Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Informatie over lokale en regionale gebeurtenissen: gebruik van bronnen

Frank Huysmans
Sociaal en Cultureel Planbureau
Versie 3.0, 18 juli 2008


1. Onderzoeksvraag
Het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft krachtens de Mediawet (artikel 123, tweede lid, sub b) onder meer tot taak `het verrichten dan wel doen verrichten van onderzoek met betrekking tot het functioneren van de pers'. Het functioneren van de pers op een aantal normatieve dimensies (pluriformiteit, onafhankelijkheid, kwaliteit) wordt in beleid onverminderd van belang geacht voor het goed functioneren van de democratie (zie WRR 2005). Uit onderzoek is evenwel gebleken dat de informatievoorziening in Nederland door regionale en lokale gedrukte media als gevolg van concentratietendenzen onder druk is komen te staan (Bedrijfsfonds voor de Pers 2004; zie reeds 1997: 66-68). De komst van nieuwe pers-, omroep- en digitale media en een daarmee gepaard gaande daling in de tijdbesteding aan gedrukte media (Huysmans et al. 2004; www.tijdbesteding.nl) hebben het draagvlak voor regionale en lokale persorganen op abonnementsbasis versmald. Concreet konden de volgende tendenzen cijfermatig worden onderbouwd (Bakker 2002, 2004; Commissariaat voor de Media 2007).

· Regionale dagbladen: de afgelopen decennia heeft zich hier een sterke aanbiedersconcentratie voltrokken. De concurrentie tussen titels op provinciale en gemeentelijke deelmarkten is scherp gedaald. Daartegenover staat dat het aantal redactionele pagina's dat aan regionaal/lokaal nieuws wordt besteed lijkt te zijn gestegen, en ook dat het aantal edities is gegroeid.
· Nieuwsbladen: bij de uitgevers van nieuwsbladen gaat het voor het merendeel om kleine bedrijfjes die elk maar een of enkele titels met een geringe oplage exploiteren. De gezamenlijke oplage is tussen begin jaren tachtig en begin deze eeuw gedaald van ruwweg 900.000 naar 300.000 exemplaren. Verscheidene titels zijn verdwenen of voortgezet als gratis huis-aan-huisblad.
---


· Huis-aan-huisbladen: deze worden in een regio voor het grootste deel

geëxploiteerd door het daar de regionale dagbladenmarkt beheersende uitgeversconcern. Over het aantal titels en de gezamenlijke oplage zijn geen betrouwbare uitspraken te doen vanwege het ontbreken van een brancheorganisatie en een betrouwbaar oplagemeetinstituut.

Het geheel overziend kan worden vastgesteld dat in de lokale en regionale informatie- voorziening de gedrukte media tegenwoordig een veel minder dominante positie innemen dan enkele decennia terug. Aanbiedersconcentratie is hand in hand gegaan met een teruglopend gebruik, waarbij de kip-ei-kwestie over oorzaak en gevolg tussen deze tendenzen onbeslist moet blijven.1
Het is de vraag of de in de tussentijd opgekomen `nieuwe media' in de behoefte aan informatie over het regionale en lokale gebeuren (kunnen) voorzien. Om deze vraag vanuit het perspectief van de mediagebruiker te kunnen beantwoorden, heeft het Stimuleringsfonds (toen nog Bedrijfsfonds) voor de Pers in 2005 en 2006 geparticipeerd in het langlopende Tijdsbestedingsonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau en partners (Breedveld et al. 2006; www.tijdbesteding.nl). Het voorliggende document bevat een eerste beschrijving van de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek voorzover het het gebruik van mediale bronnen van lokale en regionale informatie betreft.

