Nederlandsch Octrooibureau


Eindelijk einde aan Spiro-Flamco?

Aanpassing van octrooiconclusies voor een Nederlandse rechter

De belangrijkste eisen die in Nederland en Europa aan een geldig octrooi worden gesteld zijn nieuwheid, inventiviteit en nawerkbaarheid. Soms blijkt een verleend octrooi toch niet geldig te zijn, bijvoorbeeld omdat er een nieuw document (âstand der techniekâ) boven water komt waardoor de verleende claims (âoctrooiconclusiesâ genoemd) niet meer nieuw of inventief zijn. Iedereen, belanghebbend of niet, kan proberen een dergelijk octrooi door de Nederlandse rechter nietig te laten verklaren.

Onder de Rijksoctrooiwet is het voor de octrooihouder mogelijk om vrijwillig de verleende octrooiconclusies te beperken. Zo kan een octrooihouder proberen om de octrooiconclusies dusdanig te beperken dat de octrooiconclusies alsnog geldig zijn, ook t.o.v. het nieuwe document. Een belangrijke voorwaarde, opgenomen in zowel het Europese octrooiverdrag (EOV) als de Nederlandse octrooiwet, is dat een dergelijke beperking gebaseerd moet zijn op de verleende tekst van het octrooi. Op deze wijze wordt alsnog een geldig octrooi (met een kleinere beschermingsomvang) verkregen en gaat niet het hele octrooi verloren. Zo wordt er recht gedaan aan de octrooihouder en aan de âderdeâ. Immers, de octrooihouder krijgt toch de beloning voor een weliswaar beperkte uitvinding en de derde wordt niet gehinderd door ongeldige octrooiconclusies.

In 1996 deed de Hoge Raad in de Spiro-Flamco zaak een uitspraak die jarenlang als een zwaard van Damocles boven elke beperking van octrooiconclusies hing, in ieder geval boven beperkingen die werden voorgesteld door de octrooihouder tijdens een nietigheidsprocedure. Deze uitspraak hield in dat de vakman aan de hand van de inhoud van het octrooi in samenhang met de stand der techniek op de prioriteitsdatum, zelfstandig tot de slotsom zou moeten komen dat het octrooi slechts verleend had behoren te worden met de aldus beperkte octrooiconclusies. Met andere woorden: de beschermingsomvang van een octrooi mocht alleen op een voorzienbare wijze beperkt worden. Een dergelijke leer doet in ieder geval geen recht aan de belangen van de octrooihouder!

In een recente uitspraak (Boston-EGP, zaaknummer: HA ZA 97-1605, datum: 8 oktober 2008) heeft de rechtbank Den Haag voor het eerst een streep gezet door deze praktijk. De rechtbank beroept zich hierbij met name op het in december 2007 in kracht getreden EOV 2000, en concludeert dat hiermee verdergaande harmonisatie van de partiële nietigheidsregeling op centraal en nationaal niveau is beoogd. Het nieuwe EOV laat geen ruimte voor het zogenaamde voorzienbaarheidscriterium zoals gehanteerd werd door de Hoge Raad.

Met deze uitspraak lijkt het dat de belangen van de octrooihouder beter gewaarborgd zijn. Verder is de rechtsspraak in de verschillende lidstaten van het EOV weer wat verder geharmoniseerd