Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw kenmerk
8 december 2008 HO&S/SF/80149 142.317.u/GJH/eos
Onderwerp
Vragen van de leden Linthorst (PvdA) en Ten Horn
(SP)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden Linthorst (PvdA) en Ten Horn (SP) van uw
Kamer inzake de verschillen in schoolkosten voor ouders met kinderen in het mbo en het vo.
De vragen werden mij toegezonden met uw brief van 6 november 2008.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/4
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Linthorst en Ten Horn van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 6
november 2008, kenmerk 142.317.u/GJH/eos).
1.
Uit de door de staatssecretaris gemaakte inventarisatie van verschillen in kosten en
tegemoetkomingen voor leerplichtige leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs en in het
voortgezet onderwijs blijkt dat de gemiddelde kosten aan boeken in het middelbaar beroepsonderwijs
306 bedragen (Kamerstukken I 2007/08, 31 325, G). Dit is 10 minder dan de gemiddelde kosten in
het voortgezet onderwijs.
a. Kan de staatssecretaris nader toelichten in welk opzicht de kosten voor leerlingen van het
middelbaar beroepsonderwijs en van het voortgezet onderwijs niet goed vergelijkbaar zouden
zijn?
b. Is zij bereid op basis van dit gegeven haar eerder ingenomen standpunt te heroverwegen?
Antwoord:
Ik beantwoord vraag a en b hieronder samen. De variëteit in opleidingen en opleidingsstructuur in het
mbo is groot. Zo is er sprake van twee leerwegen (BOL en BBL) en van voltijds en deeltijdse
opleidingen, in totaal gaat het in het mbo om veel opleidingen (ongeveer 240 kwalificatiedossiers en
700 uitstroomdifferentiaties). Uit de Schoolkostenmonitor 2006-2007 blijkt dat de gemiddelde kosten
voor een schoolboekenpakket in het mbo-bol op 306 per jaar liggen. Als gevolg van het grote aantal
opleidingen is het moeilijk om vast te stellen of die gemiddelde prijs voor schoolboeken per leerling
klopt, in de Schoolkostenmonitor zijn namelijk alleen de kosten voor de sectoren Economie & Handel,
Gezondheid & Verzorging en Techniek &Milieu meegenomen. Als gevolg hiervan en van de veelheid aan
opleidingen en de daarmee samenhangende grote verschillen in de kosten voor boekenpakketten in het
mbo-bol, is het lastig om een gedegen berekening te maken van de daadwerkelijke kosten. Ik zie
daarom geen reden om mijn eerdere standpunt hierover te heroverwegen.
2.
Uit de inventarisatie blijkt dat de schoolkosten, afgezien van de reiskosten, in het middelbaar
beroepsonderwijs zeker niet lager zijn dan in het voortgezet onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs
bedragen de totale schoolkosten 800, voor het middelbaar beroepsonderwijs 957. Voor de lagere
inkomens kan de (voor mbo-leerlingen hogere) Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten (WTOS) uitkomst bieden. Dit geldt echter niet voor ouders met een bovenmodaal
inkomen. Kan de staatssecretaris aangeven wat de rechtsgrond is om ouders van leerplichtige
leerlingen, die in dezelfde inkomenspositie verkeren en vergelijkbare kosten hebben, verschillend te
behandelen?
Antwoord:
Zoals ik eerder heb aangegeven zie ik op dit moment geen mogelijkheden om schoolboeken in het mbo
gratis te maken. De kosten voor schoolboeken worden ook niet als een probleem ervaren. Zoals ik in
mijn brief van 5 september (Kamerstuknummer 31 325, G) heb aangegeven liggen de totale
blad 3/4
gemiddelde kosten van minderjarige vo'ers en mbo'ers niet ver uit elkaar. Het is wel zo dat
minderjarige mbo'ers vaak verder reizen dan leerlingen in het vo en daardoor hogere kosten hebben. In
het mbo gaat de discussie dan ook met name over de kosten die ouders maken voor het van en naar
school reizen van hun kinderen. Hiervoor is tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen 30 miljoen
(vanaf 2010) en 15 miljoen in 2009 beschikbaar gekomen bij de motie Slob. Dit geld zal worden ingezet
voor de verlaging van de reiskosten van de mbo'ers, ook de niet WTOS groep. Op die manier doe ik iets
voor ouders met een vergelijkbare inkomenspositie als ouders met kinderen op het vo.
3.
