eigenaren van dit soort monumenten geen zekerheid biedt dat op enig moment het pand in de gewenste staat van onderhoud kan worden gebracht.

· In de regelingen zijn nog steeds prikkels om onderhoud op te sparen zoals de fiscale drempel en - ondanks de onzekerheid - toch de (beperkte) mogelijkheid om op grond van artikel 6, lid 2 een subsidie te ontvangen.

Naast deze kanttekeningen komt bij de interviews ook naar voren dat het PIP een stimulans is voor eigenaren om meer planmatig met onderhoud om te gaan. Dit is ook de ervaring van het restauratiefonds, dat voorts aangeeft dat het Brim voor het zo efficiënt mogelijk uitvoeren van normaal onderhoud een verbetering ten opzichte van het Brom is. Bij het Brom was er min of meer een noodzaak om elk jaar enig onderhoud uit te voeren. Onder het Brim kan het werk worden uitgevoerd wanneer dat technisch en vanuit kostenefficiëncy het beste kan gebeuren. Ook het restauratiefonds geeft aan dat de fiscale regeling nog altijd een financiële prikkel tot het opsparen van onderhoud bevat. Daarnaast is er geen controle of waarborging dat er na een restauratie ook inderdaad goed onderhoud wordt gepleegd. Met het stelsel van de laagrentende lening en fiscale aftrek is, volgens het restauratiefonds, de integrale aanpak van restauratie en onderhoud nog niet voldoende gewaarborgd. Conclusie
De intentie om via preventief onderhoud de restauraties terug te dringen is goed en is ook in de regeling gebracht. Aan de noodzakelijke voorwaarden om op deze manier te werken is echter niet volledig voldaan. De noodzakelijke voorwaarden zijn:
· Een monumentenbestand in goede staat.

· Voldoende financiële middelen om het noodzakelijk onderhoud uit te voeren.
· Een voldoende ingelopen restauratieachterstand tot een werkvoorraad van 10%.
· Het uitsluiten van financiële prikkels die de eigenaar ertoe aanzetten om het onderhoud op te sparen.


30/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


4.3 Eenvoud van regeling en zoveel mogelijk via een overheidsloket De eerder genoemde beleidsbrief verwoordt de intentie `eenvoud van regeling' als volgt: `Om de eigenaar tot onderhoud aan te zetten, moet het stelsel van regels zo eenvoudig mogelijk zijn, zowel wat betreft de financiële ondersteuning als de advisering en begeleiding. Dat betekent heldere en korte procedures en zoveel mogelijk een overheidsloket.'
Voorts wordt in de beleidsbrief aangegeven dat de intentie is dat de eigenaar zo dicht mogelijk bij huis ondersteuning kan vinden. Tegelijk moet deze ondersteuning zelf weer deskundige ondersteuning krijgen van een centrale organisatie:
· Het ondersteunen van eigenaren van woonhuismonumenten bij het ontwikkelen en uitvoeren van onderhoudsplannen is een taak van de gemeenten. Zonodig kunnen die een beroep doen op de deskundigheid van de RACM of de provinciale steunpunten monumentenzorg.

· Het ondersteunen van eigenaren van overige monumenten, waarvoor vaak specifieke kennis en deskundigheid vereist is, is een taak van de RACM.

De RACM is door de concentratie van deskundigheid en expertise het kenniscentrum op het gebied van de monumentenzorg. De provinciale steunpunten voor de monumentenzorg spelen een rol in de informatieoverdracht. Daarnaast hebben verschillende organisaties gespecialiseerde kennis in huis, waarvan eigenaren van monumenten zowel informatie als ondersteuning kunnen gebruiken. Dit vraagt volgens de staatssecretaris om een goed functionerend kennisnetwerk.

Een belangrijk deel van de regeling - voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie - is helder en eenvoudig. Het deel van de regeling voor de eigenaren van de overige categorieën die voor een subsidie in aanmerking komen is complex en vraagt specifieke kennis om een aanvraag in te dienen. Dit blijkt uit de reacties van de verschillende betrokken partijen. Ook wordt de administratieve lastendruk als zwaar ervaren, hoewel daarbij nuanceringen kunnen worden geplaatst als in ogenschouw wordt genomen dat een aanvraagprocedure voor zes jaar wordt uitgevoerd. Voorts zijn de administratieve lasten van de afrekening nog niet bekend. Toch moet worden geconcludeerd dat de administratieve lasten stringent zijn, zeker als wij kijken naar de handleiding voor subsidiabele kosten waarin in 26 pagina's gedetailleerd wordt beschreven welke kosten subsidiabel zijn.

In vergelijking tot het Brrm is het Brim een vereenvoudiging, omdat de ingewikkelde en langdurige prioriteringsprocedure waar gemeenten en provincies bij betrokken waren is afgeschaft. In vergelijking tot het eenvoudige declaratiesysteem van uitgevoerde werken onder het Brom is het Brim met de Stabucodes een verslechtering wat eenvoud betreft.

De aanvrager van een lening moet altijd bij drie overheidsloketten terecht: het restauratiefonds, het BBM en bij de gemeente omdat voor een lening van het restauratiefonds altijd een monumentenvergunning moet worden overlegd of een verklaring dat geen vergunning nodig is.

31/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Afhankelijk van de ingrijpendheid van de uit te voeren werkzaamheden moet een aanvrager van subsidie langs één of twee loketten. De subsidieaanvraag moet worden gericht aan de RACM. Bij de gemeente moet een monumentenvergunning worden aangevraagd als sprake is van een wijziging van het monument. Voor de eventuele fiscale aftrek van de instandhoudingskosten kan de eigenaar zich wenden tot het BBM. Uit de beknopte telefonische enquête onder aanvragers van het Brim komt echter niet naar voren dat dit als bezwaarlijk wordt ervaren, hoewel een ruime meerderheid wel aangeeft dat specifieke kennis nodig is om een subsidieaanvraag in te dienen.

Voor informatie en begeleiding moeten alle eigenaren bij de gemeente zijn. Daarnaast verschaffen ook de RACM en het restauratiefonds informatie. Conclusie
De regeling is voor de grote groep eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie eenvoudig. Voor de eigenaren van de overige monumenten is de regeling complex. Het Brim betekent met betrekking tot de eenvoud en administratieve lasten ten opzichte van het Brrm een verbetering en ten opzichte van het Brom een verslechtering.

De intentie om een overheidsloket te creëren voor de aanvragers van een lening of een subsidie is weliswaar niet geheel gerealiseerd, maar het aantal loketten is ingeperkt en is voor de aanvrager voldoende overzichtelijk. 4.4 Directe financiering in plaats van op termijn Om directe financiering te realiseren biedt het Brim aan zoveel mogelijk eigenaren een laagrentende lening, veelal in combinatie met fiscale aftrek van onderhoudskosten. De laagrentende lening is direct beschikbaar en voorkomt extra administratieve handelingen en voorfinancieringslasten. Er wordt uitgegaan van een grondslag voor het bepalen van de hoogte van de laagrentende lening: de fiscaal aftrekbare onderhoudskosten volgens de fiscus.

De eigenaren zonder fiscale aftrek krijgen met het Brim zekerheid over financiële ondersteuning op de langere termijn, waarbij het restauratiefonds het financieringsloket wordt. De eigenaren krijgen een subsidiebeschikking voor een periode van zes jaar, waarbij het gehele bedrag als voorschot gedeclareerd kan worden (naar gelang de werkzaamheden vorderen) en hebben geen voorfinancieringslasten meer.

De RACM beoordeelt of geclusterde onderhoudsplannen voor meerdere monumenten van een AOM voldoende zijn om voor subsidie in aanmerking te komen.

De geïnterviewde partijen zijn positief over de directe beschikbaarheid van de financiële middelen. Dit wordt bevestigd in de telefonische enquête onder de aanvragers.


32/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Ook het restauratiefonds geeft aan dat op het punt van de financiering het zes jarenplan en de laagrentende lening uit het Brim duidelijke voordelen bieden ten opzichte van het Brom en het Brrm. Eigenaren hoeven subsidies niet meer zelf voor te financieren. De meerjaren schijven in het Brrm - en daarmee ook de gehele voorfinancieringsproblematiek - zijn vervallen. Voor de woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie geldt dat een veel groter deel van de ingreep via een weg (de restauratiefondshypotheek) wordt gefinancierd. Voorts geldt bij het Brim, aldus het restauratiefonds, dat subsidie altijd op het moment dat het nodig is beschikbaar kan zijn met een heel korte declaratieprocedure.
Conclusie
De directe financiering is gerealiseerd.
4.5 Waarborg voor kwaliteit en effectiviteit
De noodzakelijke consolidatie van het monumentenbestand en het inhalen van de restauratieachterstanden vraagt om een waarborg van kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg. Het Brim gaat uit van financiële ondersteuning aan monumenten die in een voldoende staat van onderhoud verkeren. De staats- secretaris geeft in de beleidsbrief aan een `vangnet' nodig te vinden voor monumenten, waarbij het eigen aandeel in de kosten van restauratie en onderhoud niet uit exploitatie op te brengen is en waarbij verregaande aanpassing, verval of sloop dreigt. De staatssecretaris wil instellingen voor stadherstel en monumentenbeheer stimuleren de zorg voor dergelijke monumenten op zich te nemen. Hij laat onderzoeken welke faciliteiten hiertoe aan deze organisaties kunnen worden geboden.

Op de mogelijkheid van een geclusterde subsidieaanvraag na zijn er geen extra faciliteiten gerealiseerd die het instellingen voor stadsherstel en monumentenbeheer mogelijk maakt om deze vangnetfunctie uit te voeren.

Voor het waarborgen van onafhankelijk toezicht op de kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg is de Landelijke Inspectie Monumentenzorg aangewezen (per
1 augustus 2005 Erfgoedinspectie/Monumenten genoemd), die rapporteert aan de minister. Deze inspectie houdt toezicht op de naleving en uitvoering van de Monumentenwet 1988 en op de kwaliteit van het hele proces van instandhouding.

Er is op dit moment nog geen inzicht in de ontwikkeling van de staat van onderhoud van de monumenten. Een monitor is nog niet ontwikkeld. Ook het restauratiefonds geeft aan dat er nu nog geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg is verbeterd met de komst van het Brim. Signalen dat dit niet zo is zijn er evenmin. Eigenlijk is het Brim nog te kort in werking om op dit punt al gefundeerd conclusies te kunnen trekken, aldus het restauratiefonds.


33/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Wel kan worden vastgesteld dat er regelgeving is ontwikkeld die is gericht op het zekerstellen dat de subsidies worden besteed aan de betreffende monumenten, dat het onderhoud planmatig wordt gepleegd en dat de subsidie alleen aan die zaken wordt besteed die de uitvoerende dienst van belang acht. Met de regelgeving vindt inhoudelijke controle plaats op het uitvoeringsproces. Dit is uitgewerkt in vereisten zoals het PIP, de controle van de facturen c.q. de uitvoering van werkzaamheden aan de hand van stabu-codes, de 50% - norm voor aangewezen organisaties en een handleiding subsidiabele kosten.

Tegelijk kent het Brim regelgeving die er toe leidt dat panden met achterstallig onderhoud niet meer worden aangekocht door bijvoorbeeld stadsherstellen vanwege de onzekerheid subsidie te ontvangen op grond van artikel 43. (Zowel Stadsherstel Amsterdam als Stadsherstel Den Haag maken expliciet melding van deze problematiek in hun jaarverslag 2006.) Een ander effect is dat onderhoud wordt uitgesteld omdat men wellicht toch in aanmerking kan komen voor groot onderhoud op grond van artikel 6, lid 2. Van de zijde van de kerken wordt aangegeven dat door de beperkte financiële steun die van het Brim wordt verwacht kerkbesturen ertoe zullen worden gebracht monumentale kerken af te stoten en te kiezen voor moderne en beter te exploiteren kerkgebouwen.

Bij de grootste groep eigenaren (van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie) die fiscaal relevant zijn, maar geen lening aanvragen, worden geen eisen gesteld aan het onderhoud en vindt er geen controle plaats op de staat van de monumenten. Ook bij deze groep is er een prikkel in de regeling die tot opsparen van onderhoud kan leiden, namelijk de drempel in de fiscale aftrek van onderhoudskosten.
Vragen deze eigenaren een lening aan bij het restauratiefonds dan moet men een monumentenvergunning van de gemeente overleggen. Via de gemeente vindt dan een kwaliteitscontrole plaats.
Conclusie
Het Brim waarborgt de kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg niet volledig. Er is geen systeem om de effecten van het Brim op de staat van onderhoud van het monumentenbestand te volgen. Ten aanzien van de grootste groep eigenaren (woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie) vindt geen of beperkte inhoudelijke controle op het onderhoud plaats. Ten aanzien van de overige eigenaren vindt gedetailleerde inhoudelijke controle plaats aan de hand van door de overheid opgestelde regelgeving die is gericht op het onderhoudsproces. Voorts leidt of kan een deel van de regelgeving leiden tot een tegengesteld effect: opsparen van onderhoud. De stadsherstellen en beheersinstellingen zijn niet zodanig gefaciliteerd dat zij de vangnetfunctie voor bedreigde monumenten kunnen vervullen.

