Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
19 november 2008 HO&S/68752
Onderwerp
Studiekeuze en studiesucces
Hierbij doen wij u de brief toekomen over het onderwerp studiekeuze in relatie tot studiesucces in het
hoger onderwijs zoals is toegezegd in het algemeen overleg van 2 juli jongstleden.
1. Inleiding
Meer studenten moeten behouden blijven voor het hoger onderwijs. Zij horen onderwijs te ontvangen
dat het beste in hen naar boven haalt. Het creëren van een ambitieuze studiecultuur en het vergroten
van studiesucces voor studenten staat dan ook centraal in het hoger onderwijsbeleid. Het kabinet heeft
daarvoor extra middelen vrijgemaakt. Over de besteding daarvan zijn meerjarenafspraken gemaakt
met de VSNU en de HBO-raad.
In deze afspraken is onderkend dat studiesucces in het hoger onderwijs mede bepaald wordt door de
wijze waarop de jongeren zich voorbereiden op hun studiekeuze. Studie en beroepskeuzebegeleiding
is belangrijk voor een goede doorstroom naar het vervolgonderwijs en naar de arbeidsmarkt. Uit
onderzoek is bekend dat studiekeuzes waarvan studenten achteraf spijt hebben leiden tot minder
gemotiveerd studiegedrag en een grotere kans op voortijdige uitval uit opleidingen1. Ongeveer 20%
van alle schoolverlaters heeft achteraf spijt van de opleidingkeuze2. Hiermee zijn hoge kosten
gemoeid. Een belangrijke vraag is daarom hoe studie- en beroepskeuzevoorlichting de kwaliteit van de
studiekeuze kan verbeteren. In het kader van het tegengaan van voortijdigschoolverlaten is
Loopbaanorientatie-en begeleiding (LOB) geprioriteerd . Hierbij wordt ingezet op de verspreiding van
goede praktijkvoorbeelden,verbetering van communicatie en kwaliteitverbetering.
De strategische agenda's voor het voortgezet -, middelbaar beroeps - en hoger onderwijs hebben
hieraan aandacht besteed3. De sectororganisaties hebben aangegeven dat ze met een
stimuleringsplan LOB aan de slag gaan. Ook hebben scholieren en studenten (vertegenwoordigd door
JOB, LAKS,LSVb en ISO) recentelijk een resolutie aangeboden aan de overheid waarin zij benadrukken
dat de uitval flink omlaag kan en moet om zodoende het talent van de Nederlandse jongere maximaal te
benutten4. Tegen deze achtergrond is aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over
studiekeuzeprocessen van jongeren, de wijze waarop deze zich verhouden tot het studiesucces in het
hoger onderwijs en de initiatieven, die erop zijn gericht de kwaliteit van studiekeuzes te verbeteren5.
Het maken van een studiekeuze heeft niet alleen effecten voor de jongere, die de keuze maakt. Er zijn
ook grote maatschappelijke effecten. De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) heeft in een recent advies
over studiekeuze en loopbaanoriëntatie gesteld dat een stevige impuls nodig is om
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
studiekeuzebegeleiding en loopbaanoriëntatie structureel in de begeleiding van jong volwassenen te
verankeren6. Met een relatief geringe investering in loopbaanoriëntatie en begeleiding vroeg in de
schoolloopbaan van jongeren kunnen problemen die gepaard gaan met veel hogere kosten later in de
schoolloopbaan worden voorkomen. Interessant is hier de ruwe schatting die het Researchcentrum
voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) heeft gemaakt van de maximale kosten van uitval, herstart en
omwegen in de onderwijsloopbaan7. Deze schatting komt uit op zo'n 5,7 mld. per jaar. In deze studie
heeft ROA ook een vergelijking gemaakt met andere landen. Daaruit blijkt dat Nederland ongeveer op
gelijke hoogte met Duitsland presteert, maar dat het Verenigd Koninkrijk twee maal zo goed presteert.
Ook de Nationale Denktank8 benoemt onderbenutting van capaciteit van leerlingen als groot probleem.
Hij heeft daar zelfs een prijskaartje aan gehangen: 7 mld. per jaar zouden de kosten daarvan zijn.
Verkeerde studiekeuzes noemt de hij als één van de vier oorzaken en hij adviseert dan ook de
organisatie van het studiekeuzeproces te intensiveren en meer vraaggericht te maken.
Los van de relativeringen die altijd gemaakt kunnen worden bij dit soort ruwe schattingen9 geven
bovenstaande bedragen wel aan dat hier veel meerwaarde te creëren is. Terecht staat dit onderwerp
dan ook met de nodige urgentie op de onderwijsagenda. Niet alleen vanuit de gedachte dat de
doorstroom naar het hoger onderwijs beter kan maar zeker ook omdat een investering in studiekeuze
en loopbaanbegeleiding voortijdig schooluitval (VSV) kan helpen voorkomen. In het kader van het VSV
beleid, één van de speerpunten in de kwaliteitsagenda's VO en MBO, wordt er dan ook de komende
jaren meer geïnvesteerd in LOB.
2. Wat we nu weten
Studiekeuze in relatie tot leeftijd
Om een goede studiekeuze te maken moeten leerlingen een beeld hebben van de consequenties die de
keuzes op hun verdere beroepsloopbaan hebben. Zij zullen zich moeten afvragen wat de opleiding
inhoudt, welke mogelijkheden de opleiding biedt op de arbeidsmarkt, welke beroepen zij kunnen
uitvoeren met de opleiding, wat werken in zo'n beroep inhoudt en welke implicaties dit voor hun
privéleven kan hebben. Dat is lastig op jonge leeftijd. Het gaat er niet alleen om wat je als scholier nu
wilt, het gaat er ook om wat je straks wilt.
Uit onderzoek in de ontwikkelingspsychologie blijkt dat de ontwikkeling van kinderen zowel op het
psychosociale als het op cognitieve vlak sterk uiteenloopt. Een groot deel van de jongeren is pas tegen
het einde van de adolescentie (rond het 24ste jaar) toe aan reflectie op vragen als "Wie ben ik en wat wil
ik zijn in het leven?"10. Veel jongeren moeten dus keuzes maken op een leeftijd waarop zij nog niet goed
in staat zijn consequenties van die keuzes te overzien11. Om deze complexiteit te hanteren, stellen veel
jongeren hun studiekeuze uit12. Jongeren die een `uitstel'-strategie hanteren lopen een groot risico op
uitval in het hoger onderwijs: zij kiezen zonder overtuiging, moeten zich daarom heel breed oriënteren
op vervolgopleidingen en worden vaak niet bevestigd in hun keuze.
Fase 1: Studiekeuze in vo en mbo
De kwaliteit van de studiekeuze kan dus beter. Onderzocht is welke factoren samenhangen met die
kwaliteit13. Naast persoonlijke kenmerken van studenten (kwaliteit van het zelfbeeld en van het beeld
van de toekomstige leefomstandigheden) en de arbeidsmarktpositie van opleidingen zijn dat vooral:
- de kenmerken van de school, waarop de student zijn studiekeuze heeft gemaakt
- realistische voorlichting over het beroep, waarvoor wordt opgeleid.
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding
Hulp vanuit de school kan een bijdrage leveren aan het verhogen van de kwaliteit van de studiekeuze.
Onderzoek wijst uit dat persoonlijke hulp door een deskundig persoon (decaan) de beste combinatie
blijkt te zijn voor het maken van een doordachte studiekeuze14. Onderwijsinstellingen in het voortgezet
onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs zijn wettelijk verplicht die hulp te geven. Zij moeten
mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) aanbieden en een decaan aanwijzen.
Het is aan de instellingen om te bepalen welke activiteiten er in dit verband worden georganiseerd.
Het beeld van de wijze waarop de scholen hun LOB-taak invullen is wisselend. Enerzijds is het positief:
er wordt hard gewerkt om leerlingen goed te begeleiden in hun studiekeuzeproces. Veel scholen helpen
leerlingen door bijv. persoonlijke gesprekken te voeren en gebruik te maken van studie- en
beroepskeuzetesten15. Anderzijds is er de indruk, dat LOB tamelijk vrijblijvend wordt behandeld16.
Vooral binnen het vo en mbo is nog nauwelijks sprake van een goed ontwikkeld geïntegreerd LOB-
beleid. Afstemming hierover binnen de beroepskolom is gering17. Ook blijkt uit onderzoek, dat bij de
profielkeuze en de keuze voor vervolgopleidingen van leerlingen in het voortgezet onderwijs weinig
aandacht wordt besteed aan informatie over de arbeidsmarkt en de inhoud van beroepen, terwijl er
juist duidelijke aanwijzingen zijn dat meer inzicht in wat leerlingen later in de beroepsuitoefening
kunnen verwachten hun keuzeproces aanzienlijk kan verbeteren18.
Een ander ontwikkelpunt betreft de betrokkenheid van ouders. Ouders hebben verreweg de meeste
invloed op de studiekeuze. Het onderwijs lijkt ouders echter maar marginaal in het proces van
studiekeuze te betrekken19.
Studiekeuze-informatie
Behalve begeleiding door de school hebben leerlingen de mogelijkheid om gebruik te maken van
onafhankelijke bronnen, zoals de website Studiekeuze123.nl. en de Keuzegids Hoger Onderwijs. De
invloed daarvan op de studiekeuze is echter nog altijd marginaal. Vooral hbo-studenten laten zich
nauwelijks beïnvloeden door onafhankelijke studiekeuze-informatie. Belangrijker zijn aspecten als de
reisafstand en de reputatie van de instelling. Universitaire studenten vinden de aantrekkelijkheid van
de universiteitsstad erg belangrijk20. Allochtone studenten laten zich, vaker dan autochtone studenten,
leiden door de status, die de opleiding oplevert, en de zekerheid van een baan21.
Het zou de moeite waard zijn als door aanstaande studenten beter gebruik wordt gemaakt van
onafhankelijke studiekeuze-informatie. Recent onderzoek laat zien dat er opvallende verschillen zijn in
het gebruik van informatiebronnen tussen uitvallers en overige studenten22. `Niet-uitvallers' maken
meer dan twee keer zoveel gebruik van onafhankelijke informatiebronnen. Uit het betreffende
onderzoek blijkt overigens dat de uitvallers zelf ook hun eigen verantwoordelijkheid voor een goede
oriëntatie onder ogen zien23.
Fase 2: Uitval in eerste jaar van hbo en wo
De instroom in het hoger onderwijs blijft fors toenemen: van ca. 90.000 eerstejaarsstudenten in 1995-
1996 tot zo'n 130.000 tien jaar later. Veel instromers haken af in het eerste jaar: in het hbo breekt
gemiddeld 30% de studie af, in het wo zo'n 25%. Daarbij stromen in het hbo de studenten met een
mbo-vooropleiding vaker voortijdig uit in het eerste jaar dan de studenten met vooropleiding havo en
vwo. Voortijdig verlaten van een opleiding wil niet zeggen dat deze personen nooit meer aan een
vervolgstudie beginnen. De meeste studenten beginnen aan een andere opleiding. Niettemin heeft
30% van de studenten die aan een hoger onderwijsopleiding beginnen na tien jaar nog geen
einddiploma.
Onderzocht is wat de redenen zijn voor het ongediplomeerd verlaten van de vervolgstudie. Als
belangrijkste reden is aangegeven, dat men achteraf toch liever een andere opleiding had gekozen. Van
de totale doorstroom uit het voortgezet onderwijs is 51% van mening dat dit één van de oorzaken was
voor het voortijdig afbreken van de studie (vaker bij havisten dan bij vwo'ers)24.
Maar ook binnen het hoger onderwijs zelf zijn oorzaken voor uitval te identificeren. De Nederlands
Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) heeft recent zorg uitgesproken over de hoge
uitvalpercentages tijdens de eerste jaren van de studie. Voor een deel moeten de opleidingen zich dat
aantrekken, aldus de NVAO, omdat de voorlichting vaak een te rooskleurig beeld van de opleiding
schetst: kwantiteit lijkt nogal eens de drijfveer te zijn bij het binnenhalen van studenten. Daarnaast
zijn opleidingen te beperkt geïnteresseerd in mogelijke deficiënties van de binnenkomende studenten.
Klachten over een tekortschietend kennisniveau van startende studenten leiden lang niet altijd tot
remediërende activiteiten door de betreffende opleidingen. Visitatiepanels tonen zich met regelmaat
onthutst over het gemak waarmee lage rendementscijfers worden geaccepteerd en vergoelijkt25.
Conclusies
- Voor veel jongeren is het lastig om vooruit te zien en een goede studiekeuze te maken. Ca. 20%
van de schoolverlaters krijgt later spijt van zijn studiekeuze.
- Jongeren laten zich bij het maken van hun studiekeuze weinig beïnvloeden door onafhankelijke
studiekeuze-informatiebronnen. Andere factoren, zoals ouders, zijn veel belangrijker.
- Bij de studiekeuzevoorlichting op scholen is doorgaans weinig aandacht voor de arbeidsmarkt
en het beroep waarvoor een studie opleidt.
- Binnen de beroepskolom moet meer worden samengewerkt rondom LOB.
- Er is op instellingsniveau (met name in het vo en mbo) weinig beleid ten aanzien van
loopbaanoriëntatie en begeleiding.
- Veel studenten stoppen of switchen in het eerste jaar van het hoger onderwijs. Spijt van de
gekozen opleiding is daarvoor een belangrijke reden.
- Hoger onderwijsinstellingen moeten zich de hoge uitval van studenten meer aantrekken dan
nu het geval is.
Uit het voorafgaande zou misschien kunnen worden afgeleid dat de onderwijsinstellingen weinig doen
aan het begeleiden van aanstaande studenten in hun studiekeuzeproces. Dit zou onterecht zijn.
Universiteiten en hogescholen besteden, naast voorlichtingsdagen en informatiemateriaal, erg veel
aandacht aan samenwerking met vo-scholen en roc's om leerlingen goed voor te bereiden op het hoger
onderwijs. Vaak is hier ook het bedrijfsleven bij betrokken (denk aan de projecten in verband met de
doorstroom naar bèta en techniekopleidingen). Veel instellingen hebben het terugdringen van uitval
onder studenten tot prioriteit gemaakt. In het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs wordt hard
gewerkt aan de begeleiding van leerlingen (via gesprekken, keuzetesten, etc.) in het maken van een
studiekeuze.
Het lijkt alleen, gelet op de probleemanalyse in deze paragraaf, niet genoeg te zijn. Intensivering,
professionalisering en expansie van bestaande initiatieven is zeer wenselijk evenals meer onderzoek
naar wat succesvolle vormen van studiekeuzebegeleiding zijn.
3. Waar we heen willen
Ambities
Verbetering van de studiekeuzekwaliteit zal uiteindelijk manifest moeten worden in meer studiesucces
in het hoger onderwijs. Er is weliswaar geen één-op-één-relatie tussen studiekeuze en studiesucces,
maar duidelijk is wel dat een verkeerde studiekeuze één van de belangrijkste redenen is voor studie-
uitval.
Met de VSNU en de HBO-raad zijn eerder dit jaar concrete afspraken gemaakt over het terugbrengen
van de uitval (hierover is op 2 juli jl. overleg gevoerd met de Tweede Kamer). Zij worden aan het einde
van deze kabinetsperiode op hun prestaties in dit verband `afgerekend'. Maar het is natuurlijk niet
eerlijk om alleen het hoger onderwijs aan te spreken op (de effecten van) studiekeuzekwaliteit.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Een goede studiekeuze is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders, onderwijs
en overheid:
- Leerlingen/studenten. Jongeren moeten zich realiseren dat, ondanks de beste intenties van
onderwijs en overheid, zijzelf de enigen zijn die de keus kunnen maken. Niemand anders kan
dat voor hen doen. Zij zouden veel meer gebruik kunnen maken van onafhankelijke
studiekeuze-informatie en de mogelijkheden die medezeggenschapsorganen bieden. Ouders
kunnen hun kinderen hierin stimuleren.
- Vo-scholen en roc's. Omdat jongeren het moeilijk vinden de consequenties van hun keuze te
overzien, is het belangrijk dat scholen hun leerlingen goed begeleiden en actief benaderen,
zowel voor wat betreft de profielkeuze als voor wat betreft de keuze voor vervolgopleidingen.
Dat spreekt niet voor alle scholen voor zich. Zij zijn van oudsher gericht op het begeleiden van
jongeren naar een diploma. Wat die vervolgens met dat diploma doen wordt niet tot de
verantwoordelijkheid van de scholen gerekend. Meer en meer dringt zich het inzicht op dat
vanuit het oogpunt van de jongere een dergelijke focus nadelen kent. De sectorale focus willen
we dan ook verbreden. Dit betekent dat er ruimte moet zijn voor docenten, decanen en
begeleiders (bijvoorbeeld ouderejaarsstudenten als mentoren) om kennis op te doen van de
vooropleidingen, het vervolgonderwijs en het beroepenveld.
- Hogescholen en universiteiten. Tot op zekere hoogte is switchen van studies inherent aan ons
onderwijssysteem en, vooral gezien de verwijzende en selecterende functie van het eerste jaar
in het hoger onderwijs, niet per definitie negatief. De consequenties van een verkeerde
studiekeuze mogen echter niet fnuikend zijn voor het enthousiasme en talent van jongeren. De
huidige uitvalpercentages indiceren dat dit toch nog teveel het geval is. Het is de
verantwoordelijkheid van hogescholen en universiteiten om ervoor te zorgen dat de student
naar een einddiploma wordt begeleid. Ook is het hun verantwoordelijkheid om realistische
informatie over opleiding en beroepsperspectieven te geven.
- Overheid. Een studiekeuze blijft iets waarmee iedere jongere anders omgaat. Hiermee is
meteen ook duidelijk dat een landelijke aanpak/blauwdruk vanuit de overheid niet tot
verbetering leidt. Wat de overheid wel kan doen is:
- zorgen dat objectieve informatie over bestaande opleidingen in het onderwijs
beschikbaar is en dat deze voor aanstaande studenten aantrekkelijk/toegankelijk is;
- versterking van LOB op vo-scholen en roc's faciliteren, zodat scholen meer
mogelijkheden hebben om hun leerlingen goed te begeleiden in het maken van
studiekeuzes;
- hogescholen en universiteiten steunen in, en aanspreken op, het verminderen van de
uitval van studenten.
- een voorbeeldfunctie bekleden wanneer het gaat om ketendenken.
Zicht op wat werkt
Hoewel al behoorlijk veel onderzoek is gedaan naar studiekeuzes en veel praktijkervaring is opgedaan,
is het zicht op hoe de kwaliteit van de studiekeuze verbeterd kan worden nog beperkt. Een meer
systematische en evidence based beschrijving van wat wel en wat niet goed werkt kan dienstbaar zijn
aan de praktijk van de studiekeuzebegeleiding.
4. Hoe we het organiseren
In deze paragraaf is opgenomen wat in onze ogen de belangrijkste maatregelen zijn voor het
verbeteren van de studiekeuzekwaliteit. De bijlage bij deze brief voorziet in een overzicht van andere
relevante initiatieven.
Studiekeuze-informatie
Vanuit het belang om aankomende studenten te voorzien van zo goed mogelijke onafhankelijke
informatie subsidieert de overheid de website Studiekeuze123: een gegevensbron met betrouwbare,
transparante en onafhankelijke informatie over opleidingen in het hoger onderwijs. De website bestaat
sinds 2006 en wint aan bekendheid en gebruik. In 2007 kende de site 235.0000 bezoekers, in 2008
gemiddeld 35.000 à 45.000 per maand. De helft van de bezoekers gebruikt de website ook
daadwerkelijk om opleidingen met elkaar te vergelijken26. Daarnaast is het van belang dat de overheid
transparant communiceert over de toelatingsvoorwaarden die voor bepaalde opleidingen gelden.
Hiertoe is voor de toelating tot het hoger onderwijs recentelijk de website van het ministerie
aangepast.
Versterking loopbaanoriëntatie en -begeleiding
De RWI adviseert te investeren in een meerjarige kwaliteitsimpuls in LOB en te voorzien in sterkere
prikkels voor scholen om zelf te investeren in LOB. Ook de VO-raad heeft recentelijk27 aangegeven dat
LOB nog niet de positie heeft die zij verdient en pleit voor verankering van LOB in het curriculum,
bijvoorbeeld door opname in de eindtermen of het toevoegen van LOB als indicator op de
kwaliteitskaart. In de kwaliteitsagenda VO is voorzien in een investering ( 200 mln. over de periode
2008-2011). Scholen kunnen een deel van deze middelen (bestemd voor de prioriteiten uit de
kwaliteitsagenda) bestemmen voor LOB. Dit biedt een stevige extra prikkel om als school te investeren
in bijv. verdere integratie van LOB in het primaire onderwijsproces en in samenwerking met het
vervolgonderwijs en het bedrijfsleven. Bovendien is versterking van LOB vaak één van de prioriteiten in
de 39 VSV regio's waar afspraken mee zijn gemaakt.
Ook zijn de VO-raad en MBO Raad, zoals ook aangekondigd in de Strategische agenda BVE en de
kwaliteitsagenda VO28, momenteel bezig om een plan van aanpak voor verbetering van LOB te
formuleren. De VO-raad is in intensief overleg met zijn achterban, om dit schooljaar te komen tot een
breed gedragen stimuleringsplan. Het in contact brengen van leerlingen en docenten met het
beroepenveld is een centraal onderdeel. De VO-raad bespreekt dit plan met de HBO-raad en MBO Raad
opdat de ontwikkelingen in LOB en de ontwikkelingen rond studiekeuzegesprekken voor aankomende
studenten in het hoger onderwijs (zie hierna) elkaar maximaal versterken. Dit najaar zal de nadere
concretisering van de stimuleringsplannen onderwerp van gesprek zijn met de betrokken
koepelorganisaties.
Samenwerking binnen beroepskolom
In de gemeenschappelijke agenda 2008-2011, zoals die door de MBO Raad, AOC Raad, Colo en de
ministeries van OCW en LNV is opgesteld is aangegeven dat een goede en tijdige oriëntatie van
jongeren op hun leer- en werkloopbaan van cruciaal belang zijn om de doorstroom v(mb)o-mbo-hbo en
de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te vergroten. In dit kader is o.a.
afgesproken dat instellingen (met ondersteuning vanuit de MBO Raad) in de komende jaren de
begeleiding van deelnemers naar en tijdens de beroepspraktijkvorming gaan verbeteren. De
kenniscentra spelen een belangrijke rol in het verschaffen van goede informatie over de (regionale)
arbeidsmarkt. Deze samenwerking zal ook positieve effecten hebben voor mensen die willen
doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs.
Verbeterde intake hoger onderwijs: Studiekeuzegesprekken
Het is voor opleidingen niet altijd mogelijk om aankomende studenten de gewenste aandacht te geven,
zeker als het gaat om grote aantallen studenten. We willen daarom mogelijk maken dat aankomende
studenten studiekeuzegesprekken kunnen voeren, voordat ze beslissen om aan een studie te beginnen.
Studiekeuzegesprekken kunnen voorkomen dat scholieren en mbo-deelnemers een studie kiezen die
later te hoog gegrepen blijkt of niet aansluit bij hun interesse, verwachtingen of competenties. Als zij
door deze gesprekken een betere studiekeuze maken, zorgt dat voor minder uitval op universiteiten en
hogescholen. Studiekeuzegesprekken worden niet ingezet als selectiegesprekken, maar als middel om
studenten een bewuste keuze te laten maken.
We willen een zorgvuldig proces hanteren, waarbij de instellingen deze gesprekken vormgeven op een
wijze, die past bij de opleiding of instelling in kwestie en waaruit moet blijken of deze het beoogde
succes opleveren. Er is onder hogescholen en universiteiten een voorhoede van
instellingen/opleidingen waar men al aan de slag is gegaan met dit instrument. Met gebruikmaking van
die actieve voorhoede willen we, om een snelle start te maken, dit jaar al beginnen met het laten
beschrijven, verder laten ontwikkelen, overdraagbaar maken en op resultaat monitoren van good
practices van instellingen die werken met studiekeuzegesprekken. Om te onderzoeken op welke manier
het aanbieden van studiekeuzegesprekken binnen instellingen georganiseerd kunnen worden, welke
initiatieven onder welke omstandigheden effectief zijn en welke knelpunten kunnen ontstaan waarvoor
oplossingen gezocht moeten worden, voert SURF in opdracht van OCW het programma
Intakegesprekken: good practices uit. Dit programma heeft als doel om good practices te verzamelen
van instellingen van hoger onderwijs die studiekeuzegesprekken inzetten in hun studiebegeleiding. Bij
dit programma zijn studenten, HBO-raad en VSNU betrokken. Daarvoor stellen we tot april 2010
650.000 beschikbaar.
Daarna, en indien dat nodig blijkt al tijdens deze fase, willen we op experimentele basis de
mogelijkheden die de wet biedt uitbreiden om deze gesprekken te laten voeren. De mogelijkheden
daartoe zijn overigens deels afhankelijk van nadere besluitvorming over het voorgestelde
experimenteerartikel in de WHW dat onderdeel is van het wetsvoorstel bekostiging en besturing29. Bij
de experimenteermogelijkheden kan gedacht worden aan mogelijkheden van vervroeging van de datum
van aanmelding. Zo kan de instelling ervoor zorgen dat studiekeuzegesprekken ruim van te voren
kunnen plaatsvinden en niet pas vlak voor de start van het studiejaar. Dit is in het belang van zowel de
aankomende student als van de instelling. Ons staat voor ogen dat op termijn zowel studenten
als instellingen het recht krijgen een studiekeuzegesprek te vragen.
Na deze experimentele fase is de vraag aan de orde of en hoe studiekeuzegesprekken in de WHW
structureel verankerd moeten worden, waarbij dan geput kan worden uit de ervaringen die zijn
opgedaan in de fase van good practices en de experimentele fase. We verwachten dat op deze wijze op
een zorgvuldige manier invulling kan worden gegeven aan een verbetering van het studiekeuzeproces
waardoor studenten beter worden voorbereid en daardoor gemotiveerd worden en succesvol studeren.
Afspraken over verlagen uitval
In de al genoemde meerjarenafspraken is met het hbo afgesproken om de oriënterende, verwijzende
en selecterende functie van de propedeuse te versterken en het rendement van de studenten in de
postpropedeutische fase te verhogen (van 77% naar 90%). Met het wo is afgesproken de verwijzende
en bindende functie van het eerste bachelorjaar te versterken, de studie-uitval in bachelor 2 en 3 te
halveren en 70% studenten in 4 jaar hun bachelor te laten afronden (was in 2007 ca. 45%).
