Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
19 november 2008 PO&K/OO/46553
Onderwerp
Beleidsreactie Onderwijsraadadvies "Vreemde talen
in het onderwijs".
Hierbij zend ik u, mede namens staatssecretaris Van Bijsterveldt en staatssecretaris Dijksma, de
beleidsreactie op het advies Vreemde talen in het onderwijs van de Onderwijsraad. Met deze brief bied
ik u bovendien de eindrapportage van het Nederlands Activiteitenprogramma Moderne Vreemde Talen
aan (zoals toegezegd bij brief van 10 november 2005, kenmerk VO/OK/2005/47742; vergaderjaar 2005-
2006, 30300 VIII, nr. 55), evenals het Masterplan Europees referentiekader (hierna Masterplan ERK).
Deze beleidsreactie, de eindrapportage van het Nederlands Activiteitenprogramma Moderne Vreemde
Talen en het Masterplan ERK geven mijns inziens goed aan op welke wijze ik het
vreemdetalenonderwijs zal blijven stimuleren en vormen met elkaar het beleidsplan voor de komende
jaren.
Deze beleidsreactie is opgebouwd uit een korte samenvatting van het advies en mijn reactie op de
aanbevelingen die door de Onderwijsraad in het advies zijn gedaan.
Samenvatting van het advies
De Onderwijsraad constateert dat de taalbeheersing van de Nederlanders op dit moment lager is dan
de Europese ambitie, waarbij iedereen naast zijn of haar moedertaal twee vreemde talen leert en
hiermee jong begint. Het Europees Referentiekader voor talen (ERK) is hierbij een belangrijk
gemeenschappelijk raamwerk (in een oplopende schaal van laag basisniveau A1 t/m hoog gevorderd
niveau C2). Om mee te kunnen komen in de internationale economie is het nodig dat de taalbeheersing
van de Nederlanders op een hoger niveau wordt gebracht, zowel in aantal talen als het
beheersingsniveau ervan. De vraag hoe dat aangepakt zou moeten worden, staat in het advies van de
Onderwijsraad centraal.
Volgens de raad zou het gewenste ambitieniveau moeten liggen bij beheersing van minimaal één
vreemde taal op niveau A2 (het niveau van basisgebruiker). Daarnaast zou driekwart van de leerlingen
in het gehele onderwijs twee vreemde talen moeten beheersen op minimaal niveau B1 (het niveau
waarbij iemand in staat is een taal onafhankelijk in de praktijk te gebruiken). Om deze ambitie waar te
maken, adviseert de raad in het algemeen om een programmatisch beleid te formuleren vanuit een
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/7
heldere toekomstvisie, met een resultaatgerichte programmastructuur, een coördinator met aanzien
in het veld en een looptijd van tien jaar (2009-2019). De raad doet daarnaast enkele aanbevelingen
voor de inhoudelijke richting van dit meerjarenplan.
Reactie op het advies
Talenkennis is onontbeerlijk om in de huidige internationale gemeenschap mee te kunnen komen. Het
advies van de Onderwijsraad over vreemde talen in het onderwijs heb ik dan ook met belangstelling
gelezen.
In 2003 heeft de Europese Commissie de lidstaten verzocht eigen actieprogramma's ten aanzien van
vreemdetalenonderwijs op te stellen. Nederland heeft hier gevolg aan gegeven en heeft het Nederlands
Activiteitenprogramma Moderne Vreemde Talen opgezet. Binnen dit programma is aangegeven hoe
Nederland bezig is met het stimuleren van vreemdetalenonderwijs.
De belangrijkste resultaten van de afgelopen jaren hebben betrekking op het Europees referentiekader
voor talen dat steeds meer ingang vindt, de stimulans voor docenten om andere accenten te leggen ter
verhoging van het rendement van hun onderwijs en de investering in de professionalisering van
lerarenopleiders en docenten (in samenwerking met de beroepsgroep).
Voor een uitgebreid overzicht van de resultaten van de afgelopen jaren op het gebied van
vreemdetalenonderwijs, verwijs ik u naar de bijgevoegde eindrapportage van het Nederlands
Activiteitenprogramma Moderne Vreemde Talen.
Goed vreemdetalenonderwijs vraagt om een solide basis, voldoende en goed onderwijspersoneel en
voldoende (evidence based) materiaal. Deze basis wil ik de komende jaren verder versterken. De inzet
op de kwaliteitsverbetering van Nederlandse taal en rekenen blijft echter dé prioriteit die ik samen met
de beide staatssecretarissen vanuit het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap wil stellen
aan het onderwijsveld.
Primair- en voortgezet onderwijs
Ten aanzien van het basisonderwijs adviseert de raad om eerder te beginnen met vreemde talen. Door
basisscholen een keuze te laten maken tussen beginnen in groep 1 (eindniveau A1) of groep 5
(eindniveau A2) ontstaan twee eindniveaus in het basisonderwijs. Doordat er zo ook twee
instroomniveaus ontstaan, zou de doorgaande leerlijn met het voortgezet onderwijs worden versterkt.
De raad stelt verder voor om het Engels (en in de grensstreken Frans en Duits) via een wetswijziging als
deelvoertaal mogelijk te maken voor maximaal 15 procent van de onderwijstijd.
Op dit moment bieden 168 scholen vroeg vreemdetalenonderwijs aan (vvto).1 Het gaat hierbij om de
talen Engels, Frans en Duits. Acht basisscholen geven ook Spaans. Ik wil inzetten op een verdere
verhoging van het aantal scholen voor primair onderwijs dat vvto aanbiedt.
Onlangs heeft de Commissie Meijerink een advies uitgebracht met betrekking tot de referentieniveaus
voor rekenen en Nederlandse taal. Op dit moment wordt dit advies besproken met het onderwijsveld.
1.1.1
1 Gegevens afkomstig van Europees Platform.
blad 3/7
De opgedane ervaring in dit traject kan in een later stadium voor het vreemdetalenonderwijs worden
gebruikt. Op dit moment wil ik nog geen referentieniveaus primair- en voortgezet onderwijs voor het
vreemdetalenonderwijs formuleren.
Ik wil het verder voor een beperkt aantal scholen voor primair onderwijs mogelijk maken om te
experimenteren met Engels als deelvoertaal voor maximaal 15 procent van de onderwijstijd. Dit biedt
hen de gelegenheid om meer tijd aan Engels te besteden en dit tegelijkertijd meer in samenhang met
de inhoud van andere vakken te brengen.
Dit pilotproject zal begeleid worden door een monitor op de effecten. Naar aanleiding van de
uitkomsten van deze monitor zal ik bekijken in hoeverre het wenselijk is om de wet aan te passen zodat
Engels als deelvoertaal mogelijk wordt voor maximaal 15 procent van de onderwijstijd.
Het aantal scholen dat vvto aanbiedt, groeit steeds sneller. In 2003 ging het aantal scholen met een
vvtoprogramma van 33 naar 40. Dit schooljaar is het aantal vvtoscholen gegroeid van 121 naar 168.
In de meeste gevallen gaat het om Engels (144 scholen), maar ook Frans (22 scholen), Duits (17
scholen) en Spaans (8 scholen) zijn mogelijk.2
Er is een duidelijke groei van de belangstelling voor vreemdetalenonderwijs zichtbaar. Scholen zien
vreemdetalenonderwijs steeds meer als een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van hun
leerlingen tot volwaardige wereldburgers.
Deze dynamiek is grotendeels uit zichzelf ontstaan en ik wil haar de tijd geven om zich verder te
kunnen ontwikkelen. Ik wil deze ontwikkeling ondersteunen door verder te gaan met het aanbieden van
kennis, materiaal en subsidiemogelijkheden. Spil hierbij is en blijft het Europees Platform, dat als het
coördinatiepunt voor (vroeg) vreemdetalenonderwijs en internationalisering fungeert.
De hierboven geschetste ontwikkeling brengt met zich mee dat er verschillend wordt gedacht over
bepaalde aspecten van vvto, zoals de positie van vvto binnen het onderwijs, de manier waarop vvto
gegeven zou moeten worden (onderdompelingmethodes) en de leeftijd waarop men kan beginnen met
het onderwijzen van een andere taal (vanaf vier jaar of juist later). Zo geeft de Onderwijsraad aan dat
het zinvol is om al op zeer jonge leeftijd een tweede taal aangeboden te krijgen. Er bereiken mij echter
ook berichten van andere deskundigen die het tegenovergestelde aangeven.
Om een gedegen basis voor vvto te bieden, wil ik eerst duidelijk hebben wat de effecten zijn van vvto
(voor leerlingen maar ook voor het onderwijs in het Nederlands). Wat werkt en wat niet en onder welke
voorwaarden? Ik zal daarom een nader onderzoek laten uitvoeren. Ik zal bezien in hoeverre de
uitkomsten van dit onderzoek aanknopingspunten bieden voor verder beleid.
Naast bovengenoemde ontwikkelingen zullen naar verwachting een aantal lopende projecten worden
voortgezet, waaronder het in zowel primair- als voortgezet onderwijs lopende en tot nu toe succesvolle
project LinQ. Binnen dit project werken scholen voor primair onderwijs aan de introductie van vroeg
vreemdetalenonderwijs (met name Frans en Duits, in mindere mate ook Engels) en scholen voor
voortgezet onderwijs aan het versterken van Frans en Duits.
1.1.1
2 Sommige scholen bieden meerdere vreemde talen aan waardoor de som van het aantal scholen (192)
groter is dan het totaal aantal vvto scholen (168). Gegevens Europees Platform, oktober 2008.
blad 4/7
In het voortgezet onderwijs zijn de afgelopen jaren al veel zaken in gang gezet. Een uitgebreide
weerslag hiervan treft u aan in de bijgevoegde eindrapportage van het Nederlandse
Activiteitenprogramma Moderne Vreemde Talen.
Een belangrijke recente ontwikkeling die ik hier specifiek wil noemen, is het Masterplan ERK, waarvoor
staatssecretaris Van Bijsterveldt onlangs haar toestemming gaf. Dit masterplan sluit goed aan bij de
aanbeveling van de Onderwijsraad om in te zetten op verdere invoering van het Europees
referentiekader voor talen. Dit veelomvattende project, dat wordt ondersteund door de beroepsgroep,
maakt het eenvoudiger de streefniveaus bij het vreemdetalenonderwijs te verduidelijken, te
handhaven en op termijn wellicht te verhogen. Het Masterplan ERK heeft een looptijd van drie jaar.
In de eindrapportage van het Nederlands Activiteitenprogramma Moderne Vreemde Talen wordt hier
nader op ingegaan. Ook het Masterplan ERK zelf is bijgevoegd bij deze brief.
Deskundigheidsbevordering leraren
De kwaliteit van het Engels op de pabo's moet verbeterd worden, zo vindt de Onderwijsraad. Dit kan
door een specialisatie Engels (en eventueel ook Frans en Duits) mogelijk te maken. Er zouden
toegespitste opleidingsprogramma's ontwikkeld moeten worden voor leerkrachten in het basis- en
voortgezet onderwijs, gericht op verschillende aanpakken en methoden voor vreemdetalenonderwijs
(in ieder geval ook de onderdompelingmethodes).
In het kader van de Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011 wordt gewerkt aan een
kwaliteitsimpuls van de lerarenopleidingen. Daarbij staat borging centraal. Hogescholen ontwikkelen
in 2008/2009 gezamenlijke eindtermen en een gezamenlijk examen.
Voor de 1e en 2e graads lerarenopleidingen betreft het alle onderdelen en voor de pabo's vooralsnog
rekenen en taal. De kennisbasis vormt hierbij het uitgangspunt. Met het vastleggen van de kennisbasis
is een begin gemaakt. De universitaire lerarenopleidingen hebben hun kennisbasis beschreven en
vastgesteld; de vakinhoudelijke kennisbasis geldt als instroomeis in de universitaire lerarenopleiding.
De 2e graads lerarenopleidingen zijn gevorderd met het gezamenlijk beschrijven en vastleggen van de
kennisbasis. De pabo's zijn met het opzetten van een kennisbasis begonnen.
De Kwaliteitsagenda voorziet niet in specifieke acties op het gebied van moderne vreemde talen. In
algemene zin geldt de volgende systematiek. De bekwaamheidseisen zoals geformuleerd in de wet BIO
kennen zeven competenties voor leraren. Deze competenties zijn omschreven in het Besluit
bekwaamheidseisen onderwijspersoneel, dat op 1 augustus 2006 in werking is getreden.
De derde competentie betreft de vakinhoud en de didactiek. Het vakinhoudelijke curriculum van de
pabo's richt zich op de kerndoelen basisonderwijs en dat van de 1e en 2e graads lerarenopleidingen op
de kerndoelen en exameneisen voortgezet onderwijs.
Hoe het curriculum wordt vormgegeven, is aan de lerarenopleidingen zelf.
Met het oog op de specifieke aanbevelingen van de Onderwijsraad voor de pabo's en lerarenopleidingen
wijs ik naar de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen van 28 april 2008. Hierin stel ik
terughoudend te zullen zijn met het opleggen van nieuwe opdrachten aan het onderwijs.
blad 5/7
In het kader van ontwikkeling van toegespitste scholingsprogramma's voor zittende leerkrachten
gericht op de verschillende aanpakken en methoden voor taalonderwijs in Engels, Frans en Duits, merk
ik op dat scholen al beschikken over reguliere middelen voor deskundigheidsbevordering onder meer op
grond van het Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in het primair en
voortgezet onderwijs. Daarnaast voorziet het Convenant Actieplan LeerKracht van Nederland in een
Scholingsfonds waaruit bevoegde zittende leraren een vergoeding kunnen ontvangen voor kosten van
een opleiding die leidt tot een extra kwalificatie of specialisatie.
Middelbaar beroepsonderwijs
De raad stelt dat in grote delen van het mbo (in elk geval voor de niveaus 2, 3 en 4) het leren van ten
minste één vreemde taal verplicht gesteld zou moeten worden. Daarnaast zou op termijn voor het lang-
mbo (niveau-4) het leren van twee vreemde talen verplicht moeten worden en moet er worden bekeken
of op termijn niet meer leerlingen in het vmbo en mbo een tweede vreemde taal zouden moeten leren.
Huidige eisen aan MvT in het mbo
In het mbo is tegelijk met de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur het CEF
structureel verankerd in de kwalificatie-eisen. In de kwalificatiedossiers staat dus al enige tijd vrij
specifiek wat iemand op het gebied van de vreemde taal moet kunnen voor een bepaald beroep. Tot nu
toe werden door mij geen minimumeisen gesteld voor moderne vreemde talen die gelden voor álle
mbo-leerlingen.
In mijn opdracht heeft het Coördinatiepunt Kwalificaties MBO in 2008 een kort onderzoek uitgevoerd
naar de feitelijke verdeling van moderne vreemde talen in de kwalificatiedossiers op de verschillende
mbo-niveaus en, nog belangrijker, het aantal deelnemers dat in de opleiding ook werkelijk te maken
krijgt met een of meerdere moderne vreemde talen. Uit dit onderzoek is op te maken dat ruim 70
procent van de kwalificatiedossiers in ieder geval één moderne vreemde taal bevat. Kijken we
vervolgens naar het feitelijk aantal ingeschreven deelnemers, dan is de voorlopige conclusie dat bijna
80 procent van de deelnemers in het mbo te maken krijgt met de eisen voor één of meerdere moderne
vreemde talen. Ik ben van mening dat het hier gaat om een substantieel deel van de mbo-leerlingen.
Waar er geen eisen worden gesteld zijn er vaak goede redenen:
o Het overgrote deel van de kwalificatiedossiers waar geen moderne vreemde taal vereist wordt, zit
in de hoek van de vaktechnische, specialistische beroepen (bijvoorbeeld: metselaar, schilder,
trappenmaker, etc.) op de lagere niveaus (niveau 1 en 2). Dit zijn ook vaak de beroepsopleidingen
waar leerlingen via de bbl-route (1 dag per week naar school) het diploma behalen. Vanuit het
perspectief van de beroepsuitoefening en de leerroute die door deze leerlingen wordt gekozen, lijkt
de keuze om geen vreemde taal te eisen begrijpelijk.
o Het gaat ook om een grote groep deelnemers die de opleiding arbeidsmarkt gekwalificeerd
assistent (AKA) volgt. Het beginniveau van deze deelnemers en de arbeidsmarkteisen op dat niveau
roepen de vraag ook op of op dat niveau wel eisen gesteld zouden moeten worden ten aanzien van
een moderne vreemde taal.
blad 6/7
Het verhogen van de eisen aan dergelijke basisvaardigheden voor kwetsbare deelnemers op mbo-1 en
mbo-2 niveau kan leiden tot onnodige uitval en ik wil op dit punt niet te veel risico nemen. Wanneer de
arbeidsmarkt op mbo-1 en mbo-2 niveau er niet om vraagt, leg ik vooralsnog geen (generieke)
verplichting op. Ik geef op deze niveaus prioriteit aan het leren voor het beroep gecombineerd met
duidelijke eisen aan basisvaardigheden Nederlands en rekenen.
Ik vind het niet wenselijk dat er niveau 4 opleidingen zijn waar geen moderne vreemde taal op het
programma staat, simpelweg omdat het niet wordt geëist in het kwalificatiedossier. Het belang van de
beheersing van een moderne vreemde taal in het kader van de doorstroom naar hoger
beroepsonderwijs acht ik dermate groot dat ik voor opleidingen op mbo-4 niveau een verplichting
opleg. Gelet op de doorstroomcijfers naar het hoger onderwijs en de vergelijkbaarheid met
programma's in het voortgezet onderwijs is dat per definitie het Engels en ik leg daar de minimumgrens
op niveau A2/B1, gelijk aan de exameneisen voor het HAVO.
Voordat ik een vergelijkbare generieke eis voor mbo-niveau 3 opleg, wil ik eerst nader bezien welke
consequenties dit kan hebben voor de interne doorstroom binnen het mbo. Ik vind het neerleggen van
een aanvullende eis voor een tweede vreemde taal, zoals de Onderwijsraad voorstelt, het overwegen
waard. Maar dat vergt wat nader onderzoek in hoeverre dat al gebeurt via de beroepseisen en in
hoeverre dit wenselijk is voor de doorstroom naar het hoger onderwijs.
Certificaat
De Onderwijsraad adviseert om die deelnemers die niet kunnen voldoen aan de eis voor een vreemde
taal een certificaat mee te geven, zodat doorstroom naar de arbeidsmarkt mogelijk blijft.
Ik begrijp de achterliggende gedachte, maar ik vind het niet wenselijk dat een leerling met "slechts"
een certificaat de arbeidsmarkt op gaat. Die benaming doet geen recht