In deze notitie staat de vraag centraal welke ontwikkelingen er zijn waar te nemen aan de publiekszijde van de lokale en regionale informatievoorziening, in het bijzonder in hoeverre er een verschuiving heeft plaatsgevonden van gedrukte media naar internet, en onder welke bevolkingsgroepen die verschuiving het sterkst is geweest. Het mag inmiddels bekend worden verondersteld dat internet het snelst is opgenomen in de (vrije)tijdsbesteding van mannen, jongeren en hoger opgeleiden en minder snel in die van respectievelijk vrouwen, ouderen en lager opgeleiden (al is het verschil naar opleidingsniveau de laatste jaren geslonken; De Haan en Huysmans 2007). Als het gebruik van lokale en regionale media hiertegenover wordt geplaatst, komt een aantal verschillen aan het licht. Lokale en regionale media (informatiebronnen) worden vaker gebruikt door lager opgeleiden, ouderen en mensen in minder verstedelijkte regio's, dan


1 Aanbiedersconcentratie en daarmee gepaard gaande samenvoeging van dagbladtitels kan het gevolg zijn van teruglopende inkomsten op de lezers- en advertentiemarkt (`rationalisering'), maar kan er ook een oorzaak van zijn, namelijk als lezers het gevoel krijgen dat de nieuwe krant minder voeling heeft met het regionale en lokale gebeuren dan hun oude, vertrouwde krant.
---

respectievelijk hoger opgeleiden, jongeren en mensen in meer verstedelijkte gebieden

(Westerik 2001).
Deze twee bevindingen combinerend is de verwachting dat met name jongeren en hoger opgeleiden zich van de traditionele gedrukte bronnen van lokale en regionale informatie zullen hebben afgewend ten faveure van digitale en (inter)nationale bronnen. In deze notitie gaan we na in welke mate dat het geval is geweest.


2. Onderzoeksgegevens
Het Tijdsbestedingsonderzoek (TBO) werd in de periode 1975-2005 zoveel mogelijk ongewijzigd uitgevoerd. In ieder geval de registratie van de tijdsbesteding is in alle jaren op dezelfde wijze uitgevoerd. Omdat de Nederlandse methode niet goed aansluit bij de sinds medio jaren negentig ontwikkelde Europese standaard voor dit soort onderzoek, is in 2006 (vooralsnog eenmalig) een onderzoek verricht volgens deze Europese opzet (het Harmonized European Time Use Survey, HETUS; zie Eurostat 2004). Het verschil tussen de `oude' SCP-methode en het `nieuwe' HETUS schuilt vooral in de dagboekmeting zelf en de periode waarin die is afgenomen.2 Deze gaat in beide gevallen vergezeld van een tweetal vragenlijsten, waarvan er een voor en een na de dagboekmeting wordt afgenomen.3

Op verzoek van het Stimuleringsfonds is de respondenten in de meetjaren 2005 en 2006 een aantal vragen voorgelegd over hun gebruik van de regionale en lokale informatievoorziening. In 2005 is dit uitgebreider gedaan dan in 2006. Meer in het bijzonder zijn vragen gesteld over welke bronnen men voor informatie over regionale en lokale aangelegenheden gebruikt. Deze gegevens kunnen in relatie worden gebracht met andere variabelen in het bestand, in het bijzonder persoonskenmerken als sekse, leeftijd, opleidingsniveau en regio, en de mate van betrokkenheid bij en interesse in informatie over buurt, gemeente en regio.


2 De dagboekmeting in het Nederlandse TBO is van 1975 tot en met 2005 steeds in de eerste twee weken van oktober uitgevoerd (de helft van de respondenten in de eerste en de andere helft in de tweede week). De afname van het nieuwe TBO volgens de Europese standaard is over het gehele jaar 2006 gespreid.

3 Zie voor meer informatie over beide onderzoeken en hun overeenkomsten en verschillen http://www.tijdbesteding.nl/achtergronden/algemeen/20061018.html.
---

3. Ontwikkelingen

Al sinds het midden van de jaren zeventig is er sprake van een geleidelijke teruggang in het lezen van (betaalde) dagbladen. Voor de regionale dagbladen is de teruggang nog wat sterker geweest dan voor de landelijke dagbladen. De opkomst van de gratis dagbladen in het openbaar vervoer heeft de scherpe kanten van de teruggang in het lezen van het dagelijks nieuws van papier weggenomen (zie Commissariaat voor de Media 2007). Deze gratis bladen concurreren met de betaalde dag- en nieuwsbladen om de tijd van de lezers. Zij blinken over het algemeen gesproken niet uit in het brengen van lokaal nieuws, al is Metro enige tijd geleden overgegaan op het uitbrengen van lokale edities in Amsterdam en Rotterdam.