Bindend studieadvies
Universiteiten en hogescholen maken goed gebruik van het bindend studieadvies (BSA) aan het einde
van het eerste jaar. Het is een middel om verkeerde studiekeuzes te corrigeren en studenten na een
jaar te verwijzen naar een meer geschikte opleiding. Een BSA moet wel meer zijn dan een
verwijderingbesluit30. De wijze waarop de studiebegeleiding in het hoger onderwijs gehanteerd wordt
in relatie tot het BSA zal naar aanleiding van een recent signaal van de Landelijke Studentenvakbond31
door de Inspectie van het Onderwijs worden meegenomen in een onderzoek naar de uitvoering van het
BSA32.
De in deze brief genoemde acties zijn stappen in een proces naar een sectoroverstijgend beleid rondom
studiekeuze en studiesucces. Eind 2008 zullen wij een nader debat organiseren over het
studiekeuzeproces in relatie tot het hoger onderwijs. Dit doen wij omdat wij ons realiseren dat het
stimuleren van deze processen een meerjarig karakter dient te hebben en het denken over
verbeteringen van de aanpak met het verschijnen van deze brief niet kan stoppen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Noten
1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Voorlichting en begeleiding bij de studie- en beroepskeuze en de rol
van arbeidsmarktinformatie, maart 2008
2 ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, november 2005
3 Kamerstukken II 2007-2008, 27451, nr. 85 en 31289, nr. 1 en 31288, nr. 17.
4 Vrij naar de onderwijsresolutie die deze organisaties op 9 juni 2008 publiceerden
5 Algemeen overleg op 5 juni 2008 over de beleidsreactie wegen voor talent en notaoverleg op 2 juli 2008 over de
voortgangsrapportage Het hoogste goed.
6 Voor de keuze: effectieve loopbaanoriëntatie en begeleiding, RWI juni 2008.
7 ROA, Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep, 2003
8 Nationale denktank 2007
9 Bij deze inschattingen worden niet alleen de onderwijskosten meegenomen maar ook allerlei relevante neveneffecten van het
later op de arbeidsmarkt treden van de jongeren. Bijvoorbeeld uitgestelde inkomstenbelastingen.
10 De jeugd van tegenwoordig!, Diesoratie prof.dr..P.M. Westenberg, Universiteit Leiden, februari 2008.
11 Recentelijk sprak prof. Westenberg zich dan ook uit over deze inzichten van de ontwikkelingspsychologie in relatie tot
studiekeuze. Zie zijn artikel Laat studenten pas na een jaar flexibel studeren definitieve studiekeuze maken, NRC Handelsblad,
28 april 2008
12 Young Works, Kiezen voor de toekomst: hoe doen jongeren dat?, september 2008
13 ROA, 2005
14 ROA, 2005
15 ROA, 2005
16 Onderwijsraad, Een succesvolle start in het hoger onderwijs, januari 2008
17 Meijer, F., M. & Bakker, J. Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo, 2006
18 ROA, 2005
19 Onderwijsraad, 2008
20 Onderwijsraad, 2008.
21 Young Works, 2008.
22 Studentenmonitor 2007,
23 Van de uitvallers die aangeven dat een verkeerde studiekeuze van doorslaggevend belang was geeft 42% aan dat zij zichzelf
slecht georiënteerd hebben.
24 ROA, 2008
25 NVAO, Jaarverslag 2007, 2008
26 Evaluatie Studiekeuze123 van juli 2008.
27 Brief VO raad, "VMBO op de politieke agenda", februari 2008
28 Werken aan vakmanschap, OCW 2008 en kwaliteitsagenda vO,OCW,2008.
29 Momenteel in behandeling bij de raad van state.
30 Voortgangsrapportage strategische agenda HO, OCW,2008
31 Steeds meer klachten over BSA, Persbericht LSVb, 22 juli 2008
32 Zie ook het antwoord op Kamervragen van het lid Van Dijk.