4. Antwoorden op kamervragen van Arib over derdelijnsverloskundige
zorg
Antwoorden op kamervragen van Arib over derdelijnsverloskundige zorg
Kamerstuk, 8 december 2008
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 8 december 2008
Antwoorden van minister Klink op kamervragen van het Kamerlid Arib
over derdelijnsverloskundige zorg (2080901710).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het artikel "Derdelijns verloskundige zorg:
doelstellingen van het `Planningsbesluit bijzondere perinatologische
zorg' uit 2001 nog niet gehaald" van J. van Eyck e.a.? 1)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat de sectie Bijzondere Perinatologische Zorg (BPZ) van
de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) het
evaluatierapport derdelijnsverloskundige zorg op 15 oktober 2007 heeft
aangeboden aan de Nederlandse federatie van Universitair Medische
Centra (NFU) en aan Zorgverzekeraars Nederland (ZN)? Hoe is door de
NFU en ZN op dit evaluatierapport gereageerd? Welke aanvullende
maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het evaluatierapport?
Antwoord 2
Het evaluatierapport is afkomstig van de sectie Bijzondere
Perinatologische Zorg (BPZ) van de Nederlandse Vereniging voor
Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Het artikel is geschreven door
auteurs die namens de sectie BPZ spreken. Eén van de auteurs, dr. J.
van Eyck, is voorzitter van de sectie BPZ. Ik zie dan ook geen
aanleiding om te twijfelen aan het bericht van de sectie BPZ dat zij
het evaluatierapport aan de Nederlandse Federatie van Universitair
Medische Centra (NFU) en aan Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft
verzonden. Ik heb van de NFU en ZN geen signalen ontvangen dat de
uitvoering van de beleidsvoornemens stagneert. Zie verder mijn
antwoord op vraag 5.
Vraag 3
Bent u in het bezit van het door BPZ opgestelde evaluatierapport
derdelijnsverloskundige zorg?
Antwoord 3
Nee, ik ken het evaluatierapport niet.
Vraag 4
Indien u het evaluatierapport BPZ kent, wat is dan uw mening over dit
evaluatierapport? Welke maatregelen heeft u genomen c.q. bent u van
plan te nemen naar aanleiding van het evaluatierapport?
Antwoord 4
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Vraag 5
Indien u niet op de hoogte bent van het evaluatierapport, hoe
beoordeelt u dan de uitvoering van het Planningsbesluit, waarin staat
dat de NFU en ZN de regie voeren over de uitvoering van het
planningsbesluit en periodiek naar u terugkoppelen voor wat betreft de
voortgang?
Antwoord 5
Ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van zorg en expertise
zijn in het planningsbesluit van 2001 tien centra aangewezen die
bijzondere perinatologische zorg mogen verlenen. Elk centrum heeft een
vergunning voor de neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2
van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Met het
planningsbesluit is er voor gekozen om het aantal plaatsen waarover
een vergunninghoudend centrum beschikt niet meer afhankelijk te
stellen van de toestemming van de Minister. Dit betekent dat de groei
van de neonatale intensive care is vrijgegeven. De toenmalige minister
van VWS heeft met de VAZ (nu NFU) en ZN afgesproken dat zij
gezamenlijk de landelijke regie hebben om de noodzakelijke uitbreiding
van IC-capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort
mogelijke termijn te realiseren. Hierbij trad dr. C. Breederveld op
als waarnemer namens de minister van VWS. Dit was in die tijd van
belang omdat een inhaalslag nodig was. Dit heeft geresulteerd in de
instelling van een Kerngroep KinderIC onder leiding van prof. dr.
F.G.A. van der Meché. De Kerngroep KinderIC ging voortvarend ter werk.
Zij stelde een uitbreidingsplan op en zag toe op een snelle realisatie
ervan. Uw Kamer is regelmatig geïnformeerd over de voortgang. De
Kerngroep KinderIC heeft twee rapporten uitgebracht: Het rapport "Meer
goede zorg voor ernstig zieke kinderen" op 12 juni 2003 en de
rapportage Kerngroep KinderIC 2003 en 2005.
In 2005 hield de Kerngroep KinderIC op te bestaan. Het aantal
IC-bedden was uitgebreid. Verdere bijstellingen van het aantal
IC-bedden is een onderwerp voor het lokaal overleg tussen het centrum
en de verzekeraar. Deze situatie doet recht aan de
verantwoordelijkheden zoals deze in het zorgstelsel verdeeld zijn.
Vraag 6
Kan concreet worden aangegeven hoe de NFU en ZN de hen opgedragen
regiefunctie inhoudelijk vorm hebben gegeven? Hoe, op welke
tijdstippen, in welke vorm en met welke inhoud heeft terugkoppeling
door NFU en ZN naar u plaatsgevonden?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat ruim 5% van alle
zwangere vrouwen, die vanwege risico's moeten worden opgenomen en
ernstig zieke pasgeborenen, niet in hun eigen regio kunnen worden
opgevangen bij gebrek aan bedden en deskundig personeel?
