4. HIV Genezingsrituelen
HIV Genezingsrituelen
Kamerstuk, 8 december 2008
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
MEVA/BO 2895740
Datum 8 december 2008
Betreft HIV Genezingsrituelen
Geachte voorzitter,
Op verzoek van het Kamerlid mevrouw Arib stuur ik u, mede namens de
Minister van Justitie een brief over het bericht in het dagblad Trouw
van 27 september 2008 over genezingsrituelen onder Hiv-geïnfecteerden
door Pinkstergemeenten, die vooral door Antillianen en Surinamers
worden gefrequenteerd.
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving rond de zogenaamde "homo en
HIV-healings". Ik ben van mening dat, indien met religieuze rituelen
zieke personen worden afgehouden van reguliere behandeling, sprake kan
zijn van aantasting van een volksgezondheidsbelang. Naast de kans op
schade aan (lichamelijke en of psychische) gezondheid van de
betrokkenen kan bovendien ook een besmettingsgevaar voor anderen
ontstaan.
Hiertegen optreden door de overheid is gecompliceerd. Het raakt aan de
geloofsvrijheid en de keuzevrijheid van mensen.
Patiënten hebben in beginsel het recht te kiezen welke zorg zij wensen
te ontvangen en van wie. De zorgverlener kan daarmee ook een
alternatieve zorgverlener zijn. De keuzevrijheid betekent echter ook
dat patiënten zelf verantwoordelijk zijn voor zowel de keuze die zij
maken als de wijze waarop die keuze tot stand komt.
De keuzevrijheid van de burger neemt echter niet weg dat zorgverleners
zich op grond van artikel 453 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek,
titel 7, afdeling 5 als goed hulpverlener dienen te gedragen en
verplicht zijn tot het leveren van kwalitatief verantwoorde zorg.
Indien zij hieraan niet voldoen, kunnen zij civielrechtelijk worden
aangesproken.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de
reguliere zorg. Ter ondersteuning van het toezicht op de reguliere
zorg heeft de IGZ een aantal wettelijk geregelde bevoegdheden. De IGZ
kan een tuchtklacht indienen tegen een beoefenaar van een beroep dat
onder artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG) valt in het geval deze in strijd handelt met
een van de tuchtnormen van die wet. Ook heeft de IGZ de bevoegdheid,
in het geval verantwoorde zorg ontbreekt, mij te adviseren een
aanwijzing te geven ten aanzien van een zorginstelling of tot het
geven van een bevel. Dit laatste is mogelijk zowel ten aanzien van een
zorginstelling (ingeval van spoed) als ten aanzien van een individuele
beroepsbeoefenaar die onder de reikwijdte van de Wet BIG valt.
Ten aanzien van niet-reguliere zorg heeft de IGZ deze bevoegdheden
niet. Op grond van de Wet BIG kan uitsluitend langs strafrechtelijke
weg worden opgetreden tegen beoefenaars van alternatieve zorg. Artikel
96 van die wet stelt degene strafbaar die bij het verrichten van
handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, buiten
noodzaak een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een
ander veroorzaakt.
Naast het toezicht op de reguliere zorg, bepalen artikel 86 van de Wet
BIG en het Besluit van 17 november 1995, dat de IGZ ook toezicht houdt
op de naleving van de in de Wet BIG opgenomen strafbepalingen,
waaronder artikel 96. Ten behoeve van strafrechtelijke handhaving
beschikt de IGZ over een Bureau Opsporing. Aan dit bureau is een
aantal buitengewoon opsporingsambtenaren verbonden, die op basis van
het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectie voor de
Gezondheidszorg bevoegdheden hebben om opsporingsonderzoek te
verrichten. Het openbaar ministerie (OM) blijft verantwoordelijk voor
het al dan niet vervolgen van verdachten van een strafbaar feit. De
taak van de IGZ is die van signalering en, indien daartoe aanleiding
bestaat, het verrichten van opsporingsonderzoek en relevante
dossiervorming. In goed overleg met het OM zal in voorkomende gevallen
afstemming van werkzaamheden plaatsvinden waarbij het primaat ten
aanzien van de vervolging bij het OM blijft. In een dergelijke
afstemming past ook het bespreken van de ernst van de bezwaren tegen
een verdachte en de noodzaak tot bescherming van de volksgezondheid.
Naar ik uit het artikel van Trouw begrepen heb, wat ook bevestigd is
door een woordvoerder van de gemeente Amsterdam, heeft wethouder Ossel
samen met het COC daartoe een oproep gedaan bij betrokkenen tot het
doen van aangifte.
Het Bureau Opsporing van de IGZ heeft oriënterend onderzoek gedaan om
te bezien of de HIV-healings mogelijk een handelen in strijd met
artikel 96 van de Wet BIG inhouden. Er zijn echter onvoldoende
aanknopingspunten gevonden die duiden op overtreding van artikel 96
van de Wet BIG. De IGZ gaat daarom niet over tot nader onderzoek. Over
de beweerdelijke uitlating van de IGZ dat er niets aan de hand is als
er geen arts aan te pas komt, merk ik het volgende op.
In het uitgebreide gesprek dat de woordvoerder van de IGZ met Trouw
voerde, heeft hij onder de aandacht willen brengen dat de IGZ toezicht
houdt op de reguliere zorg, en in dat kader ook een aantal
bevoegdheden heeft, welke zij niet heeft ten aanzien van de
niet-reguliere zorg. Het uiteindelijk door Trouw gepubliceerde citaat
geeft volgens de IGZ niet op correcte wijze de inhoud van het gesprek
en het standpunt van de inspectie weer.
De IGZ heeft in het rapport over de zaak Millecam aanbevelingen gedaan
met het oog op bescherming van burgers tegen schadelijk handelen van
alternatieve zorgverleners. Destijds is besloten om eerst de
resultaten van de straf- en tuchtrechtelijke vervolging (zowel in de
zaak Millecam als in de zaak Eye4Care) af te wachten en om afhankelijk
daarvan te bezien of ernstige overschrijdingen in het alternatieve
circuit met de huidige wet- en regelgeving inderdaad adequaat kunnen
worden aangepakt. Naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof
Amsterdam inzake de sepotbeslissing van het OM in de zaak Millecam en
de kwestie rond het Integraal Medisch Centrum Maria Magdalena, heb ik
de Tweede Kamer bericht dat momenteel op mijn ministerie wordt
onderzocht of, en zo ja, hoe een eventuele aanpassing van wetgeving
kan bijdragen tot effectievere handhaving van de huidige regelgeving
ten opzichte van alternatieve behandelaars.
In reactie op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat onder andere
wordt bezien of aanpassing van de strafbepaling in artikel 96 van de
Wet BIG en invoering van een bevelsmogelijkheid jegens alternatieve
behandelaren hier effectief kunnen zijn. Ik heb toegezegd de Kamer na
afronding van het onderzoek te zullen informeren over de uitkomsten
van dat onderzoek. Ik kom daar dus spoedig op terug.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport