Welzijnsregeling legkippen
04 december 2008 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister informeert over haar besluit met
betrekking tot de overgangstermijn voor pluimveehouders met bestaande
verrijkte kooien. Er komt een wijziging in het Legkippenbesluit per 1
juli 2009.
Geachte Voorzitter,
De Tweede Kamer heeft bij motie Cramer en Atsma (Tweede Kamer 2007-2008, 31 200 XIV,
nr. 120) verzocht om een verbod op de zogenoemde verrijkte kooi voor legkippen en in
plaats daarvan het Duitse systeem van de Kleingruppenhaltung (Nederlandse term:
koloniehuisvesting) toe te staan. In mijn brief van 18 april jl. (Kamerstuk 2007-2008, 28 286,
nr. 213) heb ik aangegeven dat er een overgangstermijn komt voor bedrijven met
bestaande verrijkte en te verrijken kooien, die op 18 april 2008 waren gerealiseerd of
waarvoor op die datum een milieu- of bouwvergunning was verleend of aangevraagd.
In antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Kamerstuk 2007-2008, 3276) heb ik
aangegeven dat ik bij het vaststellen van de overgangstermijn een afweging zal maken
tussen de effecten voor het welzijn van leghennen en de economische gevolgen voor de
betreffende bedrijven in verband met nog niet afgeschreven investeringen. In deze brief
informeer ik u over mijn besluit en het vervolgtraject.
Volgens het LEI-rapport dat in 2007 is opgesteld ter voorbereiding van de besluitvorming
over een verbod voor de verrijkte kooi, waren er in 2007 zeven bedrijven met verrijkte
kooien en circa 30 bedrijven met te verrijken kooien. Een te verrijken kooi is een kooisysteem
waarvan de kooihoogte voldoet aan de normen van een verrijkte kooi, maar
waarbij in een later stadium inrichtingselementen als de zitstokken, legnest en een
strooiselvoorziening in de kooi worden aangebracht. Volgens het Legkippenbesluit mocht
een te verrijken kooi tot 1 januari 2003 worden gebouwd en moeten de inrichtingselementen
uiterlijk eind 2011 zijn aangebracht.
Verrijkte kooien zijn kooien die na 1 januari 2003 zijn gebouwd. Deze kooien moesten
direct en voor de ingebruikneming 'verrijkt' zijn met de inrichtingselementen.
Ten aanzien van de verrijkte kooien hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld
bij de besluitvorming:
1. Eind 2006 is de discussie over een verbod op verrijkte kooien gestart met het
aannemen van de motie Thieme (Tweede Kamer, 2006-2007, 30 800 XIV, nr. 65).
2. Begin 2007 heb ik de pluimveesector opgeroepen om lopende het LEI-onderzoek
naar de gevolgen van een verbod op de verrijkte kooi, een pas op de plaats te
maken met investeringen in verrijkte kooien.
Ondernemers die in 2007 en tot 18 april 2008 nog geïnvesteerd hebben in verrijkte
kooien, hebben bewust een risico genomen, omdat zij wisten dat dit staltype ter
discussie stond.
3. In het standaardwerk voor economische kengetallen in de veehouderij (de zogenoemde.
KWIN) wordt een economische afschrijvingsperiode voor stalinrichting
gehanteerd van 14 jaar.
4. In de federale Duitse welzijnswetgeving is voor de bestaande verrijkte kooien een
overgangstermijn tot 2021 opgenomen.
Ten aanzien van de te verrijken kooien heb ik de volgende elementen in de afweging
betrokken:
1. De afschrijving van de kooi. De kooi zelf moest volgens het huidige Legkippenbesluit
voor 1 januari 2003 gebouwd zijn. Uitgaande van een afschrijvingsperiode
van 14 jaar zijn deze kooien in 2017 economisch afgeschreven.
2. De investeringen in- en de afschrijving van de inrichtingselementen. Het achteraf
aanbrengen van de inrichtingselementen in een te verrijken kooi (uiterlijk eind
2011) is duurder door onder andere de extra arbeidskosten. Uitgaande van
installatie van de inrichtingselementen uiterlijk eind 2011 zijn deze investeringen
in 2026 economisch afgeschreven.
3. De bedrijven met te verrijken kooien hebben ten opzichte van de bedrijven met
verrijkte kooien het voordeel dat ze tot 2012 meer kippen per kooi kunnen houden
vanwege een lagere wettelijke oppervlaktenorm per leghen. Daar staat tegenover
dat deze bedrijven na 2012 met extra kosten te maken hebben als gevolg van het
achteraf aanbrengen van de inrichtingselementen.
Alles afwegend heb ik besloten tot een overgangstermijn voor de bestaande verrijkte en te
verrijken kooien tot 1 januari 2021. De inrichtingselementen in de te verrijken kooien
zullen dan nog niet economisch afgeschreven zijn, maar dit wordt gecompenseerd
doordat de kooien al in 2017 zijn afgeschreven en nog tot 2021 gebruikt kunnen worden.
Rekening houdend met de economische afschrijving en de politieke wens om de verrijkte
kooi zo snel mogelijk te verbieden, is een overgangstermijn tot 1 januari 2021 een
evenwichtig voorstel.
Vervolgtraject
In het voorjaar van 2009 zal ik een wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit bij de
Kamer voorhangen. In het wijzigingsvoorstel zullen naast de overgangstermijn voor de
bestaande verrijkte kooien, de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn
opgenomen. De welzijnsnormen worden conform de motie Cramer en Atsma (Tweede
Kamer 2007-2008, 31 200 XIV, nr. 120) overgenomen uit de federale Duitse regelgeving
voor de Kleingruppenhaltung. Dit is mede van belang omdat het in verband met de afzet
van eieren naar het belangrijke afzetland Duitsland, niet gewenst is dat de eieren in
Nederland onder afwijkende welzijnsomstandigheden worden geproduceerd.
Ik streef naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009. Met het oog op het
legbatterijverbod per 2012 heeft de pluimveesector dan nog 2,5 jaar de tijd voor de
omschakeling van de huidige legbatterijen naar de koloniehuisvesting of alternatieve nietkooisystemen.
Om deze omschakeling te ondersteunen en vertraging in vergunningprocedures zoveel
mogelijk te voorkomen, ben ik in overleg met het ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) om op korte termijn duidelijkheid te geven
over de emissiefactoren (ammoniak, geur en fijn stof) ten behoeve van de vergunningverlening
uitgaande van de bepalingen die in het wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit
zijn voorzien. Deze emissiefactoren kunnen dan alvast worden benut bij
vergunningsprocedures, zodat deze procedures snel kunnen worden afgerond na het in
werking treden van het gewijzigde Legkippenbesluit.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit