SGP


10 - 12 - 08 | âDe Naam van God is ons lief.â âDe Naam van God is ons lief.â

Persbericht
10 december 2008

âDe Naam van God is ons lief.â

Godslastering moet strafbaar blijven. Het artikel daarover is een belangrijke âmorele ankerplaatsâ in onze wetgeving, âeen waardevolle wettelijke uitdrukking van het feit dat er zaken heilig zijn. De Naam van God is ons lief. Daarom gaat het schrappen ervan ons aan het hart.â
Dat is de kern van de inzet van SGP-kamerlid Van der Staaij in het overleg over het schrappen van artikel 147 Strafrecht. âAangrijpend en ongelooflijk teleurstellend,â noemde de SGP'er het plan van het kabinet.
De SGP heeft bij de behandeling van de Justitiebegroting een motie ingediend om niet te tornen aan de bestaande bepalingen. De SGP zal die motie opnieuw inbrengen. Gelet op de politieke en juridische verwarring, is handhaving van artikel 147 het best: âEr is zelden een verduidelijking geweest die zoveel onduidelijkheid heeft opgeleverd. Er wordt verwarring gezaaid in plaats van weggenomen.â Van der Staaij bekritiseerde het kabinet omdat minister Hirsch Ballin éérst nog pal stond voor de huidige artikelen maar nu âdoor de bocht is gegaan.â Extra wrang is dat uitgerekend dit kabinet een voorstel doet waar paars en de âliberale kabinettenâ van Balkenende nog voor terugdeinsden.

Bijlagen:

- motie-Van der Staaij

- bijdrage SGP AO Godslastering
?
31 700 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

Nr. 64 MOTIE VAN HET LID VAN DER STAAIJ
Voorgesteld 5 november 2008

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering heeft besloten, een wetsvoorstel voor te bereiden waarin artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht (verbod van godslastering) wordt geschrapt onder gelijktijdige verduidelijking van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht;

overwegende, dat dit voorstel vanuit uiteenlopende politieke en juridische gezichtspunten veel bedenkingen oproept;

verzoekt de regering daarom af te zien van dit voorstel en de genoemde wettelijke bepalingen ongewijzigd te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Staaij

AO Godslastering
10 december 2008
Van der Staaij

âWij hebben twaalf jaar liberale kabinetten achter de rug, waarin het verbod op godslastering onbespreekbaar was. Nu heeft minister Hirsch Ballin voorgesteld om dat artikel te schrappen.â Aldus een tevreden minister Plasterk, gisteren in het Dagblad De Pers.

Dat schrappen vindt de SGP-fractie aangrijpend en ongelooflijk teleurstellend. Het is een bittere pil dat hiermee de actie van D66-er Van der Laan van enkele jaren geleden alsnog wordt beloond. En dat nota bene door een kabinet waarvan twee van de drie coalitiepartijen (CDA en CU) zich steeds voorstander hebben betoond van behoud van dit artikel, en de derde partij, de PvdA, destijds geen enkele reden zag voor spoedige afschaffing.

Het is waar: de handhaving van het verbod van smalende godslastering laat veel te wensen over. Maar het is en blijft een belangrijke morele ankerplaats. Een waardevolle wettelijke uitdrukking dat bepaalde zaken heilig zijn. De Naam van God is ons lief. En zeker: die liefde kan niet bij wet worden afgedwongen. Maar het op een krenkende wijze smalend beschimpen van Zijn heilige Naam, het opzettelijk door het slijk halen, gaat alle perken te buiten.
Daarom gaat het wegsnoeien van artikel 147 ons zo zeer aan het hart. Het heeft ook een symboolwerking, maar een heel wrange: smalende godslastering is niet langer verboden! lijkt nu de boodschap. De bond tegen het vloeken heeft terecht naar voren heeft gebracht, dat het moeilijk te verteren is dat na rijp beraad de strafbaarstelling van majesteitsschennis nog steeds wordt gehandhaafd âen terecht- , maar de smalende lastering van de hoogste Majesteit uit het wetboek dreigt te verdwijnen. Ook vanuit diverse kerkgemeenschappen is met grote ongerustheid op de mogelijke schrapping gereageerd.

Het kabinet is door de bocht gegaan. Waarom?
Er is lang gewacht op een WODC-advies. Daar kwam een heldere boodschap uit. De oplossing schuilt niet in vervaardiging van nieuwe wetgeving of het afschaffen van oude wetgeving, zei het WODC. De kabinetsreactie van vorig jaar was daarmee geheel in lijn. Ja, artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht heeft een belangrijke normstellende functie, zei het kabinet. En nee, er is een duidelijk verschil met het beledigingsartikel 137 Sr. Dat was een goed gefundeerde stellingname. Jammer alleen dat het kabinet dit zo lauw heeft verdedigd. In plaats daarvan kwam er een nieuw standpunt, dat daar haaks op staat: wel afschaffing oude bepaling, wel nieuwe wetgeving, het schrappen van artikel 147 is geen probleem, en artikel 137 is met een minieme aanpassing nu ineens wel een goed alternatief? Waarom zo gemakkelijk gecapituleerd?

Het afschaffingsbesluit is vriendelijk verpakt. Veel nadruk wordt gelegd op een alternatieve bescherming door artikel 137c. âDe keuze van het kabinet heeft tot gevolg dat aan een afzonderlijke bepaling over godslastering geen behoefte meer bestaatâ, stond er in het persbericht bij het afschaffingsbesluit. Hoe is te rijmen dat het bij de aanpassing van artikel 137 c volgens de brief louter gaat om de verbetering van de delictsomschrijving? Wat gaat er nu precies veranderen door de aanpassing van artikel 137c? Gaat er wel echt wat veranderen door de aanpassing? Dat lijkt mij de kernvraag! Is het echt een verruiming of alleen maar een verduidelijking? Is het modificatie of codificatie? Verhuist er wel iets of verhuist er niet iets van artikel 147 naar artikel 137c? Laat de minister daar nu eens volstrekte helderheid over geven! Het kan niet allebei tegelijk waar zijn: en echt een verruiming, en louter een verduidelijking.

De SGP-fractie ziet in aanpassing van artikel 137c geen serieus alternatief voor artikel 147. De wetgeschiedenis van het oude artikel 137c heb ik er nog eens op nagelezen. Daaruit blijkt dat ook bijvoorbeeld het belachelijk maken van bepaalde godsdienstige rituelen (middellijk dus) als een belediging van een groep kan worden gezien. Die lijn komt ook in de jurisprudentie gewoon terug. Deze benadering volgt ook de Hoge Raad. Hoezo onduidelijk? Omdat een politierechter uit Appelscha ooit anders heeft geoordeeld?

Het lijkt erop dat de voorgestelde aanpassing van artikel 137c een niet-bestaand probleem oplost, niets toevoegt en vooral een vriendelijke verpakking is van de bittere pil van de afschaffing. Het gaat om een âverduidelijkingâ â maar ik vraag nogmaals: waar zit toch die onduidelijkheid ? Er is zelden een verduidelijking geweest die zoveel onduidelijkheid heeft opgeleverd! Er wordt verwarring gezaaid in plaats van weggenomen!
Waar in de WODC-studie wordt geconstateerd dat in de vraag direct â indirect een probleem ligt? Ik kom heel andere punten tegen. Dat artikel 137c in de praktijk niet gemakkelijk tot succesvolle vervolging leidt, heeft met heel andere zaken te maken: de contextualiteitstoets en het opzet-vereiste. Klopt het dat het wetsvoorstel voor aanpassing van artikel 137c hieraan niets verandert?

Behalve de wettekst doet ook het vervolgingsbeleid ertoe. Tegen allerlei buitengewoon grove uitingen kan op basis van het bestaande instrumentarium al steviger worden opgetreden, zei het WODC al. Zijn er plannen voor een aanscherping van vervolgingsbeleid op basis van het aangepaste artikel? Of gaat het alleen om een symbolische aanpassing?

Als het met de voorgestelde aanpassing van artikel 137 echt om een ingrijpende uitbreiding van het beschermingsbereik van dit artikel zou gaan, roept dat trouwens weer heel andere vragen op. Dit artikel 137c, en dus ook de aanpassing daarvan, gaat niet alleen over godsdienst. Het artikel is de laatste jaren vooral bekend geworden van vervolgingen naar aanleiding van kritische uitlatingen over homoseksualiteit. Denk bijvoorbeeld aan de zaak van de vroegere RPF-voorman Van Dijke. Als het kabinet nu echt beoogt dit artikel een ruimer bereik te geven, wat betekent dit dan voor dit soort zaken? Zullen kritische uitlatingen over homoseksuele gedragingen dan eerder tot veroordelingen kunnen leiden?

Ik ga afronden. Het is duidelijk dat het plan van de regering om art. 147 te schrappen en artikel 137c aan te passen zeer wezenlijke, en voor ons onoverkomelijke bezwaren oproept. Het vorige kabinetsstandpunt kreeg van drie fracties royale bijval. Over dit nieuwe kabinetsstandpunt is geen enkele fractie enthousiast. Dat is toch geen vooruitgang?
Gelet op de vele bezwaren, vanuit verschillende invalshoeken, heb ik bij de begrotingsbehandeling daarom een motie ingediend om het te houden zoals het nu is. Dus af te zien van dit voorstel en de bestaande bepalingen ongewijzigd te handhaven. Die motie heb ik aangehouden in verband met het overleg van vandaag. Ik hoop vurig dat de motie overbodig wordt en dit overleg tot de gemeenschappelijke conclusie leidt dat schrappen en aanpassen ongewenst is.