1 december 2008
Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraagt de
SER-Commissie Arbeidsomstandigheden advies over het werken met
inhaleerbare allergene stoffen. Het gaat om natuurlijke substanties
zoals uitscheiding van dieren, houtstof, meelstof en plantenpollen,
maar ook om metalen en chemicaliën die vrijkomen bij de kapper of bij
de productie van kunststof, metaal en verf. Bij langdurige
blootstelling aan deze stoffen kun je hiervoor overgevoelig worden en
last krijgen van ontstoken neusslijmvliezen en ogen. Uiteindelijk kan
dit leiden tot allergisch beroepsastma, een chronische aandoening. In
Nederland komen er naar schatting jaarlijks 500 à 2000 nieuwe gevallen
bij van allergisch beroepsastma. Bij vroegtijdige onderkenning en
verdere vermijding van blootstelling kunnen de klachten echter
grotendeels verdwijnen en kan voorkomen worden dat ze uitmonden in
allergisch beroepsastma.
Volgens de Gezondheidsraad is voor de meeste allergene stoffen geen
veilige waarde (mate van concentratie) te geven. Dat maakt het voor
werkgevers lastig om aan hun zorgplicht te voldoen. De minister legt
nu aan de SER-commissie twee opties voor. De ene optie is een leidraad
voor de werkgever, waarin beschermende maatregelen staan waarmee
blootstelling aan allergene stoffen tot een minimum wordt beperkt.
Denk aan ruimtelijke afscheiding van werknemer en bron of
puntafzuiging. De andere optie is het formuleren van een aanvaarde
risicogrens. De commissie doet dan kwantitatieve uitspraak over een
maximaal te aanvaarden risiconiveau.
Sociaal-Economische Raad