Raad voor de Journalistiek
Uitspraken 10 december Raad voor Journalistiek
door mr. C.A. Streefkerk, voorzitter, drs. C.M. Buijs, drs. G.T.M. Driehuis, drs. L.W. Verhagen en mw. drs. I. Wassenaar, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
X / J. van der Graaf, Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V. en Telegraaf Media Groep N.V. (De Telegraaf)
en
X / P.J.C. Olsthoorn en PeO Productions B.V. (www.leugens.nl)
Uitspraken: ongegrond
In 2003 is in Groot-Brittannië Jane Longhurst door middel van verwurging om het leven gebracht. Tijdens de rechtszaak heeft de moordenaar te kennen gegeven dat hij de fetisj asphyxia beoefende en dat hij korte tijd voor de moord onder meer de website hangingbitches.com heeft bezocht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn in de Britse krant The Mail on Sunday c.q. op de website www.mailonsunday.co.uk, zowel begin 2004 als begin 2008 verschillende artikelen verschenen, waarin klager is genoemd.
Op 8 februari 2008 is in De Telegraaf aandacht aan de kwestie besteed in het artikel "'Vunzige X' zelf voor de bijl?" met het chapeau "Britten jagen op Zeeuwse pornositebaas na echte wurgseksmoord". Bij het artikel is een foto van klager geplaatst met een zwart balkje over zijn ogen.
Diezelfde dag is op de website www.leugens.nl het artikel "Pornoexploitant X" met het chapeau "Betaalbedrijven staken transacties van websites" verschenen, waarbij een foto van klager is geplaatst. Daarna zijn nog drie artikelen over de kwestie op deze website geplaatst.
Klager heeft erkend dat in de rechtszaak betreffende de moord op Jane Longhurst de website hangingbitches.com met die moord in verband is gebracht. Ten tijde van de moord was die website eigendom van de vennootschap 3Fall Productions B.V., waarbij klager in ieder geval destijds nauw betrokken was. Verder heeft klager erkend dat ten gevolge van de moordzaak c.q. de berichtgeving daarover in de Britse media creditcardmaatschappijen hun medewerking aan betalingen voor het bezoeken van de websites van 3Fall Productions hebben gestaakt. Klager heeft voorts erkend dat hij c.q. 3Fall Productions websites exploiteert in - aldus klager - het genre horror, waarbij licht erotische beelden zijn te zien. De Raad acht het aannemelijk dat het gemiddelde publiek die websites als 'pornografisch' zal bestempelen. Het is dan ook niet journalistiek onaanvaardbaar om de websites als zodanig aan te duiden en klager met pornografie in verband te brengen.
De Raad acht in beide zaken geen grond aanwezig voor de conclusie dat verweerders zonder deugdelijke grondslag beschuldigingen aan het adres van klager hebben gepubliceerd c.q. ter zake onjuist en tendentieus over klager hebben bericht. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat niet de indruk is gewekt dat klager persoonlijk te maken heeft gehad met de moord op Jane Longhurst.
Voorts is objectief bezien geen sprake van berichtgeving door verweerders die zodanig nodeloos grievend is dat daarmee de grenzen van de journalistieke ethiek zouden zijn overschreden. In de zaak tegen De Telegraaf overweegt de Raad nog dat het journalistiek gebruikelijk is dat een artikel in de kop scherp wordt aangezet. Daarmee worden alleen de grenzen van journalistieke zorgvuldigheid overschreden als de kop geen enkele grond vindt in het artikel. Daarvan is hier geen sprake (vgl. RvdJ
Met betrekking tot De Telegraaf overweegt de Raad dat verweerders kennelijk voorafgaand aan de publicatie telefonisch contact met klager hebben opgenomen. De kern van klagers reactie, te weten dat hij de beschuldigingen aan zijn adres weerspreekt, is duidelijk in het artikel opgenomen. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat verweerders onvoldoende toepassing hebben gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.
Ten aanzien van de publicaties op www.leugens.nl overweegt de Raad dat het beter zou zijn geweest indien verweerders voorafgaand aan de eerste publicatie contact met klager hadden opgenomen. Zij hebben echter wel in die publicatie de reactie van klager weergegeven zoals die dezelfde dag in De Telegraaf is opgenomen en waarin klager de kern van de beschuldigingen aan zijn adres weerspreekt. Daarna hebben verweerders klager herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld zijn visie op de kwestie te geven, hetgeen klager evenwel heeft geweigerd. De Raad is dan ook van oordeel dat verweerders ook op dit punt niet ontoelaatbaar hebben gehandeld. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad van de Raad).
Wat betreft de publicatie van persoonlijke gegevens van klager en zijn foto overweegt de Raad dat het hier gaat om een bedrijfsmatige uitoefening van zakelijke activiteiten die op zichzelf (in ieder geval in Nederland) legaal zijn. In de openbare registers van de (Spaanse) Kamer van Koophandel is de vrouw van klager vermeld (geweest) als de eigenaar van 3Fall Productions. In het licht van de omstandigheden van het geval is de publicatie van de persoonlijke gegevens van klager en van zijn portret functioneel en journalistiek relevant. Er is geen sprake van een disproportionele inbreuk op klagers privacy.
In de zaak tegen De Telegraaf overweegt de Raad nog dat op de gepubliceerde foto een balkje over de ogen van klager is geplaatst. Dit wekt weliswaar de suggestie dat klager verdacht wordt van strafbare feiten, maar nu in het artikel - op basis van publicaties in de Britse pers - melding wordt gemaakt dat in Engeland een justitieel onderzoek tegen klager loopt, is zulks in het onderhavige geval niet zonder meer journalistiek onzorgvuldig. Daaraan doet niet af dat volgens klager de Britse justitie hem heeft laten weten niet bekend te zijn met zo'n onderzoek (zie punten 2.4.1. en 2.4.5. van de Leidraad van de Raad).
De conclusie is dan ook in beide zaken dat geen grenzen zijn overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. Bij de beoordeling van de publicaties op www.leugens.nl heeft de Raad daarbij mede gelet op de omstandigheid dat verweerders met de publicaties discussie hebben willen uitlokken over een maatschappelijk relevant onderwerp als de aanvaardbaarheid van gewelddadige pornografische websites.
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor
· Privacy: foto's, vermelding persoonlijke gegevens, verdachten/veroordeelden
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze, grievende berichtgeving
Publicatie op
X / J. van den Heuvel, B. Huisjes, Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V. en House of Knowledge B.V.
Uitspraak: ongegrond
De klacht heeft betrekking op het boek "Tijdperk Willem Holleeder - 25 jaar poldermaffia". Daarin is klager genoemd en is onder meer over hem vermeld dat hij "lange tijd als het vermoedelijke ,,brein" wordt beschouwd van de kidnap" van Alfred Heineken en Ab Doderer in 1983. Verder zijn in het boek drie foto's van klager gepubliceerd, waarbij een zwart balkje over zijn ogen is geplaatst.
In het boek wordt een tableau geschetst van 'een kwart eeuw georganiseerde misdaad in Nederland'. De publicatie bevat een inhoudelijke compilatie van informatie over en rond W. Holleeder die op grond van talloze publicaties al jarenlang bekend is, waarbij divers (beeld)materiaal is opgenomen uit de archieven van De Telegraaf. Als zodanig is het boek te beschouwen als een geschiedenisdocument, waarin de Heineken-ontvoering en de nasleep daarvan veel aandacht krijgen. De Raad kan zich voorstellen dat het klager niet welgevallig is, dat hij zo lang na dato wordt geconfronteerd met zijn verleden. Dat is echter onvoldoende grond voor de conclusie dat de gewraakte publicatie jegens hem journalistiek onzorgvuldig is (zie punten 1.2. en 1.3. van de Leidraad van de Raad).
Klager heeft erkend dat hij banden heeft gehad met W. Holleeder en dat hij destijds als een van de verdachten van de Heineken-ontvoering is aangemerkt. Uit de publicatie blijkt verder genoegzaam dat de diverse aan het adres van klager geuite beschuldigingen, waaronder de aanduiding van klager als 'brein' achter de Heineken-ontvoering, niet de mening van verweerders bevatten. Het gaat hier om de vermelding van feiten, te weten dat derden - met name politie en justitie - destijds, ten tijde van het onderzoek in de Heineken-ontvoering, klager onder meer ervan hebben beschuldigd het 'brein' achter de ontvoering te zijn. Voorts is in het boek vermeld dat klager niet voor die ontvoering is veroordeeld.
Ten aanzien van de privacy van klager overweegt de Raad dat in het kader van de Heineken-ontvoering en in berichtgeving over en rond W. Holleeder ook klager in eerdere publicaties veelvuldig is genoemd. Klager heeft ter zitting erkend dat hij tegen deze eerdere publicaties geen bezwaar heeft gemaakt. Het is dan ook een bekend gegeven dat de naam van klager in verband is gebracht met de Heineken-ontvoering. Onder deze omstandigheden behoefden verweerders niet af te zien van het vermelden van klagers naam (zie punten 2.4.1. en 2.4.5. van de Leidraad).
In het boek gaat het niet om de openbaring van een nieuwe beschuldiging (aan het adres van klager en de andere daarin genoemde personen), maar om een weergave van feitelijke aard van hetgeen 25 jaar geleden is geschied rond de Heineken-ontvoering en het strafrechtelijke onderzoek daarnaar, waarbij ook de vermelding van klager berust op eerdere publicaties; gelet daarop behoefden verweerders geen wederhoor toe te passen (zie punt 2.3.4 van de Leidraad).
Mede in aanmerking genomen de impact die de Heineken-ontvoering en de nasleep daarvan in de Nederlandse samenleving hebben gehad, hebben verweerders - door die gebeurtenissen op basis van archiefmateriaal in een boek (bij wijze van geschiedenisdocument) vast te leggen op de wijze zoals zij hebben gedaan - niet de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor
· Privacy: vermelding persoonlijke gegevens
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving
· Aard van het medium: boek
Publicatie op
Amsterdance B.V. en PFL Beheer B.V. (Dance Valley) / 'Spuiten en Slikken' (BNN)
Uitspraak: gegrond
In aflevering van het televisieprogramma 'Spuiten en Slikken' is aandacht besteed aan het evenement Dance Valley 2008. In de uitzending laat BNN-presentatrice N. Kluiver op locatie zien op welke wijze (hard)drugs naar binnen kunnen worden gesmokkeld.
Klaagsters hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij geen medewerking wensten te verlenen aan een televisieprogramma waarin een verband zou worden gelegd tussen Dance Valley en (hard)drugsgebruik. Om deze reden hebben klaagsters dan ook niet ingestemd met het eerste programmavoorstel van BNN, waarin sprake was van een 'test-je-drugs-centrum' op het terrein van Dance Valley. Niet aannemelijk is geworden dat BNN achteraf telefonisch toestemming van klaagsters zou hebben gekregen.
Dat een en ander aan verweerder voldoende duidelijk was, blijkt uit hetgeen verweerder heeft gesteld. Hij heeft erkend dat het niet mogelijk zou zijn geweest om het gewraakte item te maken, als aan klaagsters volledige openheid was gegeven over de inhoud ervan, omdat klaagsters dan hun medewerking zouden hebben geweigerd.
Naar aanleiding van e-mailcorrespondentie en telefonische contacten tussen partijen, hebben klaagsters zich uiteindelijk bereid verklaard mee te werken aan een programma van verweerder. Die medewerking heeft eruit bestaan dat aan BNN-medewerkers perskaarten zijn verstrekt, zodat de BNN-ploeg openlijk opnamen heeft kunnen maken op Dance Valley 2008.
Naar het oordeel van de Raad mochten klaagsters er - gelet op alle contacten tussen partijen - van uitgaan dat zij hun medewerking toezegden aan een televisieprogramma waarin een 'sfeerverslagje' van Dance Valley 2008 zou worden uitgezonden, en dat daarin geen verband zou worden gelegd met (hard)drugsgebruik. Het beroep van BNN op een 'legitiem belang' om het 'zero tolerance-beleid' onder de aandacht te brengen en bepaalde aspecten daarvan te tonen, gaat niet op aangezien een dergelijk onderwerp ook op andere wijzen aan de orde gesteld kan worden zonder in strijd met gemaakte afspraken te handelen.
Door bewust een dergelijke afspraak met klaagsters te maken (omdat zij anders niet zouden meewerken) en deze vervolgens te schenden, heeft verweerder de grenzen overschreden van hetgeen - gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid - maatschappelijk aanvaardbaar is.
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: afspraken
Publicatie op
----------
Uitspraak vastgesteld d.d. 19 november 2008
door T.R. Harkema, waarnemend voorzitter, prof. dr. M.J. Broersma, mw. A.C. Diamand, en mw. drs. J.X. Nabibaks, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
Vereniging tegen de Kwakzalverij / 'Uitgedokterd?!' (NCRV)
Uitspraak: ongegrond
In het televisieprogramma 'Uitgedokterd?!' zijn, in een serie van zes afleveringen, patiënten gevolgd die buiten de gangbare paden van de geneeskunde op zoek gingen naar alternatieve of experimentele geneeswijzen. De verhalen van de patiënten zijn steeds beknopt becommentarieerd door prof. dr. J.M. Keppel Hesselink. De reeks is afgesloten met een tv-debat tussen voor- en tegenstanders van niet-reguliere geneeskunde, onder wie twee bestuursleden en een lid van klaagster. Kern van de klacht is dat verweerder het publiek eenzijdig, en daardoor misleidend, heeft geïnformeerd over alternatieve geneeswijzen.
De Raad stelt voorop dat een journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. Het is dan ook aan de redactie om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Er bestaat geen journalistieke norm die meebrengt dat een (hoofd)redactie bij een uitzending over een bepaald onderwerp (alle) voor- en tegenstanders aan het woord dient te laten. (zie punt 1.2. van de Leidraad van de Raad en vgl. onder meer: RvdJ
Verder overweegt de Raad dat de verhalen van de patiënten en de visie van Keppel Hesselink voor rekening van de betrokkenen zijn gelaten en niet als feit zijn gepresenteerd. In de laatste uitzending - het tv debat - zijn tevens tegenstanders van alternatieve geneeswijzen aan het woord gelaten, die de verhalen van de patiënten en de duiding van Keppel Hesselink hebben genuanceerd. Op de website van het programma is bovendien vermeld dat de Stichting IOCOB - waaraan Keppel Hesselink is verbonden - is betrokken bij het programma.
Volgens de Raad heeft verweerder niet zodanig eenzijdig bericht dat sprake is van misleiding van het publiek c.q. journalistiek onaanvaardbaar handelen. Voor de gemiddelde kijker bestaat voldoende ruimte de hem verschafte informatie te wegen en daaruit een andere conclusie te trekken dan dat de besproken alternatieve geneeswijzen (altijd) uitkomst kunnen bieden bij de aan de orde gestelde ziekten. Bovendien wordt de kijker op geen enkele wijze afgehouden van de reguliere geneeskunde.
Trefwoorden:
· Feitenweergave: misleidende berichtgeving
· Procedure: bevoegdheid, ontvankelijkheid
Publicatie op
----------
Uitspraken vastgesteld d.d. 18 november 2008
door mr. A. Herstel, voorzitter, prof. dr. M.J. Broersma, mw. A.C. Diamand, T.R. Harkema en mw. drs. J.X. Nabibaks, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris.
Y. Bouyafa / J. de Haas en De Telegraaf
Uitspraak: gegrond
Op 4 augustus 2007 is in De Telegraaf een artikel van De Haas verschenen onder de kop "'Meer moslimmacht' - Opvolger imam Haselhoef duikt op in onderzoek veiligheidsdiensten". Naar aanleiding van dit artikel hebben partijen een kort geding-procedure gevoerd. De Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 18 oktober 2007 geoordeeld dat de publicatie onrechtmatig was jegens klager en heeft daarom De Telegraaf c.s. veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie en tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Vervolgens zijn twee artikelen van De Haas gepubliceerd: op 28 november 2007 onder de kop "'Gesprekspartner Vogelaar bij Moslim Broederschap'" en op 9 maart 2008 onder de kop "Advies gevraagd aan 'theoloog van terreur'". Kern van de klacht is dat verweerders - ondanks het vonnis van de Voorzieningenrechter - stelselmatig trachten klager, in zijn positie als vertegenwoordiger van de islamitische gemeenschap in Nederland en gesprekspartner van de Nederlandse overheid, te beschadigen door onwaar of in ieder geval tendentieus over hem te berichten.
In het artikel van 28 november 2007 wordt beweerd dat volgens Amerikaans onderzoek klager een belangrijke rol speelt in althans nauwe banden heeft met de Moslim Broederschap, waarvan de leden - aldus de publicatie - "onlangs nog door inlichtingendienst AIVD werden omschreven als de 'grondleggers van het huidige radicale moslimactivisme'". Het artikel bevat derhalve een ernstige beschuldiging aan het adres van klager. Blijkens de publicatie is deze gebaseerd op het zogeheten 'NEFA-rapport' van de heer Sandee. Dat rapport is kennelijk mede gebaseerd op diverse eerdere publicaties van verweerders en kan dan ook niet als voldoende - onafhankelijke - bron worden beschouwd, op grond waarvan verweerders tot publicatie van de beschuldigingen aan het adres van klager mochten overgaan. Niet is gebleken dat voor de publicatie tevens gebruik is gemaakt van andere - meer onafhankelijke - bronnen die de beschuldigingen aan het adres van klager zouden kunnen onderbouwen.
Met betrekking tot het artikel van 9 maart 2008 heeft klager onbetwist aangevoerd dat hij - naar aanleiding van het maatschappelijke debat omtrent de zogeheten Fitna-affaire - een groot aantal organisaties heeft aangeschreven met het verzoek om steun en samenwerking, ten einde te komen tot een vreedzame en rationele benadering van die affaire. In de publicatie hebben verweerders echter prominent gesteld dat klager aan Al Qaradawi 'advies' heeft gevraagd over de aanpak van islamfobie in Nederland. Door het gebruik van de term 'advies' wordt de indruk gewekt dat klager zijn opvattingen c.q. werkwijze ter zake afhankelijk zou hebben gemaakt van die van Al Qaradawi. Voorts is onder meer over Al Qaradawi beweerd dat hij 'uiterst omstreden' is, kan worden gekarakteriseerd als 'theoloog van terreur' en door de fundamentalistische Moslim Broederschap 'op handen wordt gedragen'. Aldus heeft de berichtgeving over (de brief van) klager een uitermate tendentieuze (negatieve) lading gekregen, terwijl niet is gebleken dat daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat.
De Raad komt tot de slotsom dat verweerders, door over klager te publiceren zoals zij op 28 november 2007 en 9 maart 2008 hebben gedaan, klager zonder deugdelijke onderbouwing stelselmatig in een negatief daglicht hebben geplaatst en daarmee journalistiek onzorgvuldig hebben gehandeld. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad van de Raad).
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: bronnen
· Feitenweergave: tendentieuze berichtgeving
Publicatie op
Leaseweb B.V. / K. Spaink, A. Schulte en Het Parool
Uitspraak: ongegrond
Op pagina 3 van Het Parool is een artikel van Schulte verschenen onder de kop "Politie liet kinderporno lopen" met de onderkop "Op zwarte lijst van KLPD voor internetproviders stonden vier Nederlandse sites". Dezelfde dag is op pagina 12 een artikel van Spaink gepubliceerd onder de kop "Een kinderpornofilter is etalagepolitiek" met de subkop "Politie en justitie laten providers hun eigen onmacht maskeren. Sinds wanneer ligt Haarlem in Oost-Europa?". Kern van de klacht is dat verweerders journalistiek onzorgvuldig hebben gehandeld door onjuist, misleidend en tendentieus over klaagster te berichten, zonder toepassing van wederhoor.
Klaagster heeft erkend dat zij de inhoud van een website niet controleert vóórdat zij, als hostingprovider, aan een eigenaar van die website ruimte op het internet beschikbaar stelt. Verder heeft zij erkend dat zij niet kan voorkomen dat zij ruimte beschikbaar stelt aan websites met een ongeoorloofde inhoud. Ter zitting heeft klaagster toegegeven dat het niet mogelijk is om vast te stellen welke inhoud een door haar gehoste website in het verleden, ten tijde van hosting door klaagster, heeft gehad. Uit een door klaagster overgelegde brief van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) blijkt voorts dat de vier websites waarover verweerders hebben bericht, op enig moment kinderpornografische afbeeldingen hebben bevat. Verder blijkt uit deze brief dat twee van deze websites door klaagster zijn gehost en op het moment van controle door het KLPD, die plaatsvond ná publicatie van de gewraakte artikelen, géén kinderporno meer bevatten. Dit sluit echter niet uit dat dit ten tijde van de berichtgeving nog wél het geval was. Dit laatste is echter niet (meer) vast te stellen.
De Raad is van oordeel dat verweerders op basis van de hen beschikbare gegevens op het moment van publicatie over klaagster mochten berichten, zoals zij hebben gedaan. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de reactie van de woordvoerder van klaagster in het artikel van Schulte en op de website van Spaink is opgenomen. Niet aannemelijk is geworden dat de woordvoerder van klaagster onvoldoende op de hoogte is gesteld van de aard van de publicatie terwijl gesteld noch gebleken is dat de weergave van de reactie feitelijk onjuist is (zie punt 2.3.1. van de Leidraad van de Raad).
Trefwoorden:
· Journalistieke werkwijze: hoor en wederhoor
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving
Publicatie op