Tabel 1 geeft over een periode van drie decennia de ontwikkelingen weer in het gebruik van de `traditionele' lokale en regionale pers- en omroepmedia. Het gebruik wordt weergegeven in termen van deelname (percentage van de bevolking dat er minimaal één kwartier aan heeft besteed in de onderzoeksweek), tijdbesteding (eraan bestede tijd in de onderzoeksweek) en tijdbesteding van participanten (eraan bestede tijd in de onderzoeksweek door degenen die er minimaal één kwartier aan besteedden).


---

Tabel 1 Deelname en tijdbesteding aan lokale en regionale media, bevolking van 12 jaar en ouder, 1975-2005 (als hoofdactiviteit in de vrije tijd, in procenten en uren per week) 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 deelname (%)
tv: lokale en regionale zenders . . . . 7 16 13 tv: kabelkrant . . . 8 7 5 3 radio: lokale en regionale zenders . . . 6 5 . 5 print: regionale en overige niet-landelijke dagbladen 55 52 48 49 45 41 34 print: (uitsluitend) regionale dagbladen . . . 43 40 35 30 print: nieuwsbladen 21 17 15 9 6 7 4 print: huis-aan-huisbladen en reclamefolders 31 36 39 38 37 38 35 tijdbesteding (uren per week)
tv: lokale en regionale zenders . . . . 0,1 0,2 0,2 tv: kabelkrant . . . 0,0 0,0 0,0 0,0 radio: lokale en regionale zenders . . . 0,1 0,1 . 0,1 print: regionale en overige niet-landelijke dagbladen 1,4 1,2 1,1 1,2 1,0 1,0 0,8 print: regionale dagbladen . . . 1,0 0,9 0,8 0,7 print: nieuwsbladen 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,0 print: huis-aan-huisbladen en reclamefolders 0,2 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 tijdbesteding deelnemers (uren per week)
tv: lokale en regionale zenders . . . . 1,0 1,5 1,6 tv: kabelkrant . . . 0,6 0,7 0,7 1,1 radio: lokale en regionale zenders . . . 1,3 1,6 . 1,2 print: regionale en overige niet-landelijke dagbladen 2,4 2,3 2,3 2,5 2,3 2,4 2,2 print: (uitsluitend) regionale dagbladen . . . 2,4 2,2 2,3 2,2 print: nieuwsbladen 1,1 1,1 1,3 1,0 0,9 1,1 0,9 print: huis-aan-huisbladen en reclamefolders 0,7 0,7 0,8 0,7 0,8 0,8 0,8 . Niet of niet op vergelijkbare wijze gemeten in het betreffende jaar.

Bron: SCP (Tijdsbestedingsonderzoek)

Het eerste blok in de tabel laat zien dat voor nagenoeg alle printmedia het percentage deelnemers is gedaald. Voor regionale dagbladen is pas sinds 1990 een `uitsluitende' meting beschikbaar. Tot dat jaar werden regionale en overige niet-landelijke dagbladen in één categorie gemeten. Beide metingen zijn in de tabel opgenomen om een langjarige vergelijking mogelijk te maken. Regionale dagbladen en nieuwsbladen kennen een gestaag slinkende gebruikersgroep. Huis-aan-huisbladen en reclamefolders laten daarentegen een stabiele gebruikersgroep zien. Lokale en regionale televisie heeft tussen 1995 en 2000 een grote sprong doorgemaakt, mogelijk door de uitbreiding van het aantal commerciële zenders dat zich op een beperkt geografisch gebied richt. Sinds 2000 is het percentage deelnemers echter weer wat gedaald. Lokale radio kent een realtief gering maar stabiel percentage gebruikers. Kabelkranten lijken sinds midden jaren negentig wat op hun retour.
Dezelfde tendenzen zijn waar te nemen als het tweede blok in ogenschouw wordt genomen: tv licht stijgend, radio en huis-aan-huisbladen stabiel, regionale
---

dagbladen, nieuwsbladen en kabelkranten dalend (al is in het laatste geval de

tijdbesteding bijna nihil). Het derde blok, waarin de tijdsbesteding van alleen de deelnemers wordt weergegeven, laat echter zien dat die in alle gevallen stabiel is of licht stijgt. De conclusie kan dan ook luiden dat de teruglopende tijdbesteding aan lokale en regionale (print)media voor de bevolking als geheel is terug te voeren op slinkende gebruikersgroepen. Zij die de media nog wel gebruiken, besteden er over de jaren heen grosso modo evenveel tijd aan.

De hoeveelheid tijd die men aan een medium besteedt, zegt niet alles over het gebruik van dat medium als bron van informatie. Een deel van het gebruik is van verstrooiende of nog andere aard. Om specifiekere informatie te krijgen over het gebruik van media als bronnen van informatie, is sinds 1990 een reeks vragen opgenomen in het Tijdbestedingsonderzoek over het gebruik van media als bronnen van informatie over een zeventiental onderwerpen. De gegevens zijn vanaf het jaar 1995 beschikbaar voor analyse. Twee van de zeventien onderwerpen betreffen lokale aangelegenheden. Ter vergelijking worden ook de overige onderwerpen getoond (tabel 2).


---

Tabel 2 Belangstelling voor zeventien onderwerpen (in percentage van personen van 12 jaar en ouder), het gemiddelde aantal gebruikte informatiebronnen en de meest gebruikte bronnen per onderwerp (in percentage van de geïnteresseerden in het onderwerp), 1995 en 2005
belangstelling aantal informatiebronnena meest gebruikte bronnen (2005) 1995 2005 1995 2005 2005 incl. excl.

internet internet buitenlands nieuws 92 93 2,1 2,1 1,9 televisie 84 dagblad 63 buitenlandse politiek 71 78 1,9 1,9 1,7 televisie 81 dagblad 58 binnenlands nieuws 97 96 2,2 2,1 1,9 televisie 83 dagblad 64 binnenlandse politiek 81 82 2,0 1,9 1,8 televisie 81 dagblad 62 gemeentepolitiek ander blad/ 69 65 1,4 1,3 1,2 dagblad 50 38 tijdschrift nieuws woonplaatsa ander blad/ 91 77 1,4 1,3 1,2 dagblad 47 42 tijdschrift financieel nieuws 39 41 1,4 1,5 1,3 dagblad 60 televisie 48 misdaad, rechtszaken 80 72 1,6 1,5 1,5 televisie 76 dagblad 51 sociaaleconomisch nieuws 60 65 1,6 1,6 1,6 televisie 65 dagblad 61 * informatie over milieu 86 73 1,8 1,6 1,5 televisie 66 dagblad 54 nieuws voor de consument 77 73 1,5 1,5 1,3 televisie 64 dagblad 36 verkeersproblemen, openbaar 71 64 1,6 1,4 1,2 televisie 41 dagblad 33 vervoer
kunst en cultuur 55 53 1,6 1,6 1,5 televisie 57 dagblad 55 * sportnieuws 69 62 2,0 1,9 1,8 televisie 86 dagblad 58 wetenschap en techniek 56 55 1,5 1,5 1,3 televisie 66 dagblad 37 onderwijs 60 55 1,6 1,6 1,4 dagblad 53 televisie 51 nieuwe media*** 52 56 1,5 1,4 1,0 televisie 47 internet 38 ** a Informatiebronnen: dagbladen; opinietijdschriften; andere tijdschriften/bladen; radio; televisie; teletekst/kabelkrant; internet (niet in 1995).
b Door een verandering in vraagformulering doet zich tussen 2000 en 2005 een kunstmatige teruggang voor.
* Verandering in voorkeur vergeleken met 1995, dit was destijds: 1 dagblad, 2 televisie.
** Verandering: was 1 televisie, 2 dagblad.

*** Gegevens voor 2000 en 2005.

Bron: SCP (TBO)

Wat de interpretatie lastig maakt, is dat er in 2005 een verandering in de vragenlijst is aangebracht die de trend verstoort. Men zou uit de tabel de indruk kunnen krijgen dat Nederlanders tussen 1995 en 2005 veel minder geïnteresseerd zijn geraakt in het lokale gebeuren. Hoogstwaarschijnlijk is hier geen sprake van een echte daling (in 2000 lag het interesseniveau maar iets lager dan in 1995), maar van een artefact veroorzaakt door de veranderde vraagstelling.
Niettemin leert de vergelijking met de andere onderwerpen dat `het lokale' (politiek of anderszins) zich nog steeds in een grote belangstelling mag verheugen. Opvallend is dat anno 2005 het dagblad nog steeds de belangrijkste bron is voor `de
---

Nederlander', dat overige bladen/tijdschriften(vermoedelijk hebben respondenten hier

vooral huis-aan-huisbladen in gedachten gehad) op plaats twee staan, én dat radio en televisie dus niet op de eerste twee plaatsen voorkomen. Internet heeft blijkens de tabel voor het zich informeren in het algemeen, en voor het lokale/regionale in het bijzonder, nog geen revolutionaire gevolgen gehad (De Haan en Huysmans 2007). Maar de focus op `de Nederlander', van jong tot oud en van laag tot hoog op de maatschappelijke ladder, verhult wellicht vernieuwde gebruikspatronen onder de jongere generaties.

4. Verschillen naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau, regio en interesse

Verschuivingen in het mediagebruik, zo hebben eerdere analyses laten zien, gaan zeker bij gedrukte media hoofdzakelijk generatiegewijs (zie Huysmans et al. 2004). Generaties, in onderzoek vaak geoperationaliseerd als een geboortecohort (een groep mensen die in dezelfde groep van jaren is geboren), blijven de in hun formatieve jaren opgedane mediavoorkeuren relatief trouw. Mensen die opgroeiden in de tijd dat er nog geen televisie was, of toen het aantal tv-zenders nog beperkt was, neigen ertoe de gedrukte media uit hun jeugd ook naarmate zij ouder worden nog regelmatig ter hand te nemen. Jongere generaties, die opgroeiden met een breder scala aan mediamogelijkheden, stapten op een lager niveau van (dagblad)lezen in. Uit de figuren 1 en 2 zijn de verschillen tussen de generaties duidelijk af te lezen.


---

Figuur 1 geeft aan in hoeverre leeftijdsgroepen in dagbladen lezen over de lokale resp. regionale (provinciale) politiek. Bij tieners ligt het percentage dat dit op zijn minst `soms' doet, op nog geen 15 procent. Met het klimmen der leeftijd zien we dit percentage stijgen tot rond de 60 bij 50-plussers. Figuur 2 geeft een overeenkomstig beeld voor het lezen over overige, niet-politieke, aangelegenheden. Wel zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen hier minder groot.


---

In hoeverre is er onder met name de jongere generaties sprake van een verschuiving

van print via de omroepmedia naar digitale media als het om lokale en regionale gebeurtenissen gaat? Op de gegevens van TBO 2005 zijn analyses verricht om een uitspraak te doen over de vraag of er sociale verschillen bestaan in de omgang met bronnen over gebeurtenissen in buurt, gemeente en regio (provincie). De bronnen (20 in getal) zijn daarbij ingedeeld in een aantal categorieën, waarbij sommige bronnen in meerdere categorieën zijn opgenomen (bijvoorbeeld `site van een regionaal dagblad' is opgenomen bij zowel `gedrukte media' als ` internet', omdat de informatie daar vaak eerder al in de krant heeft gestaan en/of door dezelfde redactie zijn geproduceerd). Omdat de aantallen bronnen per categorie verschillen, is horizontale lezing/vergelijking niet zinvol. Verticale lezing wel: deze laat zien in welke mate groepen mensen verschillen in het grbuik van informatiebronnen. Tabel 3 laat een aantal belangrijke conclusies toe over verschillen tussen bevolkingsgroepen:
· De meest markante verschillen zijn naar leeftijd. Oudere Nederlanders verkiezen `traditionele' bronnen van informatie (gedrukte media, gemeente, overige bronnen), terwijl jongeren op zoek naar informatie over buurt, stad en streek naast internetbronnen een opmerkelijke voorkeur aan de dag leggen voor andere personen (buurtgenoten, vrienden, familie, collega's).
· Naar (hoogst voltooid of huidig) opleidingsniveau valt op dat omroepmedia vooral door lager opgeleiden worden verkozen. Hoger opgeleiden leggen ten opzichte van lager opgeleiden een lichte voorkeur aan de dag voor internet en gemeentelijke bronnen. In het consulteren van gedrukte media verschillen de opleidingsniveaus nauwelijks.

· Nederlanders van buiten de grootste drie steden, en met name zij buiten de Randstadprovincies, gebruiken vaker lokale en regionale informatiebronnen dan mensen uit de stedelijke agglomeraties van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Zij maken van alle bronnen meer gebruik dan de grotestadsbewoners, met uitzondering van de bronnen `internet' en `andere mensen'.


10

Tabel 3 Gebruik van typen informatiebronnen over lokale (buurt en woonplaats) en regionale aangelegenheden naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau, regio en interesse in lokaal/regionaal nieuws, bevolking van 12 jaar en ouder, 2005 alle
bronnena print omroep digitaal anderen gemeente overige (0-20) (0-7) (0-3) (0-7) (0-2) (0-4) (0-3) allen 7,4 3,4 1,3 1,5 1,0 1,6 0,6 man 7,6 3,4 1,4 1,6 1,1 1,6 0,6 vrouw 7,3 3,4 1,3 1,3 1,0 1,6 0,6 12-19 jaar 5,6 2,1 1,0 1,6 1,2 0,7 0,4 20-34 jaar 7,6 3,2 1,4 1,9 1,1 1,5 0,5 35-49 jaar 7,9 3,6 1,3 1,6 1,1 1,8 0,6 50-64 jaar 7,7 3,8 1,5 1,3 0,9 1,8 0,6 65 jaar en ouder 7,2 3,6 1,4 0,7 0,9 1,7 0,7 lo, vmbo 6,8 3,2 1,5 1,0 1,0 1,4 0,5 havo, vwo, mbo 7,6 3,4 1,4 1,5 1,1 1,6 0,6 hbo, wo 7,6 3,5 1,2 1,7 1,0 1,7 0,6 A'dam, R'dam, Den Haag 6,6 3,1 1,2 1,3 1,0 1,3 0,4 overig west 7,1 3,4 1,1 1,5 1,0 1,5 0,5 noord 8,2 3,7 1,7 1,5 1,1 1,7 0,7 oost 7,6 3,4 1,4 1,4 1,1 1,7 0,6 zuid 7,8 3,5 1,5 1,5 1,1 1,7 0,6 a Totaal is niet gelijk aan som der onderdelen vanwege opname van sommige bronnen in meerdere categorieën.

Bron: SCP (TBO)

Met sociodemografische kenmerken zoals die in tabel 3 hangen verschillen in interesse in en betrokkenheid bij buurt, stad en streek vaak samen. Deze interesse en betrokkenheid komen tot uitdrukking in de volgende vier kenmerken:
· verbondenheid: de mate waarin men zich verbonden zegt te voelen met de gemeente waarin men woont;

· actieve inzet: de mate waarin men zich in de vrije tijd actief zegt in te zetten voor de lokale gemeenschap;

· de interesse in de lokale politiek die men zegt te hebben; en
· de interesse in informatie over buurt, gemeente en regio die men zegt te hebben.

Deze vier kenmerken hangen samen met het gebruik van nagenoeg alle onderscheiden groepen bronnen (tabel 4), wat natuurlijk te verwachten was. Wie zich sterk verbonden voelt met of grote interesse heeft in informatie over de nabije omgeving, zal vanzelfsprekend meer op lokale en regionale informatiebronnen georiënteerd zijn dan wie dat niet is.


---

Tabel 4 Gebruik van typen informatiebronnen over lokale (buurt en woonplaats) en regionale aangelegenheden naar verbondenheid met en actieve inzet voor gemeente, interesse in lokale politiek en interesse in informatie over buurt, gemeente en regio, bevolking van 12 jaar en ouder, 2005 alle
bronnena print omroep digitaal anderen gemeente overige (0-20) (0-7) (0-3) (0-7) (0-2) (0-4) (0-3) allen 7,4 3,4 1,3 1,5 1,0 1,6 0,6 verbondenheid gemeente
laag 6,0 2,7 1,1 1,2 1,0 1,1 0,4 midden 7,8 3,5 1,4 1,7 1,1 1,6 0,6 hoog 7,8 3,6 1,4 1,5 1,1 1,7 0,6 actieve inzet gemeente
laag 7,2 3,3 1,3 1,4 1,0 1,5 0,5 midden 7,9 3,6 1,3 1,6 1,1 1,7 0,8 hoog 8,4 3,9 1,5 1,7 1,1 1,9 0,8 interesse lokale politiek
laag 6,4 2,9 1,2 1,2 1,0 1,2 0,4 midden 8,6 3,8 1,5 1,8 1,1 1,9 0,8 hoog 8,5 3,9 1,5 1,6 1,1 2,0 0,7 interesse informatie buurt gemeente regio
laag 5,5 2,6 1,0 1,1 0,9 1,0 0,3 midden 7,9 3,6 1,4 1,5 1,1 1,7 0,6 hoog 8,5 3,9 1,6 1,7 1,1 1,9 0,7 a Totaal is niet gelijk aan som der onderdelen vanwege opname van sommige bronnen in meerdere categorieën. Bron: SCP (TBO)

De vraag dringt zich nu op of de samenhangen die tabel 4 suggereert in feite zijn terug te voeren op de achterliggende persoonskenmerken uit tabel 3. Als het bijvoorbeeld zo is dat vooral ouderen zich voor de directe omgeving sterk interesseren en jongeren veel minder, dan zouden de verschillen in tabel 4 in feite op die in tabel 3 terug te voeren zijn. Met andere woorden: de verschillen in mediagebruik naar verbondenheid, actieve inzet en interesse zouden worden `wegverklaard' door verschillen in persoonskenmerken als leeftijd.
Om na te gaan in hoeverre dit het geval is, zijn regressie-analyses uitgevoerd. In deze analyses zijn zowel de `harde' persoonskenmerken (tabel 3) als de `zachte' houdings, en gedragskenmerken (tabel 4) opgenomen. Zodoende is nagegaan wat hun relatieve bijdrage is aan de verklaring van de verschillen in het gebruik van lokale en regionale media. De tabel in de bijlage geeft de uitkomsten weer. Uit de analyses komt naar voren dat de effecten van de eerste twee kenmerken uit tabel 4, verbondenheid met en actieve inzet voor de gemeente, inderdaad voor het grootste deel verdwijnen wanneer voor verschillen in persoonskenmerken wordt
12

gecontroleerd. Dit houdt in dat de verschillen in tabel 4 bij deze kenmerken geen `echte'

verschillen zijn, maar samenhangen met verschillen in leeftijd en dergelijke. De andere twee kenmerken uit tabel 4, interesse in de lokale politiek en interesse in gebeurtenissen in buurt, gemeente en provincie, leiden tot verschillen in gebruik van lokale en regionale informatiebronnen, ook wanneer met verschillen in leeftijd en dergelijke rekening wordt gehouden.

5. Conclusies

Wat kan er geconcludeerd worden over een eventuele verschuiving van gedrukte naar digitale media als het gaat om lokale en regionale informatie? Enerzijds is duidelijk geworden dat gedrukte bronnen van lokaal en regionaal nieuws nog altijd de meest gebruikte zijn. In de periode 1995-2005, waarin internet tot 4 van de 5 huishoudens wist door te dringen, is daaraan niets veranderd. Lokale en regionale radio en televisie kunnen aan de koppositie van de printmedia nog altijd niet tippen. Het internet, of digitale media in het algemeen, lijken nog geen sterke positie te hebben opgebouwd als het om verslaggeving van gebeurtenissen in buurt, gemeente en regio gaat. Anderzijds is ook aan het licht gekomen dat de verschillen tussen leeftijdsgroepen ­ in feite generaties ­ aanzienlijk zijn. Tieners richten zich veel meer op digitale media en andere personen (ook via digitale kanalen: msn) in het op de hoogte blijven van wat er in de nabije omgeving gebeurt. Onder hen zijn de gedrukte media, en dan met name het dagblad, weinig in trek. Deze `scheiding der generaties' zal op termijn, wanneer er zich geen trendbreueken voordoen, de positie van de gedrukte media als verschaffers van lokaal en regionaal nieuws gaan bedreigen. Eerder onderzoek heeft geleerd dat verschuivingen in mediagebruik zich grotendeels generatiegewijs voltrekken. Voor de lokale en regionale pers is dat goed én slecht nieuws. Het goede nieuws is dat zulke processen langzaam gaan. Men kan dus de tijd nemen om zich op de veranderingen in te stellen. Het slechte nieuws is wel dat het tegen die tijd heel moeilijk is om de digitale generatie weer voor het papier te winnen ­ als dat ten minste datgene is wat de uitgevers van printmedia nastreven.

13

Literatuur

Bakker, P. (2002). Twee decennia regionale en lokale printmedia in Nederland. Amsterdam: Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) (rapport aan het Bedrijfsfonds voor de Pers, 22 maart 2002).
Bakker, P. (2004). Lokale & Regionale Media in Nederland. Verschuivingen in aanbod en gebruik 1981-2003. In Bedrijfsfonds voor de Pers (Ed.), Van vangnet naar springplank. Advies aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de regionale en lokale informatievoorziening via de pers (Bijlage 1). Den Haag: Bedrijfsfonds voor de Pers. Bedrijfsfonds voor de Pers (1997). Vernieuwend persbeleid. Hoe persverscheidenheid als beleidsdoelstelling nieuwe inhoud kan worden gegeven. Een beleidsessay van het Bedrijfsfonds voor de Pers over toegang tot een vrije en pluriforme pers. Den Haag: Bedrijfsfonds voor de Pers.
Bedrijfsfonds voor de Pers (2004). Van vangnet naar springplank. Advies aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de regionale en lokale informatievoorziening via de pers. Den Haag: Bedrijfsfonds voor de Pers (rapporten voor het Bedrijfsfonds voor de Pers R 8).
Breedveld, K., Broek, A. van den, Harms, L., Haan, J. de, Huysmans, F., & Ingen, E. van (2006). De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Commissariaat voor de Media (2007). Mediaconcentratie in beeld. Concentratie en pluriformiteit van de Nederlandse media 2006. Hilversum: Commissariaat voor de Media. Eurostat (2004). Guidelines on harmonised European time use surveys. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities. Haan, J. de, & Huysmans, F. (2007). De digitalisering van media- en informatiegebruik. In J. Steyaert & J. de Haan (Eds.), Jaarboek ICT en Samenleving 2007: Gewoon digitaal (pp. 69- 88). Amsterdam: Boom.
Huysmans, F., Haan, J. de, & Broek, A.van den (2004). Achter de schermen. Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (Het culturele draagvlak deel 5).
Westerik, H. (2001). De verklaring van het gebruik van lokale media. Nijmegen (auteur). Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press (WRR Rapporten aan de regering 71).


14


Bijlage
Regressie-analyses van het gebruik van informatiebronnen over lokale en regionale gebeurtenissen

Tabel B.1 Regressie-analyses gebruik bronnen voor informatie over lokale en regionale gebeuren (beta's en R2)
alle gedrukte omroep- andere overige bronnen media media internet mensen gemeente bronnen (0-20) (0-7) (0-3) (0-7) (0-2) (0-4) (0-3) sekse: man (vrouw=ref.) 0,032 -0,004 0,038 0,080 0,018 -0,009 -0,031 leeftijd -0,004 0,184 0,020 -0,218 -0,226 0,154 0,065 leeftijd2 -0,115 -0,141 -0,075 -0,078 0,044 -0,187 0,008 opleiding 0,014 0,033 -0,139 0,057 0,017 0,066 0,063 overig west (G3=ref.) 0,059 0,088 -0,026 0,034 0,007 0,084 0,052 noord (G3=ref.) 0,126 0,117 0,151 0,030 0,018 0,090 0,106 oost (G3=ref.) 0,086 0,075 0,076 0,023 0,034 0,112 0,089 zuid (G3=ref.) 0,101 0,073 0,124 0,047 0,021 0,101 0,085 verbonden met gemeente 0,046 0,046 0,035 0,024 0,003 0,029 0,021 actieve inzet voor gemeente 0,034 0,036 -0,020 0,043 0,011 0,014 0,054 interesse in lokale politiek 0,122 0,111 0,071 0,065 0,046 0,148 0,104 interesse gebeurtenissen
buurt gemeente provincie 0,245 0,202 0,170 0,145 0,184 0,201 0,126

R2 (adj.) 0,148 0,175 0,108 0,097 0,070 0,190 0,071 Vet gedrukte beta's zijn statistisch significant (P

15