34/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

4.6 Planologische inbedding
Omdat een monument niet op zichzelf staat moet het met zijn omgeving in het ruimtelijke beleid worden verankerd. Deze planologische inbedding is daarmee de laatste voorwaarde voor een effectief instandhoudingsbeleid. De directe mogelijkheden daartoe zijn allereerst de verankering van het monumentenbeleid in de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke ordening. Het Rijk moet daartoe samen met de provinciale steunpunten voor de monumentenzorg zorgdragen voor een kennisnetwerk ten behoeve van gemeenten.
Gemeenten koppelen monumentenzorg en ruimtelijke ordening door middel van bestemmingsplannen en houden grip op de uitvoering door hun vergunningenbeleid. Planologische inbedding kan via de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld door de zorg voor monumenten op te nemen in een cultuurhistorische paragraaf bij bestemmingsplannen en in welstandsnota's, en in gemeentelijke of provinciale structuurplannen en beeldkwaliteitsplannen. Een gebiedsgerichte monumentenzorg kan samenhangen met het Grote Stedenbeleid, het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

Het Brim bevat geen elementen die planologische inbedding stimuleren. Via de gemeenten vindt de eventuele planologische inbedding plaats. Dat gebeurt in hoofdzaak door middel van bestemmingsplannen. Gemeenten met veel monumenten ervaren echter dat zij met de komst van het Brim minder invloed op het bevorderen van de instandhouding hebben, zoals blijkt uit de internetenquête. De gemeenten wensen meer samenwerking en afstemming met de landelijke instanties (RACM, Restauratiefonds en Belastingdienst). Door onvoldoende informatie- uitwisseling zijn de gemeenten niet in staat om goed invulling te geven aan hun vergunningverlenende en handhavende taak. De vergunningverlening is het instrument voor de gemeenten om te sturen.

Ook de recente publicatie `Ruimte met Karakter; Sturen op de kwaliteit van het cultuurlandschap' van het Atelier Rijksbouwmeester beschrijft dat het opnemen van monumentenzorg in de ruimtelijke ordening nog vooral objectgericht en weinig gebiedsgericht is. `Naast het maken van dit algemene beleid, geven de provincies aan dat de cultuurhistorische inbreng in planprocessen vooral `mensenwerk' is. Het is sterk afhankelijk van de persoonlijke motivatie, inzet en expertise van medewerkers.'
Conclusie
Het Brim heeft met de periodieke instandhoudingsplannen niet bijgedragen aan de planologische inbedding.


35/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hoofdstuk 5
Nadere analyse

5.1 Algemene conclusie
De algemene conclusie ten aanzien van het Brim kan als volgt worden samengevat:
· Het Brim voldoet voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie. Specifieke punten van aandacht zijn hierbij:
- Zoals ook in de vorige hoofdstukken is aangegeven kan de regeling voor specifieke situaties nadelig uitpakken voor de eigenaar van een monument. Dit geldt bijvoorbeeld voor de AOM's, die samen zo'n 10% van de woonhuismonumenten bezitten. Maar in het algemeen voldoet de regeling in die zin dat de uitvoering geen grote knelpunten oplevert.
- Of het Brim ook het gewenste effect heeft op de staat van onderhoud van het monumentenbestand is niet bekend. Daarvoor zou het bestand moeten worden gemonitord, wat nu nog niet gebeurt.
· Het Brim voldoet niet voor de eigenaren van overige monumenten. Speficieke punten van aandacht zijn hierbij:

- De regeling kan in specifieke situaties juist gunstig voor eigenaren van overige monumenten uitpakken en leidt in sommige gevallen tot rechtsongelijkheid.
- Het Brim heeft met de preventieve instandhoudingplannen (PIP) het planmatig kijken naar onderhoud gestimuleerd.
- In het algemeen kan gesteld worden dat het Brim voor de categorie overige monumenten complex is, naar de ervaring van de eigenaar veel administratieve belasting met zich brengt en voor met name de grotere monumenten beperkte financiële ondersteuning oplevert.
- Ook voor deze categorie monumenten is het effect op de staat van onderhoud van het monumentenbestand niet bekend, maar er zijn wel aanwijzingen dat bepaalde elementen uit de regeling negatief kunnen uitwerken op staat van het monumentenbestand, zoals `het gat' tussen de maximale subsidiabele kosten van de reguliere subsidie en de minimale subsidiabele kosten van artikel 6, lid 2 en de terughoudendheid van organisaties om panden met achterstallig onderhoud aan te kopen vanwege de onzekerheid om op basis van artikel 43 subsidie te kunnen ontvangen.

· Voor alle categorieën monumenten en soorten eigenaren geldt dat het Brim geen zekerheid biedt omtrent de financiering van grote, dure ingrepen. Specifieke punten van aandacht zijn hierbij:
- Het Brim gaat uit van een situatie waarbij de restauratieachterstand is ingelopen tot een werkvoorraad van 10%. Deze situatie is nog niet bereikt. Dit levert onzekerheid op over de financiering van nog te restaureren monumenten.
- Ook bij monumenten die in goede staat verkeren en die voldoende in stand gehouden worden, kunnen incidenteel grote, dure ingrepen noodzakelijk zijn.
- De maximale subsidiabele kosten zijn voor sommige monumenten onvoldoende voor een duurzame instandhouding.

Hieronder doen wij een poging om de oorzaken hiervan te analyseren.
36/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

5.2 Ontwikkelingsproces van het Brim
Over het beginsel van planmatig preventief onderhoud ter voorkoming van restauraties en groot onderhoud is iedereen het eens bij de aanloop naar het Brim. In eerste instantie is er een systematiek ontworpen zonder maximale subsidiabele kosten. Uitgaande van het register was een en ander binnen het budget te realiseren. Gedurende het ontwikkelingsproces komt de mededeling dat het register complexen omvat met meerdere nummers en dat het aantal monumenten aanzienlijk groter is dan was aangenomen. Er zijn vervolgens geen pogingen waar te nemen om het budget aan te passen. Wel worden regels bedacht om de regeling binnen de beschikbaar gestelde budgettaire grenzen te houden. Het resultaat hiervan is onder meer de invoering van de maximale subsidiabele kosten.

Ook worden om budgettaire redenen regels gesteld voor de overgang van de oude regeling naar de nieuwe regeling. Er werd immers overgegaan van een systematiek waarin gewerkt werd met toekomstige budgetjaren (tot zes jaar vooruit) naar een systematiek waarbij gelden nominaal beschikbaar zijn. Dit heeft geleid tot het gefaseerd instromen in het Brim en tot het stopzetten van de mogelijkheid voor kerken om onder het Brom 10-jaren plannen in te dienen. Hierdoor valt voor een aantal kerken die eerder van deze 10-jaren regeling gebruik maakten een gat totdat ze instromen in het Brim. Met een éénjarige Brom-aanvraag kan een deel van dat gat worden gevuld. Lopende 10-jaren plannen worden conform afgewikkeld zodat dit onderdeel van de Brom-regeling tot 2014 blijft doorlopen.

Het Brim maakt gebruik van het monumentenregister. Dat register is niet voor het Brim opgezet en kent inconsequenties en onjuistheden. In 1995 is de RDMZ (nu RACM) het landelijke project `actualisering monumentenregister' gestart, dat als doel had om het register te actualiseren en op te schonen. Dit project heeft geen effect gehad op die elementen van het register die van belang zijn voor het Brim:
· Eenduidige categorieën van monumenten.
· Gekoppeld aan de functie van het gebouw.

Tot slot gaat het Brim ervan uit dat de restauratieachterstand is weggewerkt (in 2010, waarna nog 10% werkvoorraad resteert). Alom wordt aangegeven dat de achterstand nog niet is weggewerkt. Het rapport van PRC Bouwcentrum geeft aan dat hiervoor nog 61 miljoen nodig is (prijspeil 2006).

Daarnaast geeft het rapport van PRC Bouwcentrum een indicatie voor de hoogte van het voor het Brim noodzakelijke budget. Dat komt uit op een jaarlijks benodigd budget van minimaal 58 miljoen. De gehanteerde herbouwwaarde van monumenten in de berekening van PRC worden door deskundigen aangevochten. Zij schatten het benodigde bedrag hoger in. Het huidige Brim budget betreft 40 miljoen. Dit gegeven versterkt de indruk dat het Brim onvoldoende bijdraagt aan de doelstelling instandhouding van monumenten.


37/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Kortom
Met het Brim beoogt het Rijk het rijksmonumentenbestand in goede staat te houden door te sturen met financiële prikkels/ondersteuning van eigenaren van monumenten. Het blijkt echter dat het Rijk:

· Onvoldoende zicht heeft op het rijksmonumentenbestand dat in stand dient te worden gehouden.

· Onvoldoende budget beschikbaar heeft.

Daardoor ontstaat de situatie dat een regeling met in beginsel een goede intentie - duurzame instandhouding van monumenten - in de uitvoering wordt overschaduwd door reparatieregelingen. Een regeling met hoge uitvoeringskosten (perceptiekosten) voor de uitvoerders en hoge administratieve lasten en kosten voor subsidieaanvragers waar een bescheiden of zelfs helemaal geen financiële ondersteuning tegenover staat. Met name de onzekerheid voor eigenaren van een monument met restauratieachterstand die een beroep doen op artikel 43 vormt een knelpunt.
5.3 Het subsidiebeleid
Het Brim gaat in de bevinding van BMC uit van een opvatting over subsidiëren die als volgt kan worden omschreven: vooraf wordt met gedetailleerde regelgeving het beoogde resultaat veilig gesteld. De regelgeving richt zich daarbij niet alleen op het beoogde resultaat, maar vooral op het proces om tot het resultaat te komen. Daarbij legt de subsidiegever impliciet zijn visie op de wijze waarop het resultaat moet worden behaald op aan de subsidieontvanger of gesubsidieerde die het resultaat moet realiseren. De subsidiegever heeft de neiging om steeds meer op de stoel van de subsidieontvanger - in dit geval de eigenaar van het monument - te gaan zitten. Wij zien dit bij het Brim terug in bijvoorbeeld de gedetailleerde handleiding voor subsidiabele kosten van 26 pagina's, de eis tot het indienen van een PIP met een looptijd van zes jaren en het gebruik van de stabu-code voor de plannen en de facturen. De eigenaar wordt voor zijn uitvoeringsproces in een richting gedwongen die door de subsidiegever als de juiste wordt gezien om het beoogde resultaat te bereiken. Zelfs als de eigenaar op grond van zijn professionaliteit wordt toegestaan om zelf zijn uitvoeringsproces in te richten, zoals bij de AOM, geeft de subsidiegever in het geval van het Brim toch enkele stringente richtlijnen mee met betrekking tot de besteding van de gelden (50% per object). Deze beperking is dan ook weer reden van kritiek van de verschillende AOM's.

Onze ervaring bij de vele overheden die wij hebben geadviseerd is dat deze benadering van subsidiëren weinig effectief is en zelfs contra-productief kan zijn, omdat de subsidieontvanger bij de uitvoering van zijn activiteiten om het beoogde resultaat te behalen wordt gehinderd door de regelgeving. Het met regels zeker stellen van het eindresultaat levert slechts een schijnzekerheid op.

Kijken wij naar het Brim dan zien wij een bevestiging van het hiervoor gestelde. Het onderdeel voor de eigenaren voor woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie functioneert zonder ernstige problemen.
38/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

De overheid laat de uitvoering van het onderhoud geheel over aan de eigenaar die ondersteuning ontvangt in aansluiting op het eigen belang om onderhoud te plegen. Wat nog ontbreekt, is de toets op het eindresultaat. Het onderdeel betreffende de eigenaren van overige monumenten daarentegen wordt beheersd door regelgeving om veilig te stellen dat de instandhouding wordt gerealiseerd en onderhoud wordt uitgevoerd en wel volgens de visie van de overheid. De `afrekening' heeft nog niet plaatsgevonden, maar gezien de regelgeving zal dit waarschijnlijk vooral een administratief georiënteerde controle zijn: zijn alle werkzaamheden overeenkomstig plan en wijzigingsformulieren uitgevoerd onderbouwd met in stabucodes geformuleerde plannen en facturen? Dit is een controle op het uitvoeringsproces. Het geeft echter geen zekerheid betreffende het eindresultaat. De toets van de overheid zou moeten zijn: wordt het monumentenbestand in goede staat gehouden? Bij het Brim is sprake van een monitor. Deze is nog niet gerealiseerd. Vanuit het beleid gezien is die monitor waarin de situatie van het monumentenbestand wordt gevolgd van cruciaal belang om het effect van het beleid vast te stellen.

Een alternatieve benadering is dat wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger voor de realisatie van het beoogde resultaat. Dat kan ook, want de subsidieontvanger heeft over het algemeen het beste inzicht in het realisatieproces en heeft zelf belang bij de realisatie. In deze benadering stelt de subsidiegever kaders en schept condities (bijvoorbeeld voldoende aanbod aan deskundige ondersteuning en voorlichting), voert de subsidieontvanger onder eigen verantwoordelijkheid en naar eigen inzicht uit en toetst de subsidiegever het eindresultaat. Een heldere rolverdeling waarbij de overheid niet op de stoel van de uitvoerder/subsidieontvanger gaat zitten, maar wel toetst op het eindresultaat. Met deze benadering sluiten wij aan bij het advies van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) getiteld `Bevrijdende kaders, sturen op verantwoordelijkheid'.1

De subsidieontvanger is bij uitstek de deskundige om het uitvoeringsproces in te richten. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het realiseren van de beoogde resultaten, niet de subsidiegever. De subsidieontvanger - in het geval van het Brim is dat de eigenaar van het monument - is de meest geëigende persoon om het uitvoeringsproces van het onderhoud vorm te geven. Op de eerste plaats omdat het zijn/haar eigen belang is en in de tweede plaats omdat hij/zij direct zicht en invloed heeft op de situatie. Ook al heeft de eigenaar niet de inhoudelijke deskundigheid is hij/zij de meest geëigende persoon om het onderhoud te sturen en daar, ook financieel, substantieel aan bij te dragen.


