abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
28 november 2008 1
Ons kenmerk Uw kenmerk
VENW/DGMO-2008/4431 -
Onderwerp
onderzoeksrapport omvang BDU
Geachte voorzitter,
Hierbij bied ik u mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat het
onderzoeksrapport "Omvang BDU: beschikbare middelen en ambities" aan. Hiermee
ga ik tevens in op het verzoek van de voorzitter van de vaste kamercommissie van
Verkeer en Waterstaat van 20 november jongstleden (kenmerk 31700-XII) om
toezending van het rapport.
Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Verkeer
en Waterstaat en vloeit voort uit de behandeling van de Nota Mobiliteit en een
gezamenlijke afspraak van Rijk, IPO, SKVV, VNG en de UVW in het Nationaal
Mobiliteitsberaad (NMB) van maart 2007.
In deze brief licht ik de achtergrond en de uitkomsten van het onderzoek nader toe. Ook
geef ik aan hoe Rijk, IPO, SKVV, VNG en UVW hiermee willen omgaan.
Achtergrond onderzoek
In 2005 is een belangrijke stap gezet in de decentralisatie van het verkeer- en
vervoerbeleid met de inwerkingtreding van de Wet Brede Doel Uitkering (BDU) verkeer en
vervoer. Deze wet regelt de bijdrage van het rijk aan de financiering van het decentrale
verkeer- en vervoerbeleid en zorgt ervoor dat beslissen en betalen in één hand worden
gelegd. Daarmee beoogt de wet een integrale afweging te bevorderen op die bestuurlijke
niveaus waar de problemen zich voordoen.
De decentrale overheden hebben de ruimte om zelf, binnen de grenzen van het
rijksbeleid, de beschikbare middelen in de BDU, het Provinciefonds, het Gemeentefonds
en de eigen middelen, keuzes te maken en prioriteiten te stellen. Hierdoor kunnen zij bij
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VENW/DGMO-2008/4431
de vertaling van de Nota Mobiliteit (NoMo) in de provinciale en regionale verkeer en
vervoerplannen optimaal inspelen op ontwikkelingen in hun gebied en die maatregelen en
projecten kiezen waarmee zo efficiënt en effectief mogelijk de NoMo-doelstellingen
kunnen worden gerealiseerd. Naast de BDU zijn in het Provinciefonds middelen
beschikbaar voor aanleg, beheer en onderhoud van provinciale wegen en in het
Gemeentefonds voor beheer en onderhoud van lokale wegen. De decentrale overheden
zetten ook eigen middelen in voor de uitvoering van het decentrale verkeer- en
vervoerbeleid inclusief het openbaar vervoer.
Bij de totstandkoming van de BDU en de behandeling van de NoMo hebben Rijk en
decentrale overheden afgesproken dat gezamenlijk zou worden onderzocht welke
middelen nodig zijn voor het bereiken van de verkeer- en vervoerdoelstellingen uit de
NoMo. Het onderhavige onderzoek geeft een beeld hiervan.
Uitkomsten onderzoek en vervolg
De onderzoekers stellen dat er bij decentrale overheden een spanning bestaat tussen de
ambities en beschikbare middelen op het terrein van verkeer en vervoer. In het onderzoek
wordt dit als volgt geformuleerd: "Om de NoMo-doelstellingen te kunnen realiseren
de beschikbare middelen in de periode 2009-2011 te worden verhoogd met
550 miljoen per jaar. Op de middellange (2012-2015) en lange termijn (2016-
2020) bedraagt het jaarlijkse bedrag dat extra nodig is respectievelijk 650 miljoen
en 150 mln per jaar." De onderzoekers tekenen daarbij aan dat de genoemde
bedragen indicatief zijn en dat de maatregelen die op lange termijn (moeten) worden
uitgevoerd thans minder eenduidig zijn: "Veel maatregelen bevinden zich nog in de (pre-)
verkenningsfase zodat nog geen definitieve keuzes zijn gemaakt".
Tegenover deze bevindingen staat dat het Rijk in deze kabinetsperiode in de
MobiliteitsAanpak extra middelen uittrekt voor mobiliteitsprojecten. De MobiliteitsAanpak
geeft invulling aan een investeringspakket van ruim 7 miljard, waarvan circa 4 miljard
aanvullend op de NoMo. Hierbij gaat het om maatregelen gericht op wegen ( 1,6
miljard) en openbaar vervoer ( 5,3 miljard) en om generieke maatregelen op het gebied
van fiets, mobiliteitsmanagement en reisinformatie ( 200 miljoen). Deze maatregelen
komen deels ten gunste aan de regio's (soms in cofinanciering). De investeringen zijn
aanvullend op de 1,8 miljard uit het coalitieakkoord voor mobiliteitsprojecten (Quick
Wins wegen, aanpak van knooppunten en ZZL-gelden).
Rijk en decentrale overheden zullen in 2009 in MIRT- en andere bestuurlijke overleggen
afspraken maken over de inzet van de extra middelen. Dat gebeurt gebiedsgericht waarbij
ruimte is voor maatwerk en steeds zal worden gekeken welke maatregelen en
investeringen het beste bijdragen aan de realisatie van de NoMo-doelstellingen.
Het NMB concludeert dat de uitkomsten van het onderzoek voor de korte termijn geen
reden zijn om de ambities en doelstellingen naar beneden bij te stellen. Wel zullen de
betrokken overheden explicietere keuzes en scherpere afwegingen moeten maken.
Voor na deze kabinetsperiode is in het NMB van 6 november 2008 afgesproken dat Rijk
en decentrale overheden in overleg zullen bezien hoe de spanning tussen strategische
ambities en beschikbare middelen het beste kan worden beheerst of verminderd. Het
---
VENW/DGMO-2008/4431
NMB onderkent dat dit in samenhang met een aantal andere ontwikkelingen moet
gebeuren. Daarbij gaat het om bredere discussies over de relatie tussen Rijk en regio's en
de relatie tussen regio's onderling (evaluatie WGR+ regeling, evaluatie Wet BDU, advies
commissie Lodders) en over andere opgaven in het fysieke domein (denk aan de
verstedelijkingsopgaven) die om een gemeenschappelijke inzet vragen. Er is ook een
relatie met gesprekken die in een ander verband worden gevoerd over de bij de decentrale
overheden voor hun beleid beschikbare budgetten.
Rijk, IPO, SKVV, VNG en UVW hebben afgesproken om in het NMB van maart 2009 een
plan van aanpak vast te stellen met de stappen die zullen worden gezet om tot
besluitvorming te komen door een volgend kabinet. Dit plan van aanpak zal gedurende
het proces steeds in samenhang worden bezien met de zojuist genoemde ontwikkelingen.
Om een balans te vinden tussen de strategische ambities en beschikbare middelen op het
terrein van verkeer en vervoer slaan Rijk en decentrale overheden de handen ineen. De
inzet is daarbij onverminderd gericht op de realisatie van de NoMo doelstellingen. Het
NMB heeft er vertrouwen in dat dit mogelijk is door in een gebiedsgerichte aanpak nog
scherpere keuzes te maken bij de inzet van maatregelen en middelen en tegelijkertijd
aanvullend te investeren in mobiliteitsprojecten (MobiliteitsAanpak).
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat