De Nederlandse Bank


Speech directeur Kellermann 'Nederland als financieel centrum?'

Speech

Datum 04 december 2008
Tijd 09:28 uur
Lokatie 3e Nederlandse pensioenfonds-top, Hulstkamp Gebouw Rotterdam Spreker Mr. A.J. Kellermann, directeur van de Nederlandsche Bank

Een goede marketingcampagne voor Nederland pensioenland is deze dagen een lastige opdracht. New Orleans is een prachtige stad, maar was na de overstroming even geen favoriete vakantieplek. Langs de Indische Oceaan liggen verschillende toeristische trekpleisters, maar na de tsunami waren die waarschijnlijk even uit beeld bij de reisbureaus. En ook Nederland heeft met haar lange ervaring met kapitaalgedekte pensioenen veel te bieden, maar enthousiaste verhalen daarover zullen momenteel iets minder overtuigen. Kapitaaldekking heeft veel voordelen, en vormt een essentieel onderdeel van een adequaat pensioenstelsel. Maar kapitaaldekking is vatbaar voor financiële risico's. En daar dit jaar ook volop door gegrepen. Ik twijfel dan ook om al mijn marketingtalenten in te zetten in een toespraak over de Nederlandse pensioenexportambities, terwijl de crisis momenteel alle aandacht van de pensioenfondsen, en de toezichthouders, vergt. Mogelijk twijfelde de organisatie ook zelf, gezien het vraagteken achter de titel van mijn presentatie. Zekerheidshalve zal ik mijn toespraak toesnijden op beide thema´s. De grote lijn van mijn verhaal zal zich richten op de internationale mogelijkheden voor Nederland op het terrein van pensioen. Maar dat ik dat momenteel even niet het belangrijkste zorgpunt vind zal u gaande mijn verhaal niet kunnen ontgaan.

Nederland als internationaal pensioencentrum. Dat vergt een markt die vanuit Nederland bediend kan gaan worden. Wat is dan die internationale pensioenmarkt? En welke vraag wordt bediend? Het gaat om de uitvoering van pensioenregelingen overeengekomen tussen werkgevers en werknemers. Om het innen van premies, het verstandig en rendabel beleggen van het bijeengespaarde pensioenvermogen en het uitkeren van de pensioenen. Hierbij komen verschillende activiteiten samen: pensioenadministratie, pensioencommunicatie, vermogensbeheer en risicobeheer. Verzekeraars en pensioenfondsen zijn de aanbieders van dit integrale pakket aan activiteiten. En tot op heden hebben ze zich vooral gericht op nationale markten.

Nu is de gedachte dat een ontwikkeling richting Europese markten, of zelfs breder, veel goeds kan en zal brengen. Niet alleen bij pensioenen, maar ook bij andere financiële producten en diensten. Dit is de leidende gedachte achter het Actieplan Financiële Diensten van de Europese Commissie, en de vele financiële richtlijnen waarvan de pensioenfondsenrichtlijn als sluitstuk kan worden gezien. De effecten zijn vooralsnog echter niet indrukwekkend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het jaarlijkse overzicht door de Commissie van de stand van integratie van de financiële sector. De integratie wordt daarbij gezien als een proces van nationale markten bediend door nationale aanbieders, via nationale markten bediend door nationale dochters van Europese aanbieders, naar uiteindelijk één Europese markt bediend door Europese aanbieders. Het verzekeringsbedrijf bevindt zich grosso modo in de tussenfase. De pensioenmarkt is de beginfase echter nog niet ontstegen. Dit blijkt ook uit het aantal meldingen van grensoverschrijdende pensioeninstellingen dat bij toezichthouders is binnengekomen. Een recente publicatie van het internationale comité van pensioen- en verzekeringstoezichthouders CEIOPS rapporteert 70 pensioeninstellingen met grensoverschrijdende activiteiten in de EU. 31 van deze instellingen zijn opgericht na de implementatiedatum van de Richtlijn, en 22 na januari 2007. In vergelijking met de totale markt voor pensioenuitvoering in de lidstaten is de omvang beperkt. Bovendien lijkt het voor een groot deel te gaan om kleinschalige, regionale grensoverschrijdende instellingen. Al met al is het beeld dat er van echt pan-Europese pensioeninstellingen vooralsnog geen sprake is.

Maar wat niet is kan nog komen. Ondernemingen, met name multinationals, onderzoeken de opties om pensioenactiviteiten te centraliseren. Daarmee hopen ze schaalvoordelen en synergie-effecten te realiseren, en te komen tot beter risicobeheer. Concrete stappen zijn vooralsnog beperkt gebleven tot bundeling en uitbesteding van vermogensbeheer. Van recenter datum zijn de internationale aspiraties van enkele Nederlandse pensioenuitvoeringsbedrijven, met een breder dienstenpalet dan alleen maar vermogensbeheer. In zichzelf goede ontwikkelingen. Maar niet de ontwikkelingen die met de pensioenfondsenrichtlijn werden beoogd. Die richt zich op de integrale uitvoering van pensioenregelingen. En hoewel ook op dat niveau de zoektocht door ondernemingen plaatsvindt, is van concrete ontwikkelingen nog nauwelijks sprake.

Stel dat een interne pensioenmarkt zich ontwikkelt. Wat is dan nodig om Nederland een concurrerende rol te laten spelen? Allereerst een open en gelijk internationaal speelveld. Dat de beste moge winnen. Daarnaast een goede Nederlandse infrastructuur. Die moet het aantrekkelijk maken om vanuit Nederland de internationale pensioenmarkt te bedienen. En tenslotte kundige en gemotiveerde Nederlandse, of in Nederland gevestigde, partijen. Zij zullen de omzet en werkgelegenheid uiteindelijk moeten realiseren. Ik wil graag kort op deze drie voorwaarden ingaan.

Allereerst een open en gelijk internationaal speelveld. De IORP-richtlijn heeft daartoe een belangrijke eerste stap gezet. Maar zoals gezegd zijn de effecten vooralsnog beperkt. Dit kan deels worden verklaard door verschillen tussen lidstaten in sociaal en arbeidsrecht en fiscale kaders. Die maken de introductie van één pan-Europese pensioenregeling niet eenvoudig. Die maakten het bovendien vaak onaantrekkelijk om een regeling buiten de eigen lidstaat uit te laten voeren. En doen dat deels nog steeds. Maar de magere resultaten zijn mogelijk ook deels verklaarbaar uit het IORP-kader zelf. Zo staat het minimum toezichtkader in de richtlijn verschillen in de vormgeving van aanvullende toezichtmaatregelen toe. Die verschillen zijn er dan ook volop. Dit maakt de uitwerking van het toezicht moeilijk vergelijkbaar, en vermindert daarmee de overzichtelijkheid van het speelveld.

De Europese Commissie is zich goed van dergelijke overwegingen bewust. De interne pensioenmarkt is dan ook werk in uitvoering. Zo is eind november de reactietermijn voor de brede consultatie naar solvabiliteitseisen voor pensioeninstellingen gesloten. SZW heeft daarbij een reactie opgesteld die door het Nederlandse pensioenveld wordt gedragen. Ook door DNB. Zo zijn we beducht dat de discussie over eventuele verdere stappen zich te veel lijkt te versmallen. Zoals wel vaker geldt, vertoont de voortgang van Europese regelgeving hier tekenen van een wedstrijdje uitzondering bedingen. De solvabiliteitsdiscussie heeft zich in dit geval bijna verengd tot alleen de Nederlandse pensioenfondsen. Dat kan in onze ogen niet de bedoeling zijn. Bovendien vinden wij dat nadere analyse inzake convergentie van toezichtregels en -principes gewenst is. Eventuele stappen in die richting moeten gebaseerd zijn op een gedegen kosten-baten analyse. Het zal duidelijk zijn dat de mogelijkheid van een 'race to the bottom' op toezichteisen bij DNB nooit warme gevoelens heeft opgeroepen.

Een onderwerp dat in de consultatie van de Commissie uiteraard niet ontbreekt is de relatie met het nieuwe toezichtkader voor verzekeraars. En ik herhaal het nog maar eens: DNB is geen voorstander van één-op-één toepassing van het verzekeringskader op pensioenfondsen. Pensioenfondsen en verzekeraars zijn verschillende monniken. En scherpere analyse van de precieze verschillen moet bepalen hoe het kapje voor pensioenfondsen af zal wijken van het kapje voor verzekeraars. Waarbij wij de hoofdelementen van het verzekeringskader - marktwaardering, risico-oriëntatie en transparantie - ook voor het toezicht op pensioenfondsen goede uitgangspunten vinden. Deze hoofdelementen hebben in het FTK ook een prominente plaats.

Als een open en gelijk speelveld er is, moet het nog aantrekkelijk zijn om het vanuit Nederland te betreden. Dit vergt een goede Nederlandse infrastructuur. Voor een groot deel betreft het zaken die het algemene vestigingsklimaat bepalen. Daarnaast moet het wettelijk kader de ruimte bieden om met de gewenste organisatievormen de internationale pensioenmarkt te betreden. Hierbij kan verwezen worden naar het voorstel voor een premiepensioeninstelling waar momenteel aan gewerkt wordt, en waar DNB heeft geadviseerd over de toezichtaspecten. Tenslotte geldt specifiek voor financiële instellingen het wettelijke toezichtkader, en de kwaliteit van de toezichthouders, als een concurrentiefactor. Daarbij is de perceptie van wat een concurrerend toezichtkader is niet geheel eenduidig. Enerzijds valt te beluisteren dat er ondernemingen zijn die strenge toezichteisen als kosten van de pensioenregeling zien. De zoektocht naar kostenverlaging werkt bij die ondernemingen dan een keuze voor lage toezichteisen in de hand. Anderzijds geldt dat streng toezicht ook wat oplevert: meer zekerheid. Niet alleen werknemers, maar ook werkgevers kunnen hier voordeel van hebben. Een ambitieus kader als het FTK kan dan juist een concurrentievoordeel zijn. Zeker in het huidige klimaat een reële mogelijkheid.

Los van het toezichtkader is een goede toezichthouder een evidente concurrentiekracht. Wij doen uiteraard ons best. Zeker in de huidige volatiele tijden hebben wij ons eens temeer trachten op te stellen als een open en reële toezichthouder. Die, vanuit haar eigen verantwoordelijkheid, meedenkt met de sector over de uitdaging waar zij voor staat. Zo heeft DNB de afgelopen periode twee keer overleg gehad met pensioenvertegenwoordigers over de aanpak van de huidige problemen. Aanleiding daartoe was de sterk verslechterde financiële positie van de pensioenfondsen. Die vragen om een adequate aanpak. Grote complicatie daarbij is echter dat de financiële markten zich vooralsnog uiterst onvoorspelbaar gedragen, en de liquiditeit op meerdere relevante deelmarkten gebrekkig is. Een goede inschatting van de te nemen maatregelen is daarmee nauwelijks mogelijk. Dit heeft aanleiding gegeven voor het besluit om, voor nagenoeg alle pensioenfondsen, uitstel van de indieningstermijn van herstelplannen te verlenen tot 1 april 2009. Fondsen die naar ons oordeel over onvoldoende herstelcapaciteit beschikken zijn van dit uitstel uitgezonderd.

Dit uitstel betekent niet dat fondsen tijdelijk pas op de plaats kunnen maken. Het uitstel vraag ook een prestatie van de fondsen. Over de aanpak van herstel moet goed en serieus blijven worden nagedacht. En ontwikkelingen in de financiële positie moeten door de fondsen actief worden gemonitord en, zeker in geval van reservetekorten danwel dekkingstekorten, a tempo aan DNB worden gemeld. Ook al lijkt dit evident, de recente praktijk leert dat niet alle fondsen wettelijke termijnen even stevig op het netvlies hebben. Ook met de inhoudelijke eisen aan de informatie die aan DNB moet worden geleverd wordt niet altijd even serieus omgesprongen. Dit moet anders. Wij zijn blij met de wijze waarop deze boodschap door de pensioenkoepels is opgepikt. Zowel de stichting OPF als de VB hebben in hun jaarvergaderingen een duidelijke oproep richting de pensioenfondsen gedaan. En naar wij hopen met resultaat.

Nog even terug naar de internationale pensioenmarkt. Uiteindelijk is het aan de pensioeninstellingen en de toeleverende dienstverleners zelf. Zij bepalen of de uitvoering van pensioenregelingen, zowel uit lidstaten als van buiten de EU, in Nederland zal plaatsvinden. Hierbij geldt dat we een sterke sector hebben, maar dat we ons tegelijkertijd niet te genoegzaam op de borst moeten kloppen. Ons grote comparatieve voordeel ligt vooral rond DB-regelingen, waar de toekomst van de Europese pensioenmarkt niet lijkt te liggen. Veel van die kennis en ervaring is uiteraard ook goed toepasbaar bij DC-regelingen. Maar onze voorsprong is daar kleiner. Ook andere landen hebben op dat vlak vaak de nodige expertise opgebouwd. Onze ervaringen met collectief DC zouden zich mogelijk meer kunnen lenen voor internationale exploitatie. Maar dat is speculatief. De toekomst zal het uitwijzen.

Die toekomst moet wat ons als toezichthouder betreft nog maar even wachten. De kracht en motivatie van ons pensioenveld moet nu eerst ten volle worden ingezet voor de aanpak van de vermogenstekorten. Een klein voordeel van de huidige crisis zou wel eens kunnen zijn dat die tijd ook genomen kan worden. Centralisatie van de uitvoering van het bedrijfspensioen zal bij veel ondernemingen momenteel ook niet op het eerste plan staan. Even wat minder aandacht voor de marketing en de etalage dus, en eerst de winkel zelf weer goed op orde krijgen.
---

Lees voor