1 Bevrijdende kaders, sturen op verantwoordelijkheid. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkelingen, advies 24, Den Haag, november 2002.


39/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Kortom
De problemen bij de uitvoering van het Brim worden mede veroorzaakt door het onderliggende subsidiebeleid, dat uitgaat van het vooraf zeker stellen van het eindresultaat met behulp van regelgeving, daarbij voorbijgaand aan de eigen verantwoordelijkheid, het eigen belang en de deskundigheid en betrokkenheid van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger/eigenaar is verantwoordelijk voor het in goede staat houden of brengen van het monument, niet de subsidiegever. 5.4 Subsidiemodel
Op grond van de voorafgaande analyse komen wij tot het volgende model voor de subsidiëring:

1. Voor algemeen regulier onderhoud, dat door iedere eigenaar moet worden verricht, worden generieke regelingen getroffen. De generieke regelingen houden in dat de eigenaren verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het onderhoud, dat zij daarvoor ondersteuning ontvangen en dat de overheid daarvoor verlangt dat de monumenten in goede staat worden gehouden. De regeling maakt geen gedetailleerd onderscheid tussen categorieën monumenten. Het monumentenregister is hoofdzakelijk nodig om vast te stellen dat het om een monument gaat. De overheid toetst de eindresultaten. Voor de woonhuiseigenaren is deze situatie - met uitzondering van de toetsing - reeds gerealiseerd.

2. Een structurele en voldoende zekerheid biedende regeling voor specifieke projecten om monumenten te behouden. Het gaat om monumenten die worden bedreigd in het voortbestaan en/of in hun monumentale waarde. Het gaat daarbij om projectsubsidies. Het toewijzingscriterium is: de technische staat van het monument en de prioritering in het geheel van bedreigde monumenten. De projecten worden uitgevoerd op basis van een projectplan dat ook kan worden gecontroleerd op uitvoering en resultaat.
3. Monitoring van het monumentenbestand c.q. toetsing van de resultaten. De overheid moet inzicht hebben in de staat van het monumentenbestand en specifiek ten aanzien van de bedreigde monumenten. Verder moet de overheid kunnen vaststellen of de generieke maatregelen effectief zijn. Daarvoor moet een monitor worden opgezet die de staat van het monumentenbestand volgt.
4. De oorspronkelijke intentie van het Brim, dat via preventief onderhoud restauraties worden uitgesteld of voorkomen, blijft het uitgangspunt van een generieke regeling. Preventief onderhoud is een voortdurende activiteit waarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn.

Bevrijdende kaders, sturen op verantwoordelijkheid. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkelingen, advies 24, Den Haag, november 2002.


40/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bijlage 1 Literatuurlijst

Aanvraagformulier Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten, Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten, Zeist, 25 Februari 2008
Beleidsbrief van 18 December 2001 aan de Tweede kamer der Staten-Generaal: Nieuw beleid monumentenzorg; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2001
Beleidsbrief van 5 Februari 2007 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2007; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2007
Beleidsbrief van 21 April 2008 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal; n.a.v. vragen uit Noord-Brabant, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2008
Evaluatie Brim; Aangewezen Molenorganisaties, Amsterdam, 2 April 2008 Evaluatie Brim; Historische Buitenplaatsen, Heerde, 16 Juni 2008 Evaluatie Brim; Hollandsche Molen, Amsterdam, 18 Maart 2008 Evaluatie Brim; Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten, Zeist, 2 Januari 2007
Evaluatie Brim; Samenwerken Monumentale Stadskerken Nederland, 26 Mei 2008 Evaluatie Brim; Voorzitter VAWR & Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten; Van Hoogevest Architecten; Vakgroep restauratie; Hobéon certificering; Aannemingsbedrijf Nico de Bont & Aannemingsbedrijf Meijer leiden, Zeist, 30 November 2006
Het onderhoud van de Domkerk: planning, regelingen en uitdagingen; Monumenten, December 2007, p 32-35
Investeren in Monumenten; Uitgave van Nationaal Restauratiefonds, juli 2007 Jaarboek Monumenten, Archeologie en Cultuurlandschap 2008: Erfgoed en ruimte; Uitgave van Erfgoed Nederland
Jaarverslag 2005 en 2006; CIO-K
Jaarverslag 2006 en 2007; RACM
Jaarverslag 2006 en 2007; Stadsherstel Amsterdam
41/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Jaarverslag 2006: Monument en gemeenten; Uitgave van Nationaal Restauratiefonds
Jaarverslag 2006; Stadsherstel Den Haag
Jaarverslag 2006; Vereniging Hendrick de Keyser
Marktverkenning onder Brim subsidieklanten; Nationaal RestauratieFonds, Hoevelaken, 19 april 2006
Monumentenwet 1988, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag Overheid, godsdienst en levensovertuiging: Gebouwen die de genootschappen ten dienste staan; Dr. E.M.H. Hirsch Ballin
Overheid, godsdienst en levensovertuiging: Samenvatting; Dr. E.M.H. Hirsch Ballin Uitvoeringsevaluatie Brim; RACM, 2006
Rapportage onderzoek naar de restauratieachterstand bij rijksmonumenten; In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.A.W. Voskuilen en A. Elbers, Delft, PRC Divisie Bouwcentrum, Oktober 2006 Regeling voor wegwerken restauratieachterstand; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2007
Staatsblad jaargang 2006: Brim
Werkplan 2007; Erfgoedinspectie / Monumenten
Zorg voor monumentale kerken; Notitie opgesteld door Monumentenhuis Brabant, 25 juni 2007

Overige documenten
Beleidsbrief van 3 November 2003 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal: uitvoeringsprogramma Meer dan de som; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2004
Bijdrage Federatie Grote Monumentengemeenten aan de stelseldiscussie monumentenzorg; Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam, 22 Maart 2007
De kunst van investeren in cultuur, SEO Economisch Onderzoek & Atlas voor gemeenten, Amsterdam, Februari 2007
De Monumentenwet in de steigers; Nota van aanbevelingen van het particuliere monumentenveld met betrekking tot (nieuwe) monumentenwetgeving, Jennemie Stoelhorst, Stichting Nationaal Contact Monumenten, Amsterdam, 2006 De Oude Kaart van Nederland: leegstand en herbestemming; Uitgave van de Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed, 2008
42/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Het tekort van het teveel; over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed, Raad voor Cultuur, Den Haag, 2005
Kunst van leven: hoofdlijnen cultuurbeleid; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2007
Modernisering Monumentenzorg: Een uitnodiging; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Monumenten in de steigers; Rapport PRC Bouwcentrum, 2001 Naar een offensief monumentenbeleid; Notitie van de Rijksadviseur voor het Erfgoed naar aanleiding van het advies `Het tekort van het teveel' van de Raad voor Cultuur, Rijksadviseur voor het Erfgoed, Den Haag, 19 april 2006 Op historische gronden: Erfgoed in context van ruimtelijk ontwerp, planning en democratie; Uitgave van Projectbureau Belvedere, Januari 2008 Ruimte met Karakter; Sturen op de kwaliteit van het cultuurlandschap; Uitgave Atelier Rijksbouwmeester, 2008
Advies Stuur op Mooi Nederland!; Vrom Raad, 16 Mei 2007 Internetsites
www.belvedere.nl
www.monumenten.nl
www.racm.nl
www.restauratiefonds.nl
www.minocw.nl
www.monumentenwacht.nl
www.erfgoedinspectie.nl


43/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bijlage 2
Lijst geïnterviewden

Bewoond Bewaard
De heer E. Munnig Schmidt

BOEI
De heer A. Boon

CIO-K
De heer J. Broekhuizen
De heer R. van Heijst

De Hollandsche Molen
De heer L. Endedijk
De heer W. Pfeiffer

Erfgoed Nederland
De heer R. Hermans

Erfgoedhuis ZH
De heer Ponsteen

Federatie Grote Monumentengemeenten
Mevrouw M. Slooff
De heer C. Dieke
De heer J. Smolders

Federatie Monumentenwacht Nederland
De heer F. Vos

Geldersche Kasteelen Stichting
De heer Tilleman
De heer de Kroon

44/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Gemeente Brielle
Mevrouw A. Oers
Gemeente Hoorn
De heer A. Boezaard

Gemeente Zwolle
De heer H. Kranenborg

Hendrick de Keyser
De heer C. Huijts

Landelijk Hofjesberaad
De heer M. van den Briel

Ministerie OCW
De heer J. de Jong
Mevrouw M. Kesselring

Monumentensteunpunt Libau en Monumentenwacht Groningen Mevrouw C. Boer

Monumentenwacht Brabant
De heer J. Akerboom

Nationaal Restauratiefonds
De heer P. Baars

Nederlandse Gemalen Stichting / Stoomgemaal de Tuut De heer J. Reijnen

Oude Groninger Kerken
De heer P. Breukink

Paleis Het Loo
De heer C. de Haan

45/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Provincie Zeeland
Mevrouw B. Sens

RACM
De heer G.J. Luijendijk
De heer R. Abeling
Mevrouw M. Bergman

Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed
De heer F. Asselbergs

Stadsherstel Amsterdam NV
De heer J. Hulscher

Stadsherstel Den Haag
Mevrouw Van Leeuwen

Stadsherstel Enkhuizen
De heer F. Chattellon

Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF)
De heer P. Bouwman

Stichting Particuliere Historische Buitenplaatsen
Mevrouw E. Tideman

Van Hoogevest Architecten BV
De heer G.W. van Hoogevest
De heer J. Roest

Van Rothuizen, van Doorn, 't Hooft
De heer E.J. Brans
Vereniging natuurmonumenten
De heer Reijnenveld
Mevrouw Van de Linde

46/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bijlage 3
Internet-enquête onder gemeenten
Resultaten internet-enquête
Om vanuit de gemeentelijke praktijk inzicht te krijgen in eventuele knelpunten en verbeterpunten is er een internetenquête gehouden onder de gemeenten. Hieronder zullen de resultaten worden weergegeven. Ten eerste zijn per variabele de algemene resultaten geanalyseerd (piecharts/tabellen). Aan de hand van de algemene informatie zijn een aantal variabelen verder geanalyseerd (kruistabellen). Algemene resultaten
Hieronder zijn de algemene resultaten van de internetenquête weergegeven aan de hand van piecharts en tabellen.

Vraag 1. Naam gemeente.
In totaal zijn 444 gemeenten uitgenodigd om de vragenlijst in te vullen. Dit is de totale populatie van de doelgroep. 165 respondenten zijn begonnen met het invullen van de vragenlijst en 159 respondenten hebben de vragenlijst ook daadwerkelijk afgemaakt. Van de dataset zijn de zes respondenten die de vragenlijst niet hebben afgemaakt verwijderd. Dit betekent een respons 36%. Van deze 159 respondenten hebben de respondenten 12, 15 en 85 elk een missende waarde. Respondent 12 en 15 bij vraag 16 en respondent 85 bij vraag 15.


47/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 2. (Hoofd)werkzaamheid van respondent (De respondent is de ambtenaar die binnen de gemeente belast is met monumentenzorg en die de vragenlijst invult).

VRAAG 2 Aantal Percentage Monumentenzorg 83 52,20 Ruimtelijke Ordening 24 15,09 Bouw- en woningtoezicht 26 16,35 Cultuur 3 1,89 Welzijn 9 5,66 Anders 14 8,81 Totaal 159 100,00

Van de respondenten heeft 52,20% als (hoofd)werkzaamheid monumentenzorg. Bouw- en woningtoezicht wordt als (hoofd)werkzaamheid genoemd door 16,35% van de respondenten. 15,09% van de respondenten heeft ruimtelijke ordening als (hoofd)werkzaamheid. De overige 16,36% is als volgt verdeeld; 5,66% voor welzijn,
1,89% voor cultuur en 8,81% geeft aan een andere (hoofd)werkzaamheid te hebben.


48/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 3. Aantal inwoners.

Vraag 3 Aantal Percentage 20.000 ­ 50.000 61 38,36
51.000 ­ 100.000 15 9,43 > 100.000 18 11,32
159 100,00

Het aantal inwoners is als volgt verdeeld; 40,88% van de gemeenten heeft minder dan 20.000 inwoners, 38,36% van de gemeenten heeft tussen de 20.000 en de
50.000 inwoners, 9,43% van de gemeenten heeft tussen de 51.000 en 100.000 inwoners en 11,32% van de gemeenten heeft meer dan 100.000 inwoners.


49/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 4. Aantal Rijksmonumenten in de gemeente.

Vraag 4 Aantal Percentage Geen 0 0,00
20.000 ­ 50.000 8 5,03
51.000 ­ 100.000 55 34,59 > 100.000 29 18,24
67 42,14
159 100,00

Het aantal Rijksmonumenten in de gemeente is als volgt verdeeld; 5,03% van de gemeenten heeft minder dan 10 Rijksmonumenten, 34,59% van de gemeenten heeft tussen de 10 en de 50 Rijksmonumenten, 18,24% van de gemeenten heeft tussen de 51 en de 100 Rijksmonumenten en 42,14% van de gemeenten heeft meer dan
100 Rijksmonumenten. Het percentage van 0,00% bij `geen Rijksmonumenten' is te verklaren omdat respondenten die dit hebben ingevuld de enquête mochten afsluiten omdat zij geen ervaring hebben met de Brim-regeling.


50/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 5. Per 1 januari 2006 is een nieuwe regeling betreffende de financiële ondersteuning van de instandhouding van Rijksmonumenten van kracht geworden (Brim). Heeft dit in de organisatie van uw gemeente geleid tot: een toename/een afname/een gelijk aantal fte's/weet niet?

Vraag 5 Aantal Percentage Een toename 3 1,89 Een afname 10 6,29 Een gelijk aantal 140 88,05 Weet niet 6 3,77
159 100,00

Een opvallend groot aantal gemeenten, 88,05%, geeft aan dat het aantal fte's na de invoering van het Brim gelijk is gebleven. Een afname van het aantal fte's komt voor bij 6,29% van de gemeenten en een toename bij 1,89% van de gemeenten. 3,77% van de respondenten beschikt niet over de benodigde informatie.


51/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 6. Heeft uw gemeente haar beleid inzake Rijksmonumenten vastgelegd in (meerdere antwoorden mogelijk): niet vastgelegd/een interne richtlijn of document/een door de raad vastgestelde nota monumentenbeleid/een verordening monumenten/weet niet?

Vraag 6 Aantal Percentage Niet vastgelegd 31 19,50 Een interne richtlijn of document 12 7,55 Een door de raad vastgestelde nota 53 33,33 monumentenbeleid
Een verordening monumenten 117 73,58 Weet niet 1 0,63

Van de ondervraagde gemeenten geeft 73,58% aan het beleid inzake Rijksmonumenten vastgelegd te hebben in een verordening monumenten, 33,33% in een door de raad vastgestelde nota monumentenbeleid en 7,55% in een interne richtlijn of document. 0,63% weet niet hoe het beleid inzake Rijksmonumenten is vastgelegd en 19,50% van de gemeenten heeft het beleid inzake Rijksmonumenten niet vastgelegd.

52/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 7. Indien aan een monument in het kader van onderhoud of restauratie een verandering wordt aangebracht dient de gemeente een vergunning te verlenen. Worden deze vergunningen in uw gemeente behandeld door een van de volgende commissies (De exacte naam van de commissie kan per gemeente verschillen).

Vraag 7 Aantal Percentage Monumentencommissie 98 61,49 Commissie Ruimtelijke Ordening 1 0,63 Welstandscommissie 22 13,84 Commissie Cultuur 0 0,00 Anders, namelijk 38 23,90 Totaal 159 100,00

Bij 61,64% van de gemeenten, de meerderheid, worden de monumentenvergunningen behandeld door een monumentencommissie. Bij 13,84% van de gemeenten wordt er een welstandscommissie bij betrokken. Geen van de gemeenten heeft aangegeven dat er een commissie Cultuur bij betrokken wordt en maar 0,63% geeft aan dat er een commissie Ruimtelijke Ordening bij betrokken is.
23,90% van de gemeenten heeft `anders' aangevinkt. Van deze gemeenten zegt ruim 75,68% een geïntegreerde welstands- en monumentencommissie te hebben.
8,11% geeft aan een adviescommissie ruimtelijke kwaliteit te betrekken bij het behandelen van monumentencommissies en ook 8,11% geeft aan hiervoor een provinciaal samenwerkingsverband te hebben.

53/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


5,41% van de gemeenten geeft aan de aanvraag voor een vergunning door te sturen naar het RACM ten behoeve van de besluitvorming omdat de gemeente geen monumentenverordening handhaaft. Van de gemeente die `anders' hebben aangevinkt zegt 2,70% een commissie Monumenten en Cultuurhistorie te betrekken bij de monumentenvergunning.

Vraag 8. Welke expertise is vertegenwoordigd in de in vraag 7 bedoelde commissie? (meerdere antwoorden mogelijk).

Vraag 8 Aantal Percentage Bouwkundig 147 92,45 Cultuurhistorisch 126 79,25 Archeologisch 48 30,19 Monumentendeskundigheid 141 88,68 Beeldkwaliteit 90 56,60 Planologisch 48 30,19 Weet niet 4 2,52


54/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Van de ondervraagde gemeenten geeft 92,45% aan dat de in vraag 7 bedoelde commissie bouwkundige expertise vertegenwoordigd, 88,68% geeft aan dat monumentendeskundigheid wordt vertegenwoordigd, 79,25% geeft aan dat cultuurhistorische expertise wordt vertegenwoordigd, 56,60% geeft aan dat expertise op het gebied van beeldkwaliteit wordt vertegenwoordigd, 30,19% geeft aan dat archeologische expertise wordt vertegenwoordigd en ook 30,19% geeft aan dat planologische expertise wordt vertegenwoordigd. Van de ondervraagden gemeenten weet 2,52% niet welke expertise wordt vertegenwoordigd in de commissie.

Vraag 9. Met welke instrumenten integreert uw gemeente het monumentenbeleid in het ruimtelijk ordeningsbeleid? (meerdere antwoorden mogelijk).

Vraag 9 Aantal Percentage Cultuurhistorische waardekaarten 63 39,62 Bestemmingsplannen 146 91,82 Beeldkwaliteitplannen 73 45,91 Structuurplannen 39 24,53 Weet niet 10 6,29

Van de ondervraagde respondenten geeft 91,82% aan dat de gemeente het monumentenbeleid integreert in het ruimtelijk ordeningsbeleid met het instrument bestemmingsplannen, 45,91% met het instrument beeldkwaliteitplannen, 39,62% met het instrument cultuurhistorische waardekaarten en 24,53% met het instrument structuurplannen. 6,29% van de gemeenten weet niet met welke instrumenten het monumentenbeleid geïntegreerd wordt met het ruimtelijk ordeningsbeleid.
55/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 10. Welke activiteiten verricht uw gemeente om monumenteneigenaren te informeren betreffende de instandhouding van rijksmonumenten? 10a. Collectieve informatie (meerdere antwoorden mogelijk).

Vraag 10a Aantal Percentage Folders 50 31,45 Artikel op gemeentelijke website 85 53,46 Artikel in lokale pers 26 16,35 Voorlichtingsbijeenkomsten 34 21,38 Weet niet 29 18,24

De gemeenten informeren monumenteneigenaren betreffende de instandhouding van Rijksmonumenten door een artikel op de website te plaatsen (53,46%), door folders (31,45%), door voorlichtingsbijeenkomsten (21,38%), door een artikel in de lokale pers (19,50%) en door een artikel in gemeentelijk orgaan (16,35%). 18,24% van de gemeenten weet niet hoe monumenteneigenaren door de gemeente geïnformeerd worden betreffende de instandhouding van Rijksmonumenten.


56/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

10b. individuele informatie/beantwoorden vragen (één antwoord mogelijk).

Vraag 10b Aantal Percentage Nooit 11 6,92 2 - 3 maal per week 19 11,95 > 3 maal per week 31 19,50 Weet niet 11 6,92 Totaal 159 100,00

Naast de collectieve informatie die gemeenten geven aan monumenteigenaren betreffende de instandhouding van Rijksmonumenten geven gemeenten ook individuele informatie. 37,74% van de gemeenten zegt dit minder dan eenmaal per week te doen, 19,50% zegt dit meer dan driemaal per week te doen, 16,98% zegt dit twee tot drie keer per week te doen en 11,95% zegt dit eenmaal per week te doen. Van de respondenten zegt 6,92% nooit individuele informatie te verstrekken aan monumenteigenaren betreffende de instandhouding van Rijksmonumenten en
6,92% beschikt niet over de benodigde informatie om hier een uitspraak over te doen.


57/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 11. Welke activiteiten verricht uw gemeente om monumenteneigenaren te begeleiden bij onderhoud en restauratie van rijksmonumenten? (meerdere antwoorden mogelijk).

Vraag 11 Aantal Percentage Informatief gesprek voorafgaand aan 125 78,62 vergunningaanvraag
Advisering en begeleiding 122 76,73 vergunningaanvragen
Advisering bij uitvoering onderhoud 89 55,97 en/of restauratie
Handhaving van de vergunning/ 120 75,47 controle op uitvoering van de
werkzaamheden
Verwijzing naar andere deskundige 130 81,76 instanties
Weet niet 1 0,63 Anders, namelijk 14 8,81


58/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Van de activiteiten om monumenteneigenaren te begeleiden bij onderhoud en restauratie van Rijksmonumenten geeft 81,76% van de gemeenten aan dat zij verwijzen naar andere deskundige instanties. 78,62% van de gemeenten heeft voorafgaand aan de vergunningaanvraag een informatief gesprek, 76,73% adviseert en begeleidt gedurende de vergunningaanvraag, 75,47% houdt controle op de uitvoering van de werkzaamheden beschreven inde vergunning (handhaving) en 55,97% adviseert bij de uitvoering van het onderhoud en/of restauratie. 0,63% weet niet welke activiteiten de gemeente onderneemt om monumenteneigenaren te begeleiden bij onderhoud en restauratie van Rijksmonumenten.

Van de ondervraagde gemeenten heeft 8,81% `anders' aangevinkt om de volgende twee redenen. Ten eerste om een opmerking te plaatsen bij de hierboven genoemde activiteiten. De volgende opmerkingen zijn geplaatst:
1. De genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd, maar zeer minimaal gezien de formatie.

2. Hiervoor is binnen de gemeente geen kennis en geen capaciteit beschikbaar. Een en ander wordt nu opgelost door een tijdelijke medewerker met kennis van zaken. Deze dienstverlening kan niet over lange termijn worden voortgezet.
3. Afhankelijk van monumenteneigenaar, aanvrager vergunning en subsidie.

De tweede reden om `anders' aan te vinken is om aan te geven welke overige activiteiten de gemeente verricht. De volgende overige activiteiten zijn genoemd:
4. Begeleiding en voorbereiding Brim subsidieaanvraag voor eigenaren.
5. Inhuur deskundigheid ten behoeve van de aanvrager.
6. Informatief over financiën (verwijzing websites diverse instanties).
7. Advisering bij aankoop over mogelijke wijzigingen die men na koop zou willen aanbrengen.

8. Mogelijkheid tot indienen principeverzoek.
9. Advisering architect aannemer en andere uitvoerenden.
10. Aanbieden van (gratis) bouwhistorisch onderzoek, als onderlegger voor planvorming en planbeoordeling.


59/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 12. Welke expertise heeft de gemeentelijke organisatie ter beschikking ten behoeve van het Rijksmonumentenbeleid (meerdere antwoorden mogelijk).

Vraag 12 Aantal Percentage Bouwkundig 131 82,39 Cultuurhistorisch 63 39,62 Archeologisch 53 33,33 Monumentendeskundigheid 97 61,01 Beeldkwaliteit 58 36,48 Planologisch 89 55,97 Maakt gebruik van steunfunctie 73 45,91 Maakt gebruik van commercieel 14 8,81 bureau
Geen 6 3,77

Van de ondervraagde gemeenten geeft 82,39% aan dat de gemeentelijke organisatie bouwkundige expertise ter beschikking heeft ten behoeve van het Rijksmonumentenbeleid. 61,01% geeft aan monumentendeskundigheid tot haar beschikking te hebben, 55,97% geeft aan planologische expertise tot haar beschikking te hebben, 45,91% geeft aan gebruik te maken van steunfuncties, 39,62% geeft aan cultuurhistorische expertise tot haar beschikking te hebben, 36,48% geeft aan expertise op het gebied van beeldkwaliteit tot haar beschikking te hebben en 33,33% geeft aan archeologische expertise tot haar beschikking te hebben.

60/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Van de ondervraagde gemeenten geeft 8,81% aan dat de gemeentelijke organisatie gebruik maakt van een commercieel bureau ten behoeve van het Rijksmonumentenbeleid en 3,77% zegt over geen expertise te beschikken ten behoeve van het Rijksmonumentenbeleid.

Vraag 13. Bij de gemeente moet een vergunning worden aangevraagd indien een verandering aan een Rijksmonument plaatsvindt. Welk van de onderstaande stellingen is het meest van toepassing in uw gemeente? In het geval van een Rijksmonument verlangt de gemeente een vergunning bij...

Vraag 13 Aantal Percentage Wezenlijke/grote veranderingen 28 17,61 Elke verandering 107 67,30 Elke verandering, want wat is een 21 13,21 verandering
Weet niet 3 1,89 Totaal 159 100,00

In het geval van een Rijksmonument verlangt 67,30% van de gemeente een vergunning bij elke verandering. 17,61% van de gemeenten verlangt een vergunning bij wezenlijke/grote veranderingen en 13,21% van de gemeenten verlangt een vergunning bij elke verandering omdat niet duidelijk omschreven is wat een verandering precies inhoudt. 1,89% van de gemeenten weet niet wanneer de gemeente een vergunning verlangt en wanneer niet.

61/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 14. Zijn de mogelijkheden van uw gemeente om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen met de invoering van het Brim veranderd?

Vraag 14 Aantal Percentage Meer mogelijkheden 8 5,03 Minder mogelijkheden 47 29,56 Gelijk gebleven 77 48,43 Weet niet 27 16,98 Totaal 159 100,00

Van de ondervraagde respondenten geeft 48,43% aan dat de mogelijkheden van de gemeente om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen met de invoering van het Brim gelijk is gebleven. 29,56% geeft aan dat er minder mogelijkheden zijn en 5,03% van de gemeenten zegt juist dat er meer mogelijkheden zijn om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen. 16,98% van de gemeenten beschikt niet over de benodigde informatie om hier een uitspraak over te doen.


62/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 15. Voor de instandhouding van Rijksmonumenten regelt de gemeente de vergunningverlening, het Rijk de subsidiabiliteit of fiscaliteit. Loopt de samenwerking en afstemming tussen de gemeente en de landelijke instanties (RACM, NRF, Belastingdienst) naar tevredenheid?

Vraag 15 Aantal Percentage Ja 104 65,82 Nee 54 34,18 Totaal 158 100,00

Bij 65,82% van de gemeenten wordt de samenwerking en afstemming tussen de gemeente en de landelijke instanties (RACM, NRF, Belastingdienst) als bevredigend ervaren, bij 34,18% als onbevredigend. De redenen voor de ontevredenheid zijn divers maar een veel gegeven reden (46,51%) is dat de gemeenten alleen geïnformeerd worden over het feit dat het Rijk de subsidie toezegt. Bovendien loopt de toezegging van subsidies niet in de pas met de vergunningverlening waardoor bijvoorbeeld subsidies niet of te laat worden toegekend. Het wordt als zeer wenselijk ervaren dat het instandhoudingsplan c.q. aanvraag mede met de subsidietoezegging wordt toegezonden. Een ander veel gegeven reden (32,56%) is de onvoldoende bereikbaarheid van de loketten. Dit komt met name door te lange lijnen tussen de verschillende loketten waarbij er onvoldoende afstemming is met het RACM en te weinig inzicht in de belastingstukken van de fiscus. Hierdoor ontstaat informatieachterstand bij alle betrokkenen. 18,60% van de ontevreden gemeenten wat betreft de samenwerking met de landelijke instanties geeft als reden dat er teveel tijd verloren gaat aan doorlooptijden, procedures, vergunningafhandeling en advisering.

63/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Naast de gedane aanbeveling wat betreft het meezenden van het instandhoudingsplan c.q. aanvraag met de subsidietoezegging wordt het ook als wenselijk ervaren dat monumenteneigenaren, op het moment dat de subsidie van het Brim wordt geaccepteerd, geattendeerd worden dat er eventueel een vergunning nodig is.

Vraag 16. Wordt er na de invoering van het Brim naar uw mening in uw gemeente meer of minder onderhoud gepleegd aan Rijksmonumenten?

Vraag 16 Aantal Percentage Meer onderhoud 19 12,10 Minder onderhoud 16 10,19 Weet niet 122 77,71 Totaal 157 100,00

Opvallend is dat maar liefst 77,71% van de gemeenten aangeeft dat het niet bekend is of na de invoering van het Brim meer of minder onderhoud wordt gepleegd aan Rijksmonumenten. 12,10% van de respondenten meent dat er meer onderhoud wordt gepleegd tegenover 10,19% van de gemeenten die zegt dat er juist minder onderhoud wordt gepleegd na de invoering van het Brim.


64/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Vraag 17. Zijn er zaken betreffende het monumentenbeleid van uw gemeente of de uitvoering van het Brim die u wenst te melden en die nog niet in de voorafgaande vragen aan de orde zijn geweest? Graag vernemen wij op beknopte wijze uw kanttekeningen of suggesties.

Naar aanleiding van vraag 17 heeft ruim 45% van de gemeenten zijn of haar kanttekeningen en/of suggesties vermeld. Bovendien heeft één gemeente een memo toegestuurd met als onderwerp `Commissievergadering 13 maart met betrekking tot monumenten' waarin gesproken wordt over Modernisering Monumentenzorg (MoMo), knelpunten BRIM en advisering Rijk ten aanzien van monumentenvergunningen. Hieronder worden de meest genoemde en opvallendste knelpunten weergegeven.

· Administratieve lasten wegen niet op tegen financiële bijdrage.
· Brim is een papieren werkelijkheid.

· Onvoldoende capaciteit bij de kleinere gemeenten.
· Lange vergunningtermijnen en trage communicatie met RACM.
· Informatieachterstand omdat er geen inzicht is op welke aanvragen er lopen en geen inzicht is op de subsidietoezeggingen vanuit RACM.
· Gedeelde verantwoordelijkheden gemeente en het Rijk (vergunning versus subsidie) dragen niet bij aan eenduidige houding van 'de overheid' richting eigenaar. Eigenaar ziet niet het verband tussen de eisen die door de gemeente worden opgelegd (worden als belastend ervaren) en de financiële tegemoetkoming van fiscus/NRF.

· Het Brim leidt tot onzekerheid want al in de beginfase moeten er kosten gemaakt worden met daarbij de onzekerheid of de subsidie wordt verstrekt. Gezien de lange voorbereidingstijd van restauraties is er te weinig zekerheid op termijn over toekomstige beschikbaarheid van subsidie voor grote restauraties/ instandhouding.

· Kerken en molens passen niet binnen het Brim.
· De drempel en plafondbedragen leiden ertoe dat diverse onderhoudsprojecten geen succesvolle aanvraag kunnen indienen wat leidt tot groeiende restauratieachterstanden.


65/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Hieronder worden de meest genoemde en opvallendste suggesties weergegeven.
· Aanvraag vereenvoudigen.

· Meer aandacht voor de nog steeds bestaande restauraties.
· Het instandhoudingsplan c.q. aanvraag mede met de subsidietoezegging toezenden.

· Op het moment dat de subsidie wordt geaccepteerd, moeten monumenteneigenaren erop geattendeerd worden dat er eventueel een vergunning nodig is.

· Begeleidende, adviserende en controlerende rol van de monumentenwacht.
· Deregulering doorvoeren, zodat voor veel zaken geen advies meer nodig is van RACM maar alleen van de monumentencommissie. Hierdoor geen tegenstrijdige adviezen.

· Een tijdige bekendmaking van de criteria voor het betreffende budgetjaar met betrekking tot de achterstandsregeling.

· Indien er geen zienswijze zijn binnen gekomen op de ontwerpvergunning, de bouwvergunning direct verlenen met de monumentenvergunning.


66/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Specifieke resultaten
Kruistabel vraag 4 met 14
Met 95% betrouwbaarheid kan worden gezegd dat het aantal Rijksmonumenten en de mate waarin gemeenten de mogelijkheid hebben om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen van elkaar afhankelijk zijn. Hoe deze verdeling over de variabelen is, wordt weergegeven in de barchart. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de meeste gemeenten met minder dan 100 Rijksmonumenten aangeven dat de mate waarin de gemeente de mogelijkheid heeft om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen gelijk is gebleven. Daarentegen geven de meeste grote monumentengemeenten (meer dan 100 rijksmonumenten) aan dat er juist minder mogelijkheden zijn om de instandhouding van Rijksmonumenten te bevorderen.


67/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bijlage 4
Telefonisch Onderzoek onder aanvragers
periode 4 juni tot en met 10 juni
Populatie
Voor de telefonische enquête is er een lijst gegenereerd met 229 respondenten uit diverse categorieën. Deze respondenten zijn in een aantal belrondes allemaal minimaal drie maal benaderd. Er zijn 113 respondenten die deel hebben genomen aan de enquête. Daarnaast zijn 92 respondenten minimaal vijf maal benaderd waarbij geen gehoor werd gegeven. Zeven respondenten hebben aangegeven niet deel te willen nemen aan een telefonische enquête, twaalf respondenten gaven aan dat de contactpersoon of inhoudelijk betrokkene in de onderzoeksperiode niet bereikbaar was. Twee respondenten gaven tijdens de enquête aan niet verder deel te willen nemen.
De vragen
Algemeen
De populatie is gerangschikt (vraag 1b) aan de hand van het criterium `soort monument'. Dit geeft de volgende verdeling:

Soort monument:
O Woonhuis/boerderij zonder agrarische bestemming O Kasteel, buitenplaats of landhuis.
O Molen of gemaal
O Overig

12; 11% 13; 12% overige Woonhuis Kasteel, buitenplaats, landhuis 31; 27% Molen of gemaal 57; 50%


68/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

U heeft subsidie aangevraagd voor (vraag 1c) O Regulier onderhoud
O Een subsidie voor instandhouding van een grootschalig project

25; 21%
regulier onderhoud grootschalig 96; 79%

molen of gemaal 47 9 kasteel, buitenplaats, landhuis 18 12 regulier onderhoud grootschalig woonhuis 10 3 overige 11 1 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100
---

Het klopt dat u een laagrentende lening heeft aangevraagd? (vraag 1d) O Ja
O Indien nee:
O Aanvrager is een gemeente of waterschap O Toelichting vragen/controleren of de overige gegevens juist zijn

15; 14% ja nee 94; 86%


69/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

molen of gemaal 4 44 kasteel, buitenplaats, landhuis 9 19 ja nee woonhuis 1 10 overige 1 11 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Indien nee molen of gemaal 11 33 0 aanvrager is gem. of waterschap kasteel, buitenplaats, landhuis 1 15 0 eigen middelen woonhuis 0 8 2 overige overige 1 10 0 0% 20% 40% 60% 80% 100%


70/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


1. Bent u in het algemeen tevreden over de wijze waarop uw aanvraag is afgehandeld.
U kunt kiezen uit:
O Zeer ontevreden
O Ontevreden
O Tevreden
O Zeer tevreden

4; 4% 12; 13% 4; 4%
zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden
71; 79%

71/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


2. Welke van de volgende stellingen zijn volgens u van toepassing op de aanvraagprocedure (meerdere antwoorden mogelijk):

De aanvraagprocedure is helder en duidelijk
23; 20%
68; 61% ja nee geen mening 22; 19%

overige 7 2 3 woonhuis, boerderij 9 2 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 20 5 6 geen mening molen of gemaak 32 13 12 0% 20% 40% 60% 80% 100%

De aanvraagprocedure wordt voldoende toegelicht.
22; 19%
67; 60% ja nee geen mening 24; 21%

overige 9 0 3 woonhuis, boerderij 9 2 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 16 9 6 geen mening molen of gemaak 33 13 11 0% 20% 40% 60% 80% 100%

De aanvraagprocedure vraagt geen specifieke kennis van de materie.


72/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Let op: deze vraag is ontkennend gesteld. Dus wil hier zeggen ja, dat men van mening is dat er geen specifieke kennis nodig is en nee dat er wel specifieke kennis nodig is. Derhalve zijn de antwoordmogelijkheden in de grafieken herschreven.


7; 7% 22; 21% geen specifieke kennis wel specifieke kennis geen mening 77; 72%

overige 2 7 3 woonhuis, boerderij 2 9 2 geen specifieke kennis wel specifieke kennis kasteel, buitenplaats, landhuis 1 24 6 geen mening molen of gemaak 2 44 11 0% 20% 40% 60% 80% 100%


73/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


3. Vindt u de informatie die in de aanvraagprocedure wordt gevraagd: O Te uitgebreid
O Passend
O Te beperkt

6; 7% 35; 38% te uitgebreid passend te beperkt 50; 55%

overige 2 7 0 woonhuis, boerderij 7 4 0 te uitgebreid passend kasteel, buitenplaats, landhuis 10 11 4 te beperkt molen of gemaak 16 28 2 0% 20% 40% 60% 80% 100%


74/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


4. Heeft u voor de aanvraag kosten moeten maken, bijvoorbeeld voor de inhuur van deskundigen?
O Ja
O Nee

22; 23%
ja nee 74; 77%

overige 6 3 woonhuis, boerderij 9 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 26 1 molen of gemaak 33 16 0% 20% 40% 60% 80% 100%


75/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


5. Heeft u in verband met de aanvraag nadere informatie of ondersteuning gevraagd bij een of meerdere van de volgende instellingen? (meerdere antwoorden mogelijk)
O Belastingdienst (BBM)
O Gemeente
O Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) O Nationaal Restauratie Fonds (NRF)

NRF
RACM
Gemeente
BBM
0 10 20 30 40 50 60 70

overige 1 8 4 5 Belastingdienst woonhuis, boerderij 2 6 4 6 gemeente RACM kasteel, buitenplaats, landhuis 12 17 11 14 NRF molen of gemaak 3 31 20 28 0% 20% 40% 60% 80% 100%


76/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


6. In hoeverre bent u tevreden over de informatieverstrekking over de BRIM en de ondersteuning bij de aanvraag van de door u genoemde instanties. (zie vraag 5) U kunt kiezen uit zeer ontevreden, ontevreden, tevreden en zeer tevreden.


1; 6% Belastingdienst 0; 0% 0; 0%
zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden
17; 94%

overige 0
0 1 0 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 0
0 2 0 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 0 1 11 0 zeer tevreden molen of gemaak 0
0 3 0 0% 20% 40% 60% 80% 100%


6; 10% Gemeente 0; 0%
9; 15%
zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden
47; 75%


77/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

overige 0 2 6 0 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 0
0 4 2 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 0
0 12 5 zeer tevreden molen of gemaak 0 4 25 2 0% 20% 40% 60% 80% 100% RACM
10; 26% 0; 0% zeer ontevreden ontevreden tevreden
15; 40%
zeer tevreden
13; 34%

overige 2 2 2 0 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 1 0 1 0 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 5 1 5 0 zeer tevreden molen of gemaak 2 10 7 0 0% 20% 40% 60% 80% 100%


1; 2% 1; 2% NRF
29; 56% zeer ontevreden ontevreden
21; 40% tevreden zeer tevreden


78/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

overige 1 0 3 1 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 0 1 1 4 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 0
0 11 3 zeer tevreden molen of gemaak 0
0 14 13 0% 20% 40% 60% 80% 100%


7. Bent u tevreden over de snelheid waarmee de aanvraagprocedure is afgerond (ofwel wat vindt u over de termijn die ligt tussen het moment van de aanvraag en het moment waarop u uitsluitsel heeft gekregen?) U kunt kiezen uit:
O Zeer ontevreden
O Ontevreden
O Tevreden
O Zeer tevreden


7; 8% 4; 4%
8; 9% zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden 70; 79%

overige 0 1 5 1 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 0 1 7 1 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 2 3 20 0 zeer tevreden molen of gemaak 2 2 38 4 0% 20% 40% 60% 80% 100%


79/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


8. Bent u tevreden over de ontvangen financiële middelen in relatie tot de verrichtte inspanningen en gemaakte kosten voor de aanvraag: U kunt kiezen uit:
O Zeer ontevreden
O Ontevreden
O Tevreden
O Zeer tevreden

13; 15% 7; 8% 19; 21% zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden 50; 56%

overige 1 2 3 1 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 2 2 6 1 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 5 3 15 2 zeer tevreden molen of gemaak 5 12 26 3 0% 20% 40% 60% 80% 100%


80/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


9. Bent u tevreden over de snelheid waarmee de financiële middelen ter beschikking komen ofwel bent u tevreden over de snelheid waarmee u daadwerkelijk geld ontvangt. U kunt kiezen uit: O Zeer ontevreden
O Ontevreden
O Tevreden
O Zeer tevreden


10; 11%
1; 1%
9; 10% zeer ontevreden ontevreden tevreden zeer tevreden
69; 78% overige 0
0 6 1 zeer ontevreden woonhuis, boerderij 0 1 8 2 ontevreden tevreden kasteel, buitenplaats, landhuis 1 5 18 1 zeer tevreden molen of gemaak 0 4 37 5 0% 20% 40% 60% 80% 100%


81/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


10. Heeft u voor de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking had een vergunning bij de gemeente aangevraagd?
O Ja door naar vraag 12
O Nee


43; 47% ja nee
48; 53%

overige 5 4 woonhuis, boerderij 8 3 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 12 13 molen of gemaak 18 28 0% 20% 40% 60% 80% 100%


82/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


11. Bent u er van op de hoogte dat in vele gevallen voor de uitvoering van werkzaamheden een gemeentelijke vergunning nodig is? O Ja
O Nee door naar vraag 14

ja nee

overige 9 0 woonhuis, boerderij 9 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 25 0 molen of gemaak 40 4 0% 20% 40% 60% 80% 100%


83/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


12. Zijn voor u de criteria wanneer een vergunning bij de gemeente moet worden aangevraagd duidelijk?
O Zeer onduidelijk
O Onduidelijk
O Duidelijk
O Zeer duidelijk

2; 2% 5; 6%
1; 1% zeer onduidelijk onduidelijn duidelijk zeer duidelijk
81; 91%


---
overige 1 0 11 zeer onduidelijk onduidelijk woonhuis, boerderij 0
0 23 duidelijk kasteel, buitenplaats, landhuis 01 39 zeer duidelijk molen of gemaak 1 4 0 0% 20% 40% 60% 80% 100%


84/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


13. Heeft u contact gehad met de gemeente over de vraag of een vergunning moest worden aangevraagd?
O Ja
O Nee

56; 63% ja 33; 37% nee

overige 7 2 woonhuis, boerderij 7 4 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 18 7 molen of gemaak 24 20 0% 20% 40% 60% 80% 100%


85/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


14. a. Heeft u voor de uitvoering van de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft een beroep moeten doen op instanties of bedrijven met gespecialiseerde kennis en ervaring (bijvoorbeeld RACM, Monumentenwacht, gespecialiseerd architectenbureau of gespecialiseerde aannemer?
O Nee
O Ja door naar b

24; 27%
ja 66; 73% nee

overige 6 2 woonhuis, boerderij 9 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 20 4 molen of gemaak 31 16 0% 20% 40% 60% 80% 100%


86/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

b. Zo ja,: Is er naar uw mening voldoende aanbod van deze gespecialiseerde deskundigheid?
O Ja
O Nee

7; 10%
ja nee 63; 90%

overige 6 0 woonhuis, boerderij 8 2 ja nee kasteel, buitenplaats, landhuis 16 4 molen of gemaak 33 1 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%


87/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


15. De regeling (BRIM) op grond waarvan u een aanvraag heeft ingediend is per 1 januari 2006 in werking getreden. Daarvoor waren enkele andere regelingen van kracht voor de financiële ondersteuning bij de instandhouding van Rijksmonumenten. Maakte u voor 1 januari 2006 gebruik van één of meerdere van die regelingen. Ik noem ze voor u op: O Brrm ( = Besluit Rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997) O Brom ( = Besluit Rijkssubsidiëring onderhoud monumenten) O Laagrentende lening (al in 2002 ingevoerd, later bij de Brim ondergebracht)
O Maakte geen gebruik van een van de regelingen door naar vraag 17

geen
Laagrentende lening
Brom
Brrm
0 10 20 30 40 50 60

overige 0
0 4 4 geen woonhuis, boerderij 1 0 5 4 laagrentende lening brom kasteel, buitenplaats, landhuis 5 1 12 4 brrm molen of gemaak 30 34 8 0% 20% 40% 60% 80% 100%


88/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


16. Ik verzoek u om op twee aspecten de huidige regeling te vergelijken met de vorige regeling(en). Is de huidige regeling op grond waarvan u een aanvraag heeft ingediend voor u dan gunstiger, ongewijzigd of ongunstiger? Ik noem u de aspecten:

· Financieel

· Eenvoud/administratieve belasting

overige 0
0 6 woonhuis, boerderij 2 4 4 gunstiger ongewijzigd kasteel, buitenplaats, landhuis 1 4 13 ongunstiger molen of gemaak 6 8 28 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Eenvoud/administratieve belasting ; 0% 19; 25% gunstiger ongewijzigd 19; 25% ongunstiger 39; 50% Segment 4


89/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

overige 3 2 3 woonhuis, boerderij 1 3 2 gunstiger ongewijzigd kasteel, buitenplaats, landhuis 4 5 9 ongunstiger molen of gemaak 8 9 25 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Vergeleken: de Brim ten opzichte van de Brrm

Financieel ongunstiger ten opzichte van de Brrm
molen, gemaal 4 kasteel, buitenplaats, landhuis 4 woonhuis, boerderij 3 overige 0 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Financieel ongewijzigd ten opzichte van de Brrm
molen, gemaal 4 kasteel, buitenplaats, landhuis 0 woonhuis, boerderij 3 overige 0 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Financieel gunstiger ten opzichte van de Brrm
molen, gemaal 1 kasteel, buitenplaats, landhuis 3 woonhuis, boerderij 2 overige 4 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4


90/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Eenvoud ongunstiger ten opzichte van de Brrm
molen, gemaal 1 kasteel, buitenplaats, landhuis 2 woonhuis, boerderij 1 overige 0 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1,8 2

Eenvoud ongewijzigd ten opzichte van de Brrm
molen, gemaal 4 kasteel, buitenplaats, landhuis 0 woonhuis, boerderij 2 overige 3 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Eenvoud gunstiger ten opzichte van de Brrm

molen, gemaal 3 kasteel, buitenplaats, landhuis 3 woonhuis, boerderij 0 overige 2 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3

Vergeleken: de Brim ten opzichte van de Brom
Financieel ongunstiger ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 24 kasteel, buitenplaats, landhuis 8 woonhuis, boerderij 4 overige 3 0 5 10 15 20 25


91/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Financieel ongewijzigd ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 4 kasteel, buitenplaats, landhuis 3 woonhuis, boerderij 0 overige 0 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Financieel gunstiger ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 6 kasteel, buitenplaats, landhuis 1 woonhuis, boerderij 0 overige 1 0 1 2 3 4 5 6

Eenvoud ongunstiger ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 23 kasteel, buitenplaats, landhuis 7 woonhuis, boerderij 1 overige 3 0 5 10 15 20 25

Eenvoud ongewijzigd ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 5 kasteel, buitenplaats, landhuis 4 woonhuis, boerderij 0 overige 0 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5


92/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Eenvoud gunstiger ten opzichte van de Brom
molen, gemaal 6 kasteel, buitenplaats, landhuis 1 woonhuis, boerderij 4 overige 1 0 1 2 3 4 5 6

Aantekeningen
Het viel de onderzoeker op dat de procedure en de doorlooptijd van de Rijksdienst telkens op veel opmerkingen stuitte. De procedure wordt over het algemeen als duidelijk ervaren. Klachten komen voort uit het niet opvolgen van terugbelafspraken of het niet reageren op informatieverzoeken.

Het viel de onderzoeker ook op dat men over het algemeen zeer tevreden is over de snelheid van afwikkelen van de declaraties bij het Nationaal Restauratie Fonds. Deze procedure wordt als `snel', `kordaat' en `helder' veelal betiteld.

Enkele opmerkingen die vaak voorkwamen:

· Systeem van StaBucodes is voor velen complex en lastig te doorgronden.
· Systeem van het doorgeven van wijzigingen op reeds geaccordeerde aanvragen is onduidelijk.

· Reactiesnelheid RACM laat te wensen over.

· Plafondbedragen zijn lastig om flexibel mee om te gaan.
· Gemeentes geven aan de verantwoordingssystematiek (meerjarig) lastig in te kunnen passen in de reguliere controles (interne controle etcetera).
· Assistentie NRF is goed, bereikbaarheid voldoende en snelheid uitstekend.

Tijdens het onderzoek bleek dat veel stichtingen - bestaand uit vrijwilligersbesturen - slecht telefonisch bereikbaar zijn. Bij navraag bij enkele die wel tot de respondenten gerekend kunnen worden bleek dat velen slechts op beperkte tijden aanwezig zijn. Een avondsessie heeft geen feitelijke meerwaarde opgeleverd.

Tot slot kan worden opgemerkt dat respondenten over het algemeen zeer betrokken op de onderzoeker overkomen. De antwoorden zijn velerlei en de ervaringsverhalen kleurrijk.


93/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Bijlage 5
Verbetervoorstellen organisaties
In het kader van dit onderzoek is met een groot aantal betrokken partijen een interview gehouden. In die interviews hebben deze partijen diverse verbetervoorstellen gedaan. Ook uit het literatuuronderzoek zijn diverse verbetervoorstellen naar voren gekomen. In deze bijlage hebben wij die voorstellen bij elkaar gebracht.
Wij starten deze bijlage met een samenvatting van de aanbevelingen gerangschikt in thema's. Vervolgens behandelen wij de aanbevelingen per organisatie die ze heeft verstrekt. De organisaties zijn in alfabetische volgorde opgenomen. Met de samenvatting hopen wij het praktisch gebruik van deze bijlage te vergroten. Door de aanbevelingen ook per organisatie op te nemen, doen wij recht aan de organisaties die deze aanbevelingen hebben geformuleerd. Samenvatting aanbevelingen
Inhoud versus middelen
Diverse organisaties doen de aanbeveling een onderscheid te maken tussen inhoudelijke kwaliteit en waardering en financiële overwegingen. Het moet niet zo zijn dat onze standaarden over wat wel of niet waardevol is worden aangepast aan veranderende financiële mogelijkheden. In het verlengde daarvan is aangegeven dat het moratorium om het aanwijzen van nieuwe Rijksmonumenten zou moeten worden opgeheven.
Om meer middelen voor monumenten beschikbaar te krijgen, wordt voorgesteld een deel van de loterijgelden voor dit doel te gebruiken. Soorten monumenten en eigenaren
De aanbevelingen op dit vlak zijn samen te vatten met de zin: breng differentiatie en eenheid aan. Dat klinkt als twee tegengestelde zaken. Differentiatie aanbrengen heeft over het algemeen betrekking op de maximale subsidiabele kosten: om beter te zorgen dat het geld terecht komt waar het het hardst nodig is, is differentiatie nodig. Daarbij wordt meestal ook de opmerking gemaakt dat de huidige subsidieplafonds niet toereikend zijn.
De behoefte aan eenduidigheid heeft vooral te maken met het register. Het gebrek aan eenduidigheid in het register zorgt er op dit moment voor dat vergelijkbare panden of complexen voor heel verschillende bedragen in aanmerking komen. Instrumenten
Er zijn verschillende aanbevelingen gedaan over de instrumenten die in het Brim worden gehanteerd. De aanbevelingen betreffen nieuwe instrumenten, of aanpassing van bestaande instrumenten.
Diverse malen is de aanbeveling gedaan de plankosten te subsidiëren, al dan niet met een terugbetalingsregeling indien een subsidie voor de uitvoering wordt verleend. Op die manier loopt de aanvrager minder risico. De verwachting is dat een dergelijke subsidie een stimulerende werking heeft.
94/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Eén van de aanbevelingen is om zoveel mogelijk gebruik te maken van laagrentende leningen.
Op die manier is de overheidsinvestering minimaal en de particuliere investering maximaal en kunnen de (beperkte) middelen het best renderen. Ook wordt gesuggereerd dat de RACM een vrij besteedbaar (calamiteiten)budget zou moeten hebben, waarmee zij snel op adequaat op probleemgevallen kan reageren.
Als `nieuw' instrument worden voorgesteld een investeringsregeling voor herbestemming van monumentale panden/complexen, bijvoorbeeld door verruiming van de regeling Cultureel Beleggen. Met zo'n regeling kan worden bijgedragen aan een betere exploitatie en daardoor een beter behoud van een pand of complex. Taken en verantwoordelijkheden
In de monumentensector zijn organisaties op gemeentelijk, provinciaal en Rijksniveau actief. Een eerste aandachtspunt is de samenwerking en taakverdeling tussen gemeente, provincie en Rijk.
Voor gemeenten wordt een vaste contactpersoon bij de RACM aanbevolen. Die moet bijdragen aan de samenwerking tussen gemeenten en RACM. De RACM zou gemeenten beter van informatie moeten voorzien en ambtenaren beter over het Brim moeten voorlichten.
Meerdere aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van de provinciale steunfuncties: die moeten beter in beeld zijn bij (kleinere) gemeenten voor informatie, advies en begeleiding. Op landelijk niveau zou de RACM meer als kennis- en expertisecentrum moeten fungeren.
Ook particulieren kunnen meer steun gebruiken. Grotere gemeenten kunnen die verstrekken; kleinere gemeenten kunnen de provinciale steunpunten inschakelen. Een belangrijke rode draad in de aanbevelingen is het vertrouwen vanuit het Rijk naar de organisaties in het veld en daaraan gekoppeld het geven van meer ruimte in de uitvoering. Zo zijn er diverse aanbevelingen ten aanzien van het aanwijzen van meer organisaties als AOM en het verruimen van de criteria om AOM te kunnen worden (vervallen van de eis dat monumentenbehoud een primaire doelstelling van de organisatie moet zijn).
Procedures
Er zijn veel aanbevelingen gedaan op het gebied van procedures. Een deel daarvan is zeer gedetailleerd. Voor de precieze aanbevelingen verwijzen we dan ook graag naar de aanbevelingen per organisatie. In algemene zin valt er zeker iets te zeggen over de aanbevelingen onder dit thema.
Een deel van de aanbevelingen gaat over digitalisering van de procedures. Digitaal aanvragen zou mogelijk moeten zijn, maar nog beter is het als het register digitaal beschikbaar komt en (deels) interactief wordt, zodat alle informatie over een monument centraal beschikbaar is. Aanvullend daarop zou een digitale vraagbaak op internet beschikbaar moeten komen. Ook het beschikbaar stellen van standaarden voor inschrijving, verantwoording en jaarprogramma's wordt aanbevolen.