Uit de inventarisatie blijkt dat ongeveer de helft van de mbo-leerlingen verder dan 15 kilometer moet
reizen naar de onderwijsinstelling. Dit betreft ruim 26.000 leerlingen. De staatssecretaris erkent dat
deze groep niet genoeg heeft aan een tegemoetkoming volgens de WTOS, zeker als ook de andere
schoolkosten hoog zijn. De staatssecretaris verbindt hier om twee redenen echter geen consequenties
aan. De eerste is dat het om een beperkte groep gaat.
a. Kan de staatssecretaris beargumenteren waarom zij dit een beperkte groep acht?
b. Als er sprake is van een beperkte groep ligt het dan juist niet voor de hand om deze groep
tegemoet te komen?
Antwoord:
De groep minderjarige mbo'ers in de bol bestaat uit ongeveer 130.000 leerlingen. Hiervan reizen
ongeveer 65.000 leerlingen meer dan 15 kilometer. Hiervan ontvangt een kleine 35 procent WTOS. Ik
ga ervan uit dat u met de groep van 26.000 leerlingen deze groep bedoelt. Vergeleken met de totale
groep minderjarige mbo'ers is dit een kleine groep. Een oplossing voor precies deze groep zou
buitengewoon bewerkelijk zijn en daardoor zouden er hoge kosten aan overhead zijn. Met de middelen
van de motie-Slob is het mogelijk een voorziening te treffen om de reiskosten van de hele groep
minderjarige mbo'ers die ver reizen te verlagen. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer
(HO&S/SF/85861) schrijf, ben ik op dit moment een aantal oplossingsrichtingen in kaart aan het
brengen. Ik wil vooralsnog proberen een ov-studentenkaart met bijbetaling voor de minderjarige bol-
deelnemers tot stand te brengen. De variant ov-studentenkaart met bijbetaling betekent dat de (ouders
van) minderjarige deelnemers in de bol een reisvoorziening kunnen aanschaffen die vergelijkbaar is
met de ov-studentenkaart.
4.
De tweede reden waarom de staatssecretaris het niet nodig vindt om deze groep tegemoet te komen is
het gegeven dat deze groep een beroep op de gemeente kan doen voor bijzondere bijstand.
a. Kent de staatssecretaris buiten de bijzondere bijstand nog andere financieringsbronnen
waarop een beroep zou kunnen worden gedaan?
b. Heeft de staatssecretaris zicht op het aantal ouders dat een beroep heeft gedaan op de
bijzondere bijstand?
c. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeveel gevallen de gemeenten een dergelijk verzoek
gehonoreerd hebben?
blad 4/4
d. Staat een beroep op bijzondere bijstand niet op gespannen voet met het principe van kosteloos
onderwijs waaraan het betreffende wetsvoorstel juist een bijdrage beoogde te leveren?
Antwoord:
Buiten de verder in de brief genoemde mogelijkheden als WTOS, kinderbijslag, het kindgebonden
budget en de bijzondere bijstand zijn mij geen andere bronnen bekend waarop ouders met
minderjarige kinderen een beroep kunnen doen.
Informatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leert dat bij de verlening van
bijzondere bijstand bepalend is dat er sprake is van kosten die uit bijzondere individuele
omstandigheden voortkomen en die in het individuele geval als noodzakelijk moeten worden
aangemerkt. Er bestaat geen aanspraak op bijzondere bijstand indien er voor de betreffende kosten
een andere passende en toereikende voorliggende voorziening bestaat. Omdat de bijzondere
bijstand beleidsmatig en financieel aan de gemeenten is gedecentraliseerd, bepalen de gemeenten
binnen het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) zelf ten behoeve van wie, waarvoor, hoeveel
bijzondere bijstand wordt verstrekt. Het maatwerkprincipe vormt hierbij het uitgangspunt. Binnen dit
kader beschikt het kabinet niet over gegevens in welke mate gemeenten bijzondere bijstand verlenen
aan ouders voor kosten die specifiek betrekking hebben op reiskosten van minderjarige mbo'ers.
Een beroep op bijzondere bijstand staat mijn inziens niet op gespannen voet met de term kosteloos
onderwijs. De term "kosteloos" in artikel 13 van het IVESCR wil niet zeggen dat het onderwijs gratis
moet zijn en dus niets mag kosten. Deze term betekent dat er geen belemmeringen mogen worden
opgeworpen om onderwijs te volgen. Ook in de toelichting bij artikel 14 (recht op onderwijs) van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is nog eens vastgelegd dat "(...) het verbiedt
evenmin dat voor sommige specifieke vormen van onderwijs betaald moet worden als de Staat
maatregelen neemt om een financiële compensatie toe te kennen." De WTOS voorziet erin
belemmeringen weg te nemen, waardoor er aan genoemd verdrag wordt voldaan. Ook de afschaffing
van het lesgeld in 2005 heeft een bijdrage geleverd aan het wegnemen van barrières. Dit verandert in
principe niets aan de interpretatie van artikel 13 IVESCR.