abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
4 december 2008 5
Ons kenmerk Uw kenmerk
VenW/DGMo-2008/4424 -
Onderwerp
Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen
Geachte voorzitter,
Mede namens mijn collega's van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
(VROM), van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doe ik
u de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg toekomen. Daarnaast informeer ik u
over de stand van zaken van het concept-ontwerp Basisnet Spoor. Tevens geef ik aan hoe
de Basisnetten in regelgeving worden verankerd. Hiermee kom ik de toezeggingen na die
in het Algemeen Overleg van 21 mei 20081 zijn gedaan. In dit Algemeen Overleg is door
de Tweede Kamer aangedrongen op duidelijkheid over de praktische betekenis van de
Basisnetten. Tegelijk werd benadrukt dat bij de totstandkoming van de Basisnetten
zorgvuldigheid en betrokkenheid van alle partijen noodzakelijk is.
Naast de ontwikkeling van het Basisnet blijft de inzet gericht op de permanente
verbetering van de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierover heb ik u op
25 februari 20082 geïnformeerd.
Over de inhoud van deze brief heb ik samen met mijn collega van VROM bestuurlijk
overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de medeoverheden (het Interprovinciaal
Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de grootste vier gemeenten, de
Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer) en het bedrijfsleven (de
Commissie Transport Gevaarlijke Goederen, de verenigingen van de Nederlandse
1 Kamerstuk 30 373, nr. 25
2 Kamerstuk 30 373, nr. 20
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VenW/DGMo-2008/4424
chemische en petrochemische industrie VNCI en VNPI, Deltalinqs, Centraal Bureau Rijn-
en Binnenvaart, Belangenvereniging Rail Goederenvervoerders en namens de
wegvervoerders Transport en Logistiek Nederland).
1. Doel en ambitie van het Basisnet
Het doel van het Basisnet is het creëren van een "duurzaam evenwicht" tussen het
vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid. Het kabinet wil
daarmee bereiken dat het vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk blijft. Het Basisnet moet
de bereikbaarheid tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en met het
aangrenzende buitenland garanderen. Het kabinet wil daarnaast ook de ruimtelijke
ontwikkeling rond infrastructuur op verantwoorde wijze laten plaatsvinden. Dan gaat het
bijvoorbeeld om de nationale sleutelprojecten en de ruimtelijke kwaliteitsimpuls rond een
aantal stationslocaties en spoortrajecten.
Het probleem is dat de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke
ontwikkeling en veiligheid toeneemt. Dat komt door bebouwing dicht langs of boven de
infrastructuur en door de sterke toename van het vervoer. Enerzijds is het voor gemeenten
moeilijk om bij het ontwikkelen van bouwplannen en het afwegen van risico's
voortdurend rekening te houden met de groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen en
met het effect van de ontwikkeling van de veiligheidsverbeteringen binnen deze sector.
Anderzijds is het voor vervoerders ondoenlijk om rekening te houden met bouwplannen
en de bevolkingsgroei. Het Rijk moet derhalve beide partijen duidelijke kaders meegeven,
die in de tijd robuust zijn en die uitgaan van een maatschappelijk geaccepteerd
veiligheidsniveau.
Tegelijkertijd is er in de samenleving sprake van een toenemende zorg over de veiligheid
van personen die wonen, werken en recreëren in de directe nabijheid van routes waarover
gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De afweging voor dit externe veiligheidsvraagstuk
wordt in Nederland bepaald aan de hand van het berekende plaatsgebonden risico en het
groepsrisico. Het begrip "duurzaam evenwicht" is daarom ingevuld op basis van de
risicobenadering.
In mijn brief van 3 december 20073 heb ik de ambities verwoord die horen bij het
ontwerpen van het Basisnet. Deze ambities zijn: het respecteren van bestuurlijke
afspraken, het voldoen aan de norm voor plaatsgebonden risico, het voorkomen of
verminderen van overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico, het
opheffen van het onderscheid tussen nieuwe en bestaande situaties en de extra aandacht
voor een mogelijke plasbrand.
3 Kamerstuk 30 373, nr. 15
---
VenW/DGMo-2008/4424
2. Het Basisnetsysteem
Het Basisnet betreft de hoofdinfrastructuur over water, weg en spoor en heeft alleen
betrekking op bulkvervoer van stoffen die bij een ongeval een levensbedreigend effect
kunnen hebben op ruime afstand van de infrastructuur.
In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen4 (NVGS) van 2005 is aangegeven dat in het
Basisnet de beperkingen voor dit vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte. De
ruimtelijke beperkingen worden vastgelegd in een veiligheidszone.
Om de robuustheid van de Basisnetten te kunnen beoordelen zijn in 2007 de
bouwplannen van gemeenten langs de rijksinfrastructuur in beeld gebracht. Daarnaast zijn
in 2007 de toekomstverwachtingen voor het vervoer van de meest risicovolle gevaarlijke
stoffen in 2020 gekwantificeerd. Ook wordt een doorkijk naar 2040 gemaakt.
Voor het jaar 2020 zijn hiermee het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR)
berekend. Beide risico's zijn in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen5
van 2004 beschreven6. Voor het plaatsgebonden risico is bepaald dat de grenswaarde
voor kwetsbare objecten ligt bij PR 10-6. Voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde
vastgesteld. Gemeenten moeten elke toename van het groepsrisico verantwoorden met de
oriëntatiewaarde als ijkpunt. Hoewel de gemeente kan afwijken van de oriëntatiewaarde,
zijn ze daar in de praktijk terughoudend mee. Overschrijdingen van de PR 10-6 leveren
"knelpunten" op, overschrijdingen van de oriëntatiewaarde leiden tot
"aandachtspunten". In paragraaf 7 wordt aangegeven hoe met de knelpunten en
aandachtspunten wordt omgegaan.
In de NVGS werd verondersteld dat in veel gevallen een standaard veiligheidszone van 30
meter nodig zou zijn, om het vervoer verder te kunnen laten groeien. In werkelijkheid
heeft het vervoer meestal een kleinere en soms een grotere veiligheidszone nodig. Om te
voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt
tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen wordt langs
routes waarover veel brandbare vloeistoffen worden vervoerd een
plasbrandaandachtsgebied aangewezen.
4 Kamerstuk 30 373, nrs. 1-2
5 Kamerstuk 24 611, nr. 5
6 Plaatsgebonden risico (PR). De kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats
langs een transportroute verblijft, overlijdt als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Die kans mag maximaal één op een miljoen (PR 10-6) zijn.
Groepsrisico (GR). De kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de
omgeving van de transportroute in één keer overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die
transportroute.
---
VenW/DGMo-2008/4424
Daarnaast wordt er in de NVGS van uitgegaan dat het Basisnet onderverdeeld wordt in
drie hoofdcategorieën. In categorie 1 krijgt het vervoer van gevaarlijke stoffen geen
beperkingen opgelegd, maar er gelden wel ruimtelijke beperkingen. Bij categorie 2 gelden
er beperkingen voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Voor
categorie 3 gelden alleen beperkingen voor het vervoer en gelden er geen ruimtelijke
beperkingen.
3. Uitkomsten van het ontwerp Basisnet Water
De berekeningen voor het Basisnet Water leveren in 2030 geen knelpunten op en
evenmin aandachtspunten. Ook daarna worden op de oever en voor de bestaande
woonboten geen problemen verwacht. Voorwaarde is wel dat langs de belangrijkste
vaarroutes nieuwbouw op of in het water verboden wordt. Een uitzondering hierop is
mogelijk indien de vaarweg zeer breed is, de vaarwegbeheerder hier mee instemt en de
aanleg niet ten koste gaat van de groeimogelijkheden van het vervoer. Alleen rond de
Westerschelde kan bij extreme groei na 2030 een knelpunt bij Vlissingen en een
aandachtspunt bij Terneuzen optreden. Er is een convenant gesloten tussen het Rijk en de
provincie Zeeland. Daarnaast hebben Nederland en Vlaanderen een Verdrag
Gemeenschappelijk Nautisch Beheer gesloten. In deze overeenkomsten is afgesproken om
de externe veiligheidssituatie langs de Westerschelde te monitoren en tijdig maatregelen
te nemen om te voorkomen dat dit knelpunt of aandachtspunt zich gaat voordoen.
Langs routes van de zeescheepvaart wordt een plasbrandaandachtsgebied aangewezen
van 40 meter vanuit de oever; op binnenvaartroutes waarover veel brandbare vloeistoffen
worden vervoerd gaat een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter gelden.
De categorie-indeling uit de NVGS bleek voor water niet toepasbaar, omdat op alle
vaarwegen noch beperkingen aan het vervoer noch beperkingen aan de geplande
ruimtelijke ontwikkelingen hoeven te worden gesteld.
In bijlage 1 wordt het ontwerp Basisnet Water verder toegelicht.
4. Uitkomsten van het ontwerp Basisnet Weg
De berekeningen voor het Basisnet Weg leveren in 2020 op een beperkt aantal plaatsen
knelpunten en aandachtspunten op. Ook na 2020 is er nog groei voor het vervoer
mogelijk. Dan neemt afhankelijk van de groei van het goederenvervoer het aantal
knelpunten en aandachtspunten toe. Met alle gemeenten waar deze punten zijn
gesignaleerd is overleg gevoerd. Voor een aantal wegen zijn veiligheidsmaatregelen
mogelijk om de risico's zover te verlagen, dat de knelpunten en aandachtspunten ter
plekke worden opgelost. De meeste knelpunten liggen langs de A15 tussen Rotterdam en
Gorinchem. Deze knelpunten hangen samen met het vervoer van LPG. Onderzocht zal
worden of en onder welke voorwaarden het logistiek en economisch haalbaar is om deze
LPG stroom vanuit Rotterdam via de binnenvaart naar een of meerdere distributiepunten
---
VenW/DGMo-2008/4424
stroomopwaarts te vervoeren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen betrokken worden
bij de vaststelling van de veiligheidszone.
Langs wegen waarover veel brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen
plasbrandaandachtsgebieden van 30 meter.
De categorie-indeling uit de NVGS bleek ook voor de weg niet goed toepasbaar. Gesteld
zou kunnen worden dat alle wegen van het Basisnet vallen in categorie 2. Hoewel er tot
ver na 2020 vrijwel overal voldoende ruimte is voor zowel het vervoer als voor de
ruimtelijke ontwikkeling, is de groeiruimte minder groot dan bij het Basisnet Water.
Er zijn enkele oost-west en noord-zuid wegverbindingen die zowel voor het nationale als
voor het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen van cruciaal belang zijn. Indien in
de verre toekomst blijkt dat het vervoer op deze wegen toch verder groeit dan nu
verwacht wordt en het risicoplafond van de gebruiksruimte ondanks alle door de
vervoerders te nemen maatregelen overschreden dreigt te worden, zal het Rijk met
betrokken gemeenten en vervoerders al het mogelijke doen om er voor te zorgen dat het
vervoer over deze verbindingen mogelijk blijft, zonder de veiligheid geweld aan te doen.
Deze benadering legt geen extra beperkingen op aan de bouwmogelijkheden van
gemeenten binnen de huidige afspraken van het Basisnet Weg.
In bijlage 2 wordt het ontwerp Basisnet Weg verder toegelicht.
5. Tussenstand van het concept-ontwerp Basisnet Spoor
De werkzaamheden voor het Basisnet Spoor zijn nog in volle gang. Vandaar dat er sprake
is van een tussenstand. Omdat spoorlijnen door dichtbebouwde binnensteden lopen, doen
zich nu reeds knelpunten en aandachtspunten voor. Daarbij komt dat veel stedelijke
bouwplannen gebieden rondom stations betreffen. Bovendien wordt er een forse groei
van het spoorvervoer verwacht. Vergeleken met weg en water is het voor spoor veel
lastiger om tot een evenwicht te komen tussen het vervoer en de bebouwde omgeving.
Uit de tot dusver beschikbare rekenresultaten blijkt dat de grootste knelpunten zich
voordoen in de Randstad en op de spoortrajecten in Brabant. In de rest van Nederland zijn
meer mogelijkheden voor het vervoer en de ruimtelijke ontwikkeling voor zover het de
externe veiligheid betreft. De situatie op het spoor is complexer dan bij de andere
modaliteiten omdat er ook andere capaciteitsbeperkingen op het spoor zijn, zoals
geluidsnormen en de capaciteitsverdeling tussen het personen- en overige
goederenvervoer.
Een aantal locaties toont in alle tot dusver gemaakte berekeningen flinke overschrijdingen
van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Deze aandachtspunten betreffen het
spoortraject Amsterdam Zuidoost en de stationsgebieden van Breda, Dordrecht,
Eindhoven, Rotterdam, Tilburg en Utrecht. In Breda, Rotterdam en Utrecht betreft het
locaties waar tussen Rijk en gemeente bestuurlijke afspraken zijn gemaakt voor
---
VenW/DGMo-2008/4424
bouwplannen in het kader van de nationale sleutelprojecten. Het Rijk heeft begin dit jaar
met Dordrecht afspraken gemaakt over het plafond van de risico's. Het Rijk respecteert de
bestuurlijke afspraken. Het bedrijfsleven voelt zich niet gebonden aan deze bestuurlijke
afspraken, waar zij niet bij betrokken waren. Dit voorbehoud vervalt alleen indien het
spoorvervoer van gevaarlijke stoffen tussen de chemische clusters mogelijk blijft.
Daarnaast zijn er veel aandachtspunten met kleinere overschrijdingen, vooral in de
Randstad maar ook meer verspreid over de rest van het spoorwegennet.
Door herroutering van sommige vervoersstromen kan het aantal knelpunten en
aandachtspunten in 2020 wel substantieel, maar nog onvoldoende worden
teruggedrongen. Bovendien leidt herroutering tot verschuiving van de risico's, waardoor
nieuwe knelpunten en aandachtspunten op de alternatieve routes kunnen ontstaan.
Duidelijk is dat uit oogpunt van externe veiligheid de noodzaak van aanvullende
infrastructurele, logistieke en ruimtelijke veiligheidsmaatregelen groot is.
Het RIVM rekent daarom het effect van een pakket van veiligheidsmaatregelen door. Het
resultaat van deze rekenslag komt in het voorjaar van 2009 beschikbaar.
Op 4 september 2008 heb ik u geïnformeerd over het Programma Hoogfrequent Spoor7.
Onderdeel van dit programma betreft de toekomstvaste routering van het
goederenvervoer. De verbeteringen in het spoorwegennet die een belangrijke bijdrage
kunnen leveren aan de oplossingen van de externe veiligheidsproblematiek worden
betrokken bij de integrale afweging in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoor.
Het aanwijzen van baanvakken waar een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter moet
gelden kan pas na de keuze van de voorkeursroutering plaatsvinden.
De categorie-indeling uit de NVGS lijkt voor het spoor goed toepasbaar. Het is de ambitie
dat de Betuweroute maximaal wordt benut en de Brabantroute zoveel als praktisch
mogelijk wordt ontlast. Daarmee is de Betuweroute categorie 1 en de Brabantroute
categorie 2. Een verdere indeling is eerst mogelijk nadat de oplossingsrichting is gekozen.
Het ontwerp Basisnet Spoor zal in de tweede helft van 2009 worden opgeleverd.
Belangrijk is dat het Basisnet robuust van ontwerp is, opdat bij nieuwe infrastructuur als
spoorbogen of spoorverbreding herroutering van vervoersstromen mogelijk blijft. Dit geldt
met name voor die situaties waarbij een mogelijke infrastructuurbeslissing binnen enkele
jaren al wordt verwacht. Het bestuderen van de herrouteringsvarianten, de
veiligheidsmaatregelen en het lokale overleg met alle gemeenten met knel- en
aandachtspunten zal de nodige tijd vergen. Ook zal Nederland met de buurlanden
informatie uitwisselen over de wederzijdse toekomstverwachtingen.
7 Kamerstuk 29 984, nr. 148
---
VenW/DGMo-2008/4424
Een van de mogelijke veiligheidsmaatregelen is het warme-BLEVE-vrij samenstellen van
treinen. BLEVE staat voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion. Momenteel wordt
een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid en het veiligheidseffect van deze
maatregel. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten streven Rijk en bedrijfsleven naar een
convenant in juni 2009. Van deze maatregel wordt vooral een verlaging van het
groepsrisico verwacht.
In bijlage 3 wordt de stand van zaken van het concept ontwerp Basisnet Spoor verder
toegelicht.
6. Tussenstand van de regelgeving aan de vervoerszijde en ruimtelijke zijde
De twee belangrijkste elementen die in het Basisnet verankerd worden zijn de
gebruiksruimte voor het vervoer en de afstanden waarmee in de ruimtelijke ordening
rekening moet worden gehouden. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar in 2020
(inclusief een buffer voor verdere groei naar 2040) en het groepsrisico zijn de belangrijkste
uitgangspunten om het evenwicht te bepalen tussen het vervoer en de ruimte voor
bouwplannen.
De norm voor het plaatsgebonden risico wordt vertaald naar een afstand ten opzichte van
de transportroute. Deze afstand wordt hierna de PRmax genoemd. Het gebied tussen de
infrastructuur en de PRmax is de veiligheidszone.
Het begrenzen van het aandeel van het vervoer in het groepsrisico was een moeilijk
vraagstuk. In het huidige systeem van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke
Stoffen zijn de bevolkingsdichtheden en transporthoeveelheden in de berekening met
elkaar verweven. Eén van de uitgangspunten bij het Basisnet is dat degene die
veiligheidsmaatregelen treft, ook de veiligheidswinst mag benutten. Om deze reden is een
systematiek ontwikkeld waardoor de bijdragen van het vervoer en van de bouwplannen in
het groepsrisico worden ontkoppeld.
Het Basisnet krijgt per modaliteit vorm in één of twee kaarten en een tabel. In de eerste
kaart wordt de locatie van de veiligheidszones weergegeven. De tweede kaart bevat de
routes waarvoor een plasbrandaandachtsgebied is aangewezen. In de tabel zijn per
deeltraject de PRmax en de vervoershoeveelheden waarop de PRmax is gebaseerd,
opgenomen. De PRmax geldt als risicoplafond voor het vervoer. Waar nodig wordt de
tabel op dit punt uitgebreid met een aanvullende PR, die de bijdrage van het vervoer in
het groepsrisico begrenst. De in de tabel opgenomen vervoershoeveelheden gebruikt de
gemeente bij de berekening van het groepsrisico aan de ruimtelijke zijde. De
vervoershoeveelheden uit de tabel gebruikt de infrastructuurbeheerder om te vergelijken
met het werkelijk gemeten vervoer.
---
VenW/DGMo-2008/4424
6.1 Regels voor ruimtelijke ordening
Het Basisnet stelt spelregels vast voor nieuwe bestemmingsplannen in de directe omgeving
van de hoofdinfrastructuur. Deze regels worden opgenomen in het Besluit transportroutes
externe veiligheid (Btev). Hierdoor mag op grond van een nieuw bestemmingsplan geen
kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Kwetsbare objecten zijn
bijvoorbeeld woonwijken, ziekenhuizen, grote kantoren en winkelcentra. Nieuwe beperkt
kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden
gebouwd.
Daarnaast bevat het ontwerp-Btev ook de spelregels voor de verantwoording over de
hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer
gevaarlijke stoffen zijn twee nieuwe elementen opgenomen. In de eerste plaats is
verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht, indien het groepsrisico ver
beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt. Nagegaan wordt of deze lijn
kan worden doorgetrokken naar inrichtingen en buisleidingen. In de tweede plaats
worden de plasbrandaandachtsgebieden geïntroduceerd. De gemeente moet bij
bouwplannen in die gebieden beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd.
Nog onderzocht wordt hoe de gemeente in deze gebieden aanvullende bouwkundige
maatregelen kan voorschrijven.
Het Btev wordt ook van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van
provinciale en gemeentelijke infrastructuur. Vanuit provinciaal belang kunnen Provinciale
Staten op grond van de Wet ruimtelijke ordening langs deze wegen bij verordening
veiligheidszones vaststellen.
De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen bevat onder meer regels voor
besluiten die samenhangen met de aanleg of aanpassing van infrastructuur. Bij de
wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt onderzocht waar en hoe deze
regels verankerd kunnen worden. Tot die tijd blijft deze circulaire voor deze onderwerpen
van toepassing.
Het bijgevoegde concept van het ontwerp-Btev bevat nog geen saneringsparagraaf. Deze
paragraaf zal begin 2009 worden opgesteld. Zodra de financiële consequenties bekend
zijn, zal de Minister van VROM het besluit in procedure brengen. Gezien de planning van
de Basisnet Spoor zal dat in het najaar van 2009 zijn. Om te bevorderen dat bij het
Basisnet Weg de veiligheidszones in de tussenliggende tijd worden gerespecteerd, wordt
aan een tijdelijke voorziening gewerkt.
Bijlage 4 bevat het meest recente concept van het ontwerp-Besluit transportroutes
externe veiligheid.
6.2 Regels voor het vervoer
Buiten de veiligheidszone moet het door het vervoer veroorzaakte plaatsgebonden risico
onder de 10-6 blijven.
---
VenW/DGMo-2008/4424
De bijdrage van het vervoer in het groepsrisico wordt waar nodig begrensd door een
uitbreiding van de PR-systematiek. Om reden van flexibiliteit heeft dit de voorkeur boven
een begrenzing van het vervoersvolume. Doorslag heeft gegeven dat deze benadering
aansluit op de kerngedachte van het Basisnet. Wie veiligheidswinst boekt, mag deze ook
gebruiken. De maximale bijdrage van het vervoer aan het groepsrisico geldt als
oriëntatiewaarde. Indien ik meen dat het onvermijdelijk is dat deze waarde wordt
overschreden, zal ik hierover overleg voeren met de minister van VROM en met de
betreffende gemeenten. De procedure hiervoor zal vergelijkbaar zijn met de procedure die
de gemeente nu hanteert bij de beoordeling van het groepsrisico in de ruimtelijke
ordening.
In een wijziging van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS) wordt vastgelegd wat de
spelregels van het Basisnet voor de vervoerszijde zijn. Op basis daarvan zal onder meer de
gebruiksruimte van het vervoer worden vastgelegd.
Monitoring is essentieel om er voor te zorgen dat het vervoer binnen de gebruiksruimte
blijft. De wijze van monitoring zal per modaliteit verschillen in frequentie en werkwijze.
Wel is het van groot belang dat de infrastructuurbeheerders de feitelijke ontwikkeling van
het vervoer vastleggen en periodiek vervoersprognoses opstellen. Zij moeten hierover
periodiek rapporteren aan mij. In de rapportage moet ook aangegeven worden wanneer
het vervoer buiten bepaalde risicoplafonds dreigt te komen. De infrastructuurbeheerders
moeten aangeven welke maatregelen zij zelf treffen of nodig achten buiten hun
invloedssfeer. Tenminste elke vijf jaar zal ik hierover rapporteren aan de Tweede Kamer.
In de NVGS is aangegeven dat het Basisnet alleen betrekking heeft op de
rijksinfrastructuur. In de ontwerpen van de Basisnetten Water en Weg zijn ook
(vaar)wegen opgenomen die niet behoren tot de Rijksinfrastructuur maar die wel
belangrijke schakels vormen in het (vaar)wegennetwerk. Het gaat daarbij onder meer om
omrijroutes bij tunnels. Conceptueel maken ze deel uit van het Basisnet. Bij de juridische
uitwerking van het Basisnet zal geborgd worden dat deze belangrijke schakels ook in de
toekomst hun functie voor het netwerk kunnen blijven vervullen.
Het voorontwerp van de wijziging van de WVGS zal medio 2009 in procedure worden
gebracht. Dit betekent dat de wetswijziging mogelijk pas medio 2011 in werking treedt.
Dit betekent dat de wijziging van de WVGS later in werking treedt dan het Btev. Voor het
Basisnet Spoor moet voor de tussenliggende tijd een oplossing worden gezocht, omdat de
risico's bij het spoor zonder aanvullende maatregelen op enkele plaatsen al snel tegen de
grens van de gebruiksruimte aan zitten. Daarom wordt met ProRail en het bedrijfsleven
onderzocht hoe vooruitlopend op de definitieve regelgeving het vervoer kan worden
afgewikkeld binnen de gebruiksruimte.
6.3 Wijziging Basisnet
Gezien de inventarisatie van de bouwplannen en vervoersprognoses ligt het in de
verwachting dat het Basisnet met uitzondering van de inpassing van nieuwe
---
VenW/DGMo-2008/4424
infrastructuur - lange tijd ongewijzigd zal blijven. Een reden voor wijziging van het
Basisnet kan liggen in onvoorziene externe ontwikkelingen of besluitvorming door het
kabinet. In die situatie zal het kabinet na zorgvuldige afweging van alle consequenties en
na overleg met alle betrokken partijen een nieuw evenwicht moeten bepalen.
7. Oplossingen voor knelpunten en aandachtspunten
In de huidige beleidspraktijk bestaat er onderscheid in de grenswaarde voor nieuwe en
bestaande bebouwing. In het vierde Nationaal Milieubeleidsplan8 van 2001 is
aangekondigd dat het onderscheid tussen nieuwe en bestaande situaties wordt
opgeheven, tenzij dit niet haalbaar of betaalbaar is.
Van de mogelijke oplossingen van knelpunten worden de kosten in beeld gebracht en
vergeleken met de kosten om objecten binnen de veiligheidszone te slopen. Indien op
basis daarvan in overleg met betrokken partijen wordt besloten tot het treffen van
maatregelen aan vervoer of infrastructuur, zal voor de uitvoering van die maatregelen een
plan van aanpak worden vastgesteld.
Uit de analyse kan ook naar voren komen dat het de voorkeur heeft om maatregelen te
treffen aan de ruimtelijke kant. Hiervoor zal in het Besluit transportroutes externe
veiligheid een saneringsregeling voor objecten in de veiligheidszone worden opgenomen.
Die regeling wordt uitgewerkt langs de volgende hoofdlijnen.
Reeds gebouwde kwetsbare objecten worden pas gesaneerd zodra blijkt dat het
plaatsgebonden risico als gevolg van de daadwerkelijke hoeveelheid vervoerde gevaarlijke
stoffen ter hoogte van dat kwetsbaar object groter is dan 10-6 per jaar. In zijn meest
extreme variant betekent sanering van gebouwde kwetsbare objecten aankoop of
onteigening, waarna het object zal worden gesloopt. Aangezien dit een kostbare en voor
bewoners of gebruikers zeer ingrijpende vorm van sanering is, gaat mijn voorkeur uit naar
een mildere saneringsvariant. De rechtszekerheid van de huidige bewoners en eigenaren is
daarbij uitgangspunt.
Om te voorkomen dat geprojecteerde kwetsbare objecten in de veiligheidszone worden
gebouwd, zullen de betreffende bestemmingsplannen moeten worden aangepast.
In het externe-veiligheidsbeleid is de kwaliteitsdoelstelling voor beperkt kwetsbare
objecten gedefinieerd als een richtwaarde. Beperkt kwetsbare objecten in de
veiligheidszone zal het Rijk daarom niet saneren. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt
tussen reeds gebouwde objecten of nieuwe objecten die op basis van het geldende
bestemmingsplan mogen worden gebouwd.
Voor de overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal onderzocht
worden welke generieke veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen om het
8 Kamerstuk 27 801, nrs. 1-2
10
VenW/DGMo-2008/4424
groepsrisico te beperken en welke aandachtspunten hiermee opgelost kunnen worden.
Voor de daarna resterende aandachtspunten zal het Rijk in overleg met de betreffende
gemeente vaststellen welke specifieke maatregelen getroffen kunnen worden. Mochten al
deze maatregelen niet toereikend zijn om onder de oriëntatiewaarde te komen, dan zal
het Rijk dit samen met de gemeente bestuurlijk verantwoorden.
8. Nadere uitwerking Kabinetsstandpunt Ketenstudies Chloor, Ammoniak en LPG
In het Kabinetsstandpunt Ketenstudies van 22 december 20049 is bepaald dat het gebruik
van LPG als autobrandstof niet zal worden beperkt. Deze maatregel is dan ook niet
overwogen als oplossing voor knel- en aandachtspunten bij Basisnet Weg. Voor chloor en
ammoniak is in het Kabinetsstandpunt een specifiek beleid vastgesteld. Dit beleid is er op
gericht om enkele bestaande structurele stromen van chloor en ammoniak over het spoor
te beëindigen en nieuwe ongewenste stromen te voorkomen.
Inmiddels is met bedrijven in Nederland een aantal convenanten gesloten om het
structurele vervoer van chloor en ammoniak te beperken. Met de voorgenomen
risicosturing van het Basisnet kan niet worden voorkomen dat nieuwe structurele stromen
van deze twee stoffen ontstaan. Daarom zal hiervoor een aanvullende regeling worden
opgesteld, los van de regelgeving voor het Basisnet. Deze regeling zal gelijktijdig met het
Basisnet in procedure worden gebracht.
9. Resumerend
In het afgelopen jaar zijn grote vorderingen gemaakt met de totstandkoming van het
Basisnet. Dit is ook goed zichtbaar in het overzicht van de Uitvoeringsagenda spoor 1 uit
de NVGS. Dit overzicht treft u aan in bijlage 5.
Deze vorderingen zijn alleen mogelijk geweest dankzij de intensieve samenwerking met en
medewerking van alle betrokken partijen: provincies, gemeenten, (petro)chemische
industrie, vervoerders, hulpverleningsorganisaties en infrastructuurbeheerders. Door alle
partijen is zeer veel inzet geleverd om dit tussenresultaat mogelijk te maken.
In 2009 ligt de nadruk op de totstandkoming van het Basisnet Spoor, de regelgeving aan
de vervoerskant in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en de Maatschappelijke Kosten
Baten Analyse. Dan zal ook het financiële kader aan de Tweede Kamer worden
voorgelegd. Daarnaast is in deze brief nog een aantal zaken benoemd die in 2009 nadere
uitwerking behoeven, zoals de haalbaarheidsonderzoeken inzake het warme BLEVE-vrij
samenstellen van treinen en het LPG vervoer vanuit Rijnmond via de binnenvaart naar een
of meer distributiepunten stroomopwaarts.
9 Kamerstuk 27 801, nr. 26
---
VenW/DGMo-2008/4424
In het bestuurlijk overleg van 19 november 2008 heeft het Rijk met de in de aanhef van
deze brief genoemde medeoverheden en bedrijfsleven de intentie uitgesproken om de
activiteiten in het kader van het Basisnet in 2009 af te ronden. Daarbij is geconstateerd dat
draagvlak en zorgvuldigheid ook in de komende periode de sleutel zijn voor een goed
eindresultaat.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Camiel Eurlings
12
Ministerie van Verkeer en Waterstaat