95/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Een tweede rode draad in de aanbevelingen over procedures betreft de hoeveelheid informatie die verstrekt moet worden. Zorg dat aanvragers alleen die informatie moeten aanleveren waarop ook daadwerkelijk getoetst of gemonitord wordt. Alle vragen in de aanvraag- en verantwoordingsprocedure zouden daarop moeten worden getoetst. Communicatie speelt daarbij ook een rol: maak duidelijk waarom bepaalde informatie moet worden verstrekt, dat voorkomt onnodige ergernis. Communicatie speelt in bredere zin een belangrijke rol bij de procedures. Het is van belang goed te communiceren over wijzigingen in het Brim, maar ook dat daarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende groepen eigenaren. Tot slot zijn er diverse aanbevelingen over de snelheid van procedures. In algemene zin wordt opgemerkt dat die omhoog zou moeten. Ook wordt genoemd aanvragers de mogelijkheid te bieden voor eigen rekening en risico te beginnen. Aanbevelingen per organisatie
In het hieronder gegeven overzicht zijn de organisaties geanonimiseerd omdat de suggesties zijn geformuleerd door de onderzoekers aan de hand van de interviews. Organisatie 1

· Stimuleer de inzet van een Monumenten CV voor herbestemming en instandhouding van vooral grote monumenten, met inzet van zowel private investeringen als fiscale aftrek.
Organisatie 2

· Breng woonhuizen (van niet-fiscaal relevante eigenaren) weer in de Brim- subsidie onder.

· Heb aandacht voor kwetsbare of niet-rendabele monumenten en maak een vangnetregeling.

· Differentieer maximale subsidiabele kosten naar omvang van het kerkgebouw.
· Verhoog het plafond voor middelgrote en grote kerken. Het huidige plafond is volstrekt onvoldoende.
Organisatie 3

· Overweeg om drie opties (subsidie/laagrentende lening/belasting aftrek) samen te voegen tot een optie.

· Onderzoek de mogelijkheid het opstellen van een PIP-plan te subsidiëren. Eigenaar moet immers kosten maken om subsidie te kunnen aanvragen.
· Trend: eigenaren van historisch erfgoed zijn vaak betrokken bij en trots op hun monument. Hier zou een regeling op moeten aansluiten door stimulerend van aard te zijn!

· Benut de expertise op provinciaal niveau: erfgoedhuis, provinciaal steunpunt, monumentenwacht.
Organisatie 4

· Vereenvoudig de toetsing en verantwoording (voor erkende organisaties).
· Verhoog het plafond subsidiabele kosten per molen van 50.000,-- naar 75.000,--.

· Verhoog het subsidiepercentage van 60% naar 65%.
96/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Realiseer een vrijstelling voor het aanvragen van een monumentenvergunning voor in het instandhoudingsplan opgenomen werkzaamheden voor erkende organisaties.

· Overleg tussen de rijksoverheid, provincies en gemeenten over de subsidiëring van onderhoud voor molens van erkende molenorganisaties. Organisatie 5

· Zorg voor een vaste contactpersoon voor gemeenten bij de RACM.
· Sta toe dat mensen beginnen voor eigen rekening en risico. Wachten tot subsidiebeschikking binnen is duurt lang en is te star.
· Laat door gecertificeerd bedrijf standaard de aanvragen beoordelen, om zo het geld daar te krijgen waar dat het meest nodig is.
· Verbeter het Brim door te denken vanuit het verbeteren van de kwaliteit van de monumentenzorg, en niet vanuit een schaarste aan budget en vervolgens hoe die schaarste te verdelen.

· Zorg dat grote bedragen beschikbaar zijn voor kastelen en grote kerken. Daar zijn die bedragen het meest nodig.

· Zorg dat de provinciale steunpunten meer in beeld zijn bij gemeenten voor informatie, advies en begeleiding.

· Zorg dat in navolging van de AMR (Actualisering Monumenten Register) alle informatie van Rijk, gemeenten, objectbeschrijvingen, onderhoudsgegevens et cetera. via KICH gekoppeld en inzichtelijk gemaakt wordt. Organisatie 6

· Breng variatie aan in maximale subsidiabele kosten naar type monumenten.
· Hanteer een andere behandeling voor aangewezen instellingen met meerdere objecten en grote complexen (uitgaan van verantwoordelijkheid en deskundigheid).

· Zorg voor protocollen voor inschrijving, verantwoording en jaarprogramma's.
· Zorg voor eenduidigheid in het register.

· Bied de mogelijkheid om middelen vooraf over te maken en achteraf te laten verantwoorden.

· Ga als overheid meer op afstand staan en neem een meer stimulerende rol.
· Zorg voor extra steun aan particulieren. Grotere behoudsorganisaties zouden daarin ook een rol kunnen spelen.
Organisatie 7

· Erken onze organisatie en bied deze meer ruimte.
· Neem in beschikking op voor welke activiteiten een vergunning nodig is. Organisatie 8

· Voor waarborging kwaliteit en effectiviteit: Word lid van de Monumentenwacht.
· Bespreek het verder ontwikkelen van gebiedsgerichte monumentenzorg in MoMo-verband.

· Maak het digitaal indienen van aanvragen mogelijk.
· Ontwikkel standaarden voor PIP's en zes-jarenplannen.
· Maak het register zodanig digitaal toegankelijk dat zo veel mogelijk gegevens inzichtelijk zijn.

97/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Overweeg de Monumentenwachten een rol in handhaving te geven. Deze willen geen politieagent zijn en willen onafhankelijk blijven. Anderzijds moet de Monumentenwacht misschien gewoon overstag, want het doel is uiteindelijk te streven naar het behoud van monumenten.

· De herziening van de complexen moet afgerond worden en de juridische uitwerking moet consequent en eenduidig worden doorgezet. Benoem als uitgangspunt voor opname in register:
- Nationaal belang van behoud van het monument.
- In voldoende originele staat.

- Schoon het register op.
Organisatie 9

· Toegankelijkheid en toepasbaarheid van het Brim alleen goed wanneer er een architectenbureau of monumentenwacht wordt ingeschakeld.
· De accounthouder zou meer consequent moeten sturen op de naleving van de onderhoudsplicht, want wanneer er te weinig onderhoud wordt gepleegd, zal uiteindelijke restauratie nodig zijn.
Organisatie 10

· Neem de volgende drie maatregelen: 1) Brim voor instandhouding 2) 10 % werkvoorraad aanhouden 3) geld voor grote restauraties (1 maal per 40 à 50 jaar).

· Laat organisaties voor behoud van kerken AOM worden. Voldoende omvang (minimaal 20 objecten) is mogelijk in samenwerking met bisdommen.
· Schrap de voorwaarde dat de hoofdfunctie van een organisatie monumentenbehoud moet zijn om AOM te kunnen worden; nevendoelstelling is voldoende.

· Laat bijvoorbeeld de Werkgroep Instandhouding Monumenten (WIM) een ontwerp voor de vangnetfunctie opstellen.

· Geef kerken de mogelijkheid van herbestemming, onder andere via Revolverend Fonds (Nationaal Restauratiefonds). Zij kunnen zodoende hun vangnetfunctie inzetten, door het verzamelen van geld uit diverse bronnen. Hiervoor is verder nodig:

- Maatwerk ten behoeve van monumentwaarde: geef provinciale Steunpunten en RACM hierin een begeleidende rol.

- Maatschappelijke functie: geef de sector zelf de ruimte om dit te regelen.
- Herbestemmen: geef de sector de mogelijkheid in samenwerking met het Restauratiefonds te komen tot financiële constructies.
- Geld verdiend bij het ene object kan ingezet worden voor onderhoud aan andere objecten.

- Sector krijgt flexibel budget als AOM en kan schuiven tussen diverse objecten.
· Geef als overheid het vertrouwen aan de sector om met monumenten om te gaan vanuit het adagium van Belvedere: behoud door ontwikkeling.
· Geef provincies een rol in ondersteuning van kleinere gemeenten die onvoldoende ambtelijke capaciteit en kennis in huis hebben.
· Laat de RACM rol als landelijk kenniscentrum oppakken en uitbreiden (slogan: `partner in restauratie').

98/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Organisatie 11

· Zorg als overheid dat je een onafhankelijke gesprekspartner in het veld hebt. De Werkgroep Instandhouding Monumenten (WIM) is de opvolger van het directeurenoverleg onder het NCM en kan die functie vervullen.
· Zoek naar andere financiële bronnen. Stimuleer meer samenwerking en ondernemerschap in erfgoedland.

· Laat de RACM duidelijk positie innemen in het veld als een organisatie met exertise, gezag, maar ook als belangstellend partner.
· Laat eigenaren kiezen of zij voor een lening en fiscale aftrek in aanmerking willen komen of voor een subsidie.

· Wijs meer organisaties aan als AOM, wees hierin flexibel en kijk vooral naar de mogelijkheden. De criteria zouden moeten zijn:
- Relevante doelstelling: instandhouding van monumenten moet minimaal een nevengeschikte doelstelling zijn (eventueel gekoppeld aan een verbod op verkopen van objecten binnen bepaalde termijn).
- Voldoende expertise in huis.

- Kunnen garanderen van instandhouding ook op lange termijn.
- Verzin iets op probleem eigenaar/belangenbehartiger, zodat koepels en belangenorganisaties ook AOM kunnen worden voor bij hen aangesloten leden.
- Herzie het register op de volgende punten:

- Van welke objectnummers is de cultuurhistorische waarde verloren gegaan?
- Dubbele nummers eruit halen.

- Complexen eenduidig benaderen.

· Maak het moratorium op aanwijzen van nieuwe Rijksmonumenten ongedaan. Het moet mogelijk blijven om nieuwe `oude' monumenten van nationaal belang aan te wijzen.

· Integreer de ondergrondse en bovengrondse waarden in het Register. Oftewel: voeg de registers samen van:

- Archeologie.

- Landschappen.

- Gebouwen.
Organisatie 12

· Breng een goede scheiding aan tussen enerzijds de inhoudelijke waardering van monumenten en anderzijds overwegingen van financiële aard. Er zal dikwijls een spanning bestaan tussen de ideale monumentenbegroting en het feitelijk beschikbare budget. Als er minder geld is, gaat het niet aan de cultuurhistorische waardering te veranderen, maar moet er worden gezocht naar andere oplossingen.

· Maak alles fiscaal aftrekbaar.

· Baseer de Brim-regeling op de grondslag voor de levenscyclus van onderhoud en materialen: de levenscyclus van materialen is bekend, reken die door per categorie.

· Pas het Brim in een keer goed aan. Ga daarbij uit van de maatschappelijke betekenis van monumentenzorg en de intrinsieke waarde van erfgoed en niet van bureaucratische wensen.

99/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Richt de regeling in op typologische gronden, en maak een nieuwe indeling in categorieën. Maak casusbeschrijvingen per categorie, bijvoorbeeld door de Monumentenwachten, reken op grond daarvan normbedragen uit en stel die vast.

· Zorg voor balans tussen fiscale en niet-fiscale objecten. Organisatie 13

· Maak het monumentenregister interactief, zodat eigenaren van monumenten de redengevende omschrijving van hun monument kunnen inzien en eventuele aanvullingen of verbeteringen kunnen doorgeven.
· Koppel daaraan een digitool, waarin de aanvraag voor het Brim kan worden opgesteld en koppel daaraan het onderhoudsplan PIP, waarmee ook de voortgang van instandhouding kan worden gemonitord.
· Zorg voor een betere samenwerking tussen gemeenten en de RACM.
· Voorzie gemeenten van een compleet informatiepakket over het Brim en licht ambtenaren voor over het Brim via voorlichtingsdagen en de dagelijkse contacten tussen medewerkers RACM en gemeente.
· Licht groepen eigenaren gericht voor. Zet schriftelijke voorlichting op voor de meest voorkomende groepen eigenaren.

· Zodra beslist wordt om onderdelen van het Brim aan te passen, zorg dat er ruim van te voren wordt gecommuniceerd en de onderliggende stukken gereed zijn.
· Stel een digitale vraagbaak op waarin op onderwerp door eigenaren gezocht kan worden via de RACM homepage en Monumenten.nl.
· Maak van de hoofdgroepen A tot en met D op het aanvraagformulier slechts drie hoofdgroepen die als volgt zijn in te delen:

- Onderhoud, waarbij de nieuwe toestand = de bestaande toestand.
- Onderhoud, waarbij de nieuwe toestand de bestaande toestand.
- Restauratie.

· Wees proportioneel met de hoeveelheid gevraagde gegevens in relatie tot het maximaal subsidiabele bedrag.

· Geef in de toelichting op het aanvraagformulier de reden en achtergrond van alle vragen aan.

· Ga intern na of op alle vragen werkelijk getoetst wordt. Zo niet, dan zou overwogen kunnen worden deze vragen te schrappen.
· Heroverweeg de noodzakelijkheid van de verklaring van het eigen aandeel, door bankgarantie of accountantsverklaring, als garantie voor de uitvoering.
· Toets op volledigheid van het instandhoudingsplan. Biedt eigenaren de mogelijkheid om gedurende het hele jaar bij de RACM het verzoek in te dienen om te toetsen of het instandhoudingsplan conform de minimale vereisten (hoofdgroep A) volledig is. Dit is vooruitlopend op de feitelijke subsidieaanvraag. Dit geeft meer zekerheid bij de aanvrager en kan de procedures versnellen.
· Voorkom dat er een groot gat zit tussen de maximum bedragen voor reguliere Brim plannen en de drempel voor het incidentele geld dat via het Brim artikel 43 beschikbaar komt. Creëer niet een nieuwe derde groep, maar verhoog de maxima van het reguliere Brim en verlaag de drempel van het Brim artikel 43, zodat het reguliere Brim en het Brim artikel 43 beter op elkaar aansluiten.
100/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Bij de ontwikkeling van een digitaal systeem om instandhoudingsplannen mee op te stellen, moet niet alleen gekeken worden naar een systeem dat kan optellen en werkzaamheden in zes jaren kan zetten. Het zal heel waardevol zijn om in zo'n systeem ook een verwachting over de levensduur te kunnen uitspreken per onderdeel van het monument. Dat sluit ook aan bij de behoefte van de RACM om het monumentenbestand te monitoren.
· Er bestaat bij gemeenten zorg over de controle op naleving van de uitvoering van het plan waarmee Restauratiefonds-hypotheek gemoeid is. Nu hoeft een eigenaar alleen een kopie van de monumentvergunning, of een verklaring van de gemeente dat een vergunning niet nodig is, met de aanvraag mee te sturen. Het Restauratiefonds kan niet beoordelen of de vergunning/verklaring van de gemeente werkelijk op dezelfde werkzaamheden betrekking hebben als de Restauratiefonds-hypotheek. Met een kopie van het plan heeft de gemeente zicht op de werkzaamheden en kan het Restauratiefonds er beter op vertrouwen dat de Restauratiefonds-hypotheek op een juiste wijze wordt ingezet. Het is een aanbeveling aan het Restauratiefonds om gemeenten een kopie van het plan te sturen op grond waarvan de Restauratiefonds-hypotheek wordt verleend. Organisatie 14

· Geef de Vangnetfunctie invulling.

· Realiseer een calamiteitenoverleg met RACM en Restauratiefonds om gezamenlijk te kunnen zoeken naar oplossingen voor bijzondere objecten met als doel: deze objecten te redden van verval of sloop.
· Zoek naar een oplossing voor dure objecten met een restauratiebehoefte. Organisatie 15

· Beschrijf objecten in register opnieuw en eenduidig, deel ze opnieuw in en stel opnieuw categorieën vast.

· Overweeg de herbouwwaarde als basis voor verdeling van budgetten. Organisatie 16

· Zorg voor een structureel en afdoende budget om zo continuïteit te waarborgen.
· Maak zoveel mogelijk gebruik van laagrentende leningen. Op die manier is de overheidsinvestering minimaal en de particuliere investering maximaal.
· Verhoog het structurele budget voor objecten die niet met een laagrentende lening kunnen worden gestimuleerd met 18 miljoen euro. Dan is het budget voldoende om de huidige voorraad monumenten in de subsidiecategorieën in stand te houden.

· Zet middelen in voor groene monumenten en mobiel erfgoed. De huidige financiering door particulieren (eigenaren en fondsen) is een te wankele basis.
· Onderzoek de mogelijkheid van een, binnen vastgestelde kaders, vrij besteedbaar (calamiteiten)budget, waarmee de RACM snel en adequaat op probleemgevallen kan reageren.

· Onderzoek de mogelijkheid van een investeringsregeling voor herbestemming van monumentale panden/complexen. Op die manier kan worden bijgedragen aan een betere exploitatie en daardoor een beter behoud van een pand of complex.

101/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Verruim de regeling Cultureel Beleggen en zet deze regeling (gelimiteerd) in voor investeringen in Rijksmonumenten, bijvoorbeeld om herbestemming te stimuleren.

· Verken de mogelijkheid voor een plankostenregeling. Op die manier ligt het financieel riscio van het opstellen van een restauratieplan niet meer bij de eigenaar.

· Bekijk de mogelijkheid structureel loterijgelden in te zetten voor restauratie en herbestemming van monumenten.

· Verbreed de achterborgregeling naar niet-Rijksmonumenten. Op die manier kan het Restauratiefonds restauraties aan deze monumentale panden gunstig financieren.
Organisatie 17

· Handhaaf de bovengrens van de Restauratiefonds-hypotheek als zodanig, maar indexeer deze wel periodiek.

· Overweeg de ondergrens van de Restauratiefonds-hypotheek te laten vervallen, dan wel fors omlaag te brengen. Dit opdat kleinere ingrepen wel financierbaar worden.

· Bezie of de splitsing wel/niet agrarische boerderijen nog wel nodig is. Optie is deze integraal onder de Restauratiefonds-hypotheek te brengen, al dan niet met een keuzemogelijkheid voor zesjaars subsidie.
· Herzie de bestedingscontrole fundamenteel. Bekijk daarbij of dat alleen van toepassing is op de Restauratiefonds-hypotheek of dat verbreding naar alle zes jaars Brim subsidies mogelijk is.

· Voer maatregelen in om goed onderhoud na een restauratie te stimuleren en te waarborgen.

· Neem alle informatie die de klant moet aanleveren goed door op nut en noodzaak.
Organisatie 18

· Versimpel de fiscale aftrek (hierover vindt al overleg plaats).
· Verbetering de regeling voor woonhuizen en boerderijen:
- Kijk naar ondergrens voor fiscale aftrek: maak het simpeler.
- Zorg dat levensduur investering en duur van lening met elkaar sporen.
- Hanteer als drempel: 5% van de WOZ-waarde.

- Maak de lening overdraagbaar, vijf jaar na investering.
- Suggestie van gemeenten: geef eigenaren iets cadeau, dan doen ze er zelf geld bij (multiplier-effect).

· Overweeg de Stabu-codes niet te gebruiken.

· Regel het toezicht goed: wijs een controlerende instantie aan, controleer steekproefsgewijs, geef vergunningen onder voorwaarde.
· Laat RACM en Restauratiefonds voorlichting ontwikkelen over het planmatig ondersteunen van planmatig onderhoud.

· Schrap het onderscheid wel/geen agrarische functie.
· Stimuleer met andere middelen het maken van instandhoudingsplannen.
102/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)


· Geef woningcorporaties de mogelijkheid AOM te worden, dat wil zeggen laat de verplichting tot instelling voor monumentenbehoud als `primaire doelstelling' weg.

· Geef de mogelijkheid een alliantie tussen een woningcorporatie en een Stadsherstel AOM te laten worden: corporaties kunnen hun monumentenbezit onderbrengen bij een stadsherstel.

· Bekijk of kleine groepen monumenteigenaren kunnen clusteren tot een AOM.
· Zoek ten aanzien van complexen in registers uit wie voordeel/nadeel heeft en verdisconteer dit. Dat wil zeggen dat alle complexen opnieuw worden ingedeeld in categorieën en dat wie nadeel heeft wordt bijgepast. Organisatie 19

· Laat de drempel van 4% om onderhoud af te trekken van de belasting zakken en voorkom zo dat mensen het onderhoud opsparen.
· Kies vaker voor herbestemming van bestaande gebouwen in verstedelijkte gebieden, zoals kerken en industrieel erfgoed. Dit levert naast erfgoedbehoud verdichting op en spaart de groene buitenruimte. Zoek naar een maatschappelijke functie voor herbestemming.
Organisatie 20

· Vereenvoudiging de toepassing van het Brim, waarbij het instandhoudingsplan als richtlijn wordt gehanteerd en niet op detailniveau als toetsingskader en verantwoording.

· Laat erkende molenorganisaties vanwege hun professionaliteit geen meldingen doen van afwijkingen binnen het instandhoudingsplan. Toetsing van ingediende rekeningen op Stabu-codering door RACM/Restauratiefonds is dan ook overbodig. Volstaan kan worden met een jaarlijkse financiële verantwoording op basis van een accountantsrapport. Hierover dienen nadere afspraken gemaakt te worden.

· Verhoog de maximale subsidiabele kosten van 50.000,-- naar 75.000,-- per molen.

· Verhoog het subsidiepercentage van 60% naar 65%.
· Stel erkende organisaties vrij van het aanvragen van een monumentenvergunning voor in het instandhoudingsplan opgenomen werkzaamheden.

· Zorg voor overleg tussen de rijksoverheid, provincies en gemeenten over de subsidiëring van onderhoud voor molens van erkende molenorganisaties. Organisatie 21

· Actualiseer het monumentenregister geleidelijk door op het moment dat een vergunning wordt aangevraagd de monumentale waarde opnieuw te bepalen. Binnen 15 tot 20 jaar is het register vernieuwd.
· Laat vergunningplicht alleen van toepassing zijn op die zaken die monumentaal zijn. En de vervolgens alleen financieel bijdragen in het onderhoud van die onderdelen.

103/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Organisatie 22

· Beoordeel een aanvraag op basis van aard en omvang monument en koppel ook het bedrag daaraan. Stel een normbedrag vast per soort object op de volgende criteria: buitenkant, casco, interieur, historische reden voor waardestelling en reken opbrengsten, zoals huuropbrengsten mee.
· Schaf subsidiabele kosten af en neem in plaats daarvan een vast percentage van de kosten per categorie.

· Breng alle complexen in het register opnieuw in kaart en beschrijf ze eenduidig.
· Vul de Vangnetgedachte in (uit brief Van der Ploeg: idealisme van het vangnet). Suggestie voor invulling: regel vangnet:

- Voor zeer achterstallige objecten.

- Bij zeer onwillige eigenaren.

- Bij zeer incourante objecten.

- Regel bij een vangnet ook:

- Aankoop en restauratie door de AOM's of bijzondere organisaties voor specifieke objecten.

- Een aan- en verkoopregeling bijvoorbeeld voor overheden (analoog aan EHS).
· Verbeter het Brim voor de categorie woonhuizen en agrarische woonhuizen die bij instellingen in beheer zijn. De huidige regeling werkt niet voor deze categorie, omdat de middelen te beperkt zijn, de afrekenprocedure is zo ingewikkeld dat het extra kosten met zich meebrengt en er wordt geen gebruik gemaakt van de kwaliteit van de organisaties, omdat ze geen inhoudelijk vertrouwen krijgen.
· Verander de opzet zo, dat de meest kwetsbare monumenten - de monumenten die moeilijk voor het genereren van eigen inkomsten zijn te gebruiken - extra worden gesteund. Door de eigen bijdrage werkt dat nu niet zo.
· Zorg dat aanvragers alleen die informatie moeten aanleveren waarop ook daadwerkelijk getoetst of gemonitord wordt.

· Zorg dat er een balans is tussen de hoeveelheid informatie die de RACM vraagt van eigenaren en de hoeveelheid informatie die zij beschikbaar stelt aan eigenaren.

· Zorg dat een einde komt aan de onduidelijkheid over de vergunningplicht bij werk aan monumenten. Die onduidelijkheid leidt nu tot willekeur tussen verschillende gemeenten.
Organisatie 23

· Geef organisaties erkenning en toets ze steekproefsgewijs.
· Neem herbouwwaarde (verzekering) als basis voor onderhoudskosten en verdeel op basis daarvan de hele pot.

· Toets op de onderhoudsplicht.

· Leg de uitvoering van het Brim bij de provincies neer.
104/107

EVALUZTIE BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

Organisatie 24

· Zorg dat er geen grote verschillen tussen vergelijkbare gebouwen bestaan in subsidiebedragen.

· Zorg voor verkleining van het gat tussen het subsidiebedrag voor de hoofdgebouwen van 100.000,-- en 700.000,--. Op dit moment wordt instandhouding hierdoor bedreigd.

· Zoek een oplossing voor de werking van artikel 9.2 Brim die ervoor zorgt dat particuliere eigenaren achtergesteld worden bij niet-particuliere eigenaren.
· Verbied het stapelen van subsidies niet. De onmogelijkheid van stapeling leidt tot achteruitgang (artikel 9 lid 1 onder a).

· Probeer administratieve lasten te verlichten, maar zorg in elk geval voor helderheid over het doel dat een verzwaring van administratieve lasten dient.
· Zorg voor een helder en eenduidig aanvraagformulier.
· Houd de verantwoording over de uitvoering op hoofdlijnen.
· Zorg voor snellere procedures, zowel bij aanvragen als tijdens de uitvoering.


105/107