Geografische daderprofilering. Een inventarisatie van randvoorwaarden

15/12/2008 16:00

Het Programma Politie en Wetenschap

Nieuwe uitgave in de reeks Politiekunde van het Programma Politie en Wetenschap.

Geografische daderprofilering nuttig instrument voor de opsporing.

Nauwkeurige vastlegging en analyse van informatie over de locaties van seriematige delicten kunnen bruikbare aanwijzingen opleveren voor het meest waarschijnlijke woongebied van daders. En dat kan weer helpen bij het identificeren van mogelijke (bekende) verdachten die zich vaker aan dat soort delicten hebben schuldig gemaakt. De twee methoden van geografische daderprofilering die hiervoor in Nederland op dit moment worden gebruikt, voldoen beide, mits ze tijdig worden ingezet en toegepast door een ervaren profiler die nauw samenwerkt met een opsporingsteam kunnen . Een tijdige inzet wordt evenwel bemoeilijkt doordat vooraf soms moeilijk te herkennen is of er in het opsporingsonderzoek sprake is van een seriedader.

Dat zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een onderzoek naar geografische daderprofilering dat in opdracht van Politie & Wetenschap is uitgevoerd door TNO Defensie en Veiligheid te Soesterberg. Centraal stond de vraag naar de meerwaarde voor de opsporingspraktijk op basis van ervaringen met de toepassing en de randvoorwaarden voor effectieve toepassing.

Ingezoomd is op de praktijkervaringen in de twee korpsen waar de methodiek al langer wordt gehanteerd: het KLPD en regiokorps Limburg-Zuid. Hoewel er tussen deze twee korpsen verschillen zijn in de aanpak, de gebruikte software en de opleiding van de profiler, zijn er ook veel overeenkomsten. De fasen die de profilers doorlopen en de opgeleverde producten vertonen een grote overlap. Op de specialisten van deze twee korpsen wordt ook, en in toenemende mate, door andere korpsen een beroep gedaan. De opsporingspraktijk is in beeld gebracht aan de hand van een aantal casestudies en gesprekken met alle betrokkenen. De uitkomsten zijn mede getoetst aan de inzichten uit de internationale literatuur.

Geografische daderprofilering is afkomstig uit de VS en mag zich in een groeiende populariteit verheugen. In landen als Canada, het VK en ook ons land wordt er in toenemende mate mee gewerkt.

Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van de locaties van een serie, ogenschijnlijk gekoppelde, delicten, om het meest waarschijnlijke woon- of vertrekgebied van daders te vinden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van speciaal ontwikkelde software. Meestal gaat het daarbij om seriedaders, bijvoorbeeld van zedendelicten of brandstichting. Bekend is dat ze vaak opereren in een vertrouwde omgeving, veelal de directe omgeving rond hun woon- of verblijfplaats.

Als eenmaal op basis van de - samenhang in - delictlocaties een werkingsgebied is afgebakend, kunnen met die kennis databases gefilterd worden, verdachten worden gerangschikt naar prioriteit, of gericht DNA- of buurtonderzoek worden uitgevoerd. Het uiteindelijke doel is om meer sturing en richting te geven aan een opsporingsonderzoek, niet om bewijs te vergaren voor een strafdossier.

Het onderzoek wijst uit dat het niet eenvoudig is om de toegevoegde waarde van geografische daderprofilering in een opsporingsonderzoek precies aan te geven. Dit heeft te maken met enerzijds het verloop van dit soort onderzoeken - waarin voortdurend allerhande aanknopingspunten en scenario's worden geformuleerd, onderzocht en al dan niet weer verworpen, en anderzijds met kenmerken van de methode en de wijze waarop die (nu) wordt ingezet.

Geografische daderprofilering kàn een goed hulpmiddel zijn, maar alleen in zaken waarin een redelijk vermoeden bestaat dat er een seriedader aan het werk is. Het is evenwel niet altijd even makkelijk om dat soort zaken vooraf te herkennen. Dat brengt twee soorten risico's met zich mee: de kans dat de hulp van een profiler in een (te) laat stadium wordt ingeroepen, waardoor de inbreng niet optimaal wordt benut, of dat het juist te vroeg wordt ingezet in een zaak waarvan achteraf blijkt dat hij zich er niet voor leent. Ook dat laatste blijkt in de praktijk met enige regelmaat voor te komen.

Het onderzoek geeft een helder overzicht van niet alleen de ervaringen die in binnen en buitenland zijn opgedaan met deze methode, maar ook de beperkingen en de randvoorwaarden voor succesvolle toepassing. Daarbij komt niet alleen de relevante criminologische theorie in beeld maar bijvoorbeeld ook de voorwaarden waaraan een bruikbaar geografisch profiel moet voldoen en de relatieve waarde van verschillende software pakketen die in de markt zijn.

De inschatting is dat er in Nederland behoefte is aan twee of drie voltijd geografische daderprofilers, aangevuld met analisten, die kleinere zaken doen onder begeleiding van een geografisch daderprofiler. Het zou goed zijn als deze profilers werken volgens dezelfde methode zodat ze kennis kunnen uitwisselen en elkaar kunnen coachen. De methode dient dan wel beter bekend te zijn bij de korpsen, zodat er vaker gebruik van wordt gemaakt en het belang van het verzamelen van geografische informatie meer wordt onderkend. Gedacht kan worden aan het opnemen in een proces-verbaal van vluchtrichtingen van de dader en de nauwkeurige bepaling van locaties.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiekunde van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.