Ambtenaar onbekend met aangifteplicht bij vermoeden van ambtscriminaliteit
Persbericht | 10-12-2008
Hoewel vier van de vijf ambtenaren niet weten dat ze daartoe verplicht
zijn, zullen de meesten een vermoeden van een strafbaar feit van een
collega melden aan hun leidinggevende. Het aantal keren dat in
Nederland aangifte wordt gedaan bij de politie of het openbaar
ministerie ligt op tenminste 150 gevallen per jaar. Het werkelijk
aantal gevallen van ambtscriminaliteit zal hoger liggen. De meeste
ambtenaren zijn niet of onvoldoende op de hoogte van de verschillende
regelingen, zoals de plicht tot aangifte en de klokkenluidersregeling
en de verhouding van deze regelingen tot elkaar. Ook is er niet altijd
voldoende kennis in de organisatie over het disciplinaire traject in
relatie tot het strafrechtelijke traject.
Dat zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek
"Ambtscriminaliteit aangegeven?" dat vandaag door minister Hirsch
Ballin van Justitie naar de Tweede Kamer is gestuurd samen met een
brief waarin een reactie staat op de uitkomsten van het onderzoek. Dit
onderzoek is uitgevoerd door het Arnhemse Bureau Beke in opdracht van
het Wetenschappelijk Onderzoek -en Documentatiecentrum van het
ministerie van Justitie (WODC).
Uit het onderzoek komt naar voren dat 80 procent van de ondervraagde
ambtenaren niet bekend is met de aangifteplicht. Toch zullen de meeste
ambtenaren bij (een vermoeden van) een strafbaar feit daarvan melding
maken bij hun leidinggevende. Volgens de procedures doet ook niet de
ambtenaar zelf aangifte, maar de ambtelijke leiding. Kan of wil een
ambtenaar niet melden bij zijn leidinggevende, dan kan hij terecht bij
een vertrouwenspersoon of zich rechtstreeks wenden tot het openbaar
ministerie. Soms, zo blijkt uit het onderzoek, is de bescherming van
de melder niet duidelijk geregeld en voelt men zich niet voldoende
beschermd.
Er is ook onduidelijkheid over de verhouding tussen de plicht tot
aangifte, de disciplinaire procedure uit het ambtenarenrecht en de
klokkenluidersregeling. De aangifteplicht is dus maar één van de
prikkels in een complex geheel dat bepaalt of er uiteindelijk wel of
geen aangifte zal worden gedaan. Het onderzoek laat verder zien dat -
met uitzondering van corruptiezaken - de kans reëel is dat een
aangifte van ambtscriminaliteit niet leidt tot opsporing en
vervolging. Als er binnen de organisatie al een disciplinaire
maatregel is genomen, kiest het OM vaak voor een sepot of transactie.
Daarnaast speelt gebrek aan bewijs en een gebrek aan
prioriteitsstelling bij politie, rijksrecherche en OM een rol.
De onderzoekers vinden de twijfels over het functioneren van de
aangifteplicht legitiem, met name door de onduidelijkheid over de
verschillende regelingen. Het is evenwel de vraag of dit erg is, zo
stellen de onderzoekers, omdat veel ambtenaren misstanden immers
intern melden. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van
deskresearch, dossieranalyse, interviews en een enquête onder
ambtenaren. Daarbij hebben de onderzoekers het complexe fenomeen van
de aangifteplicht geplaatst binnen het bredere kader van het
integriteitsbeleid van de overheid en de klokkenluidersregeling.
In zijn reactie op het onderzoek schrijft de minister dat hij door
voorlichting meer bekendheid wil geven aan de aangifteplicht en
daarbij ook de relatie met de klokkenluidersregeling zal
verduidelijken. Dit gebeurt in samenwerking met het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook met betrekking tot de
door de onderzoekers geconstateerde onzekerheid in de praktijk over de
reikwijdte van het begrip ambtenaar in artikel 162 Sv, is betere
voorlichting nodig. De minister zal bezien op welke wijze de
reikwijdte van artikel 162 Sv kan worden verduidelijkt, wat betreft de
organen of organisaties waarop de aangifteplicht van toepassing is.
De minister bestrijdt dat het openbaar ministerie onvoldoende
prioriteit geeft aan ambtscriminaliteit. Dat niet iedere zaak wordt
vervolgd, wil immers nog niet zeggen dat deze zaak niet of onvoldoende
door het openbaar ministerie is gewogen. Het OM kan bijvoorbeeld op
basis van het proportionaliteitsbeginsel besluiten dat een genomen
disciplinaire maatregel voldoet en daarmee verdere vervolging niet
wenselijk wordt geacht. Wel wordt kennelijk de terugkoppeling over de
strafrechtelijke afdoening van ambtscriminaliteit als onvoldoende
ervaren. Om dit te verbeteren is het goed wanneer van tevoren door
zowel het OM als het betreffende bestuursorgaan afspraken worden
gemaakt over de wijze hoe met een bepaalde zaak wordt omgegaan. Dit
bevordert een effectieve en efficiënte aanpak van ambtscriminaliteit.
In de praktijk komt het erop neer dat bij relatief `minder ernstige'
vormen van ambtscriminaliteit, zoals bijvoorbeeld bij verduistering
van goederen in dienstbetrekking, de aangever duidelijk kan maken of
hij op de hoogte wil worden gehouden van het verdere verloop van de
zaak. Een meer uitgebreide terugkoppeling wordt gereserveerd voor de
ernstige vormen van ambtscriminaliteit, zoals bijvoorbeeld corruptie.
Als het bestuursorgaan een gemeente betreft, kan de terugkoppeling in
de lokale driehoek gebeuren.
Meer informatie
*
*
*
*