Antwoord 7
Op basis van het artikel constateer ik dat het aantal overplaatsingen
naar een centrum buiten de regio met 65% is afgenomen, tot 312
overplaatsingen in 2006. Dit is een sterke verbetering. Ik verwacht
dat de centra zich blijven inspannen om het aantal overplaatsingen tot
een minimum te beperken.
Vraag 8
Hoeveel extra bedden en hoeveel extra personeel is nodig om te zorgen
voor voldoende capaciteit? Bent u van plan te zorgen voor voldoende
capaciteit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hiervoor te
zorgen?
Antwoord 8
Ik onderschrijf het belang van voldoende capaciteit voor de bijzondere
perinatologische zorg. Het centrum en de verzekeraar zijn
verantwoordelijk voor de daadwerkelijke afstemming van het aanbod op
de vraag.
Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid heb ik de bekostiging
verbeterd en zijn de beleidsregels aangepast. Met de thans geldende
beleidsregels kunnen de centra een budgetvergoeding krijgen voor de
kosten van perinatologische zorg. Hierbij is uitgegaan van een
bezettingsgraad van 80% zodat er 20% extra capaciteit is om het aantal
overplaatsingen tot een minimum te beperken. Daarmee is sprake van een
adequate bekostiging.
Vraag 9
Bent u het eens met de conclusie van het artikel: "Om de
doelstellingen van het Planningsbesluit in de periode tot 2011 te
kunnen realiseren zijn een strakke regie en een kostendekkende
financiering nodig."? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van plan die
strakke regie op u te nemen en te zorgen voor een kostendekkende
financiering zodat de doelstellingen van het Planningsbesluit
verwezenlijkt kunnen worden, op welke wijze en wanneer gaat u dit
doen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 9
De sectie BPZ concludeert dat er veel bereikt is gedurende de vijf
jaren na het planningsbesluit van 2001. Zo is er een goed
registratiesysteem ontwikkeld, is het aantal OHC-bedden toegenomen en
is het aantal zwangeren dat geweigerd of uitgeplaatst wordt afgenomen.
Daarnaast zijn de subspecialisatie obstetrische perinatologie en de
opleiding tot OHC-verpleegkundige tot stand gekomen. Dit zijn
positieve ontwikkelingen.
Ook is geïnvesteerd in het optimaliseren van het gebruik van
beschikbare bedden door het bewerkstelligen van een betere uitstroom.
Om de druk op de neonatale intensive care te verlichten zijn er in
verschillende ziekenhuizen in overleg met de zorgverzekeraars post-IC
high care bedden gekomen. Deze zorgvorm is, in tegenstelling tot de
neonatale intensive care, niet WBMV vergunningplichtig en kan dus in
principe in elk ziekenhuis geboden worden, mits sprake is van
verantwoorde zorgverlening. Vanwege de snellere doorplaatsing kan de
beschikbare capaciteit voor neonatale intensive care gebruikt worden
om meer pasgeborenen te helpen.
Maar dit neemt niet weg dat het artikel aanknopingspunten biedt voor
verbeteringen. Indicatief hiervoor is dat de sectie BPZ wijst op de
oprichting van de Ronald McDonaldhuizen als verklaring voor de
verkorting van de opnameduur op een OHC-afdeling. De Ronald
McDonaldhuizen zijn bedoeld voor gezonde kraamvrouwen, terwijl de
OHC-afdelingen bestemd zijn voor ernstig zieke zwangeren of zwangeren
met een ernstig bedreigde zwangerschap. De indicatiestelling voor
verblijf op een OHC-afdeling verdient wellicht aanscherping.
Tot slot wil ik opmerken dat de conclusies over de huidig
veronderstelde capaciteitstekorten zijn gebaseerd op aannames zoals
bekend ten tijde van het opstellen van het planningsbesluit. Niet alle
aannames zijn actueel meer. Zo is het aantal geboorten lager dan
voorzien en is het single embryo transfer beleid in gang gezet (het
terugplaatsen van één embryo). Deze ontwikkelingen leiden tot een
verminderende capaciteitsbehoefte. De auteurs hebben in de conclusies
hiermee geen rekening gehouden. Binnenkort spreek ik met de NVOG en
zal ik het onderwerp bijzondere perinatologische zorg agenderen.
Vraag 10
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 9 oktober 2008, opdat
de antwoorden op deze vragen meegenomen kunnen worden in de
voorbereiding van het algemeen overleg Ketenzorg verloskunde/kraamzorg
op 9 oktober a.s.?
Antwoord 10
Dit is mij helaas niet gelukt.
1) Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 27 september 2008; 152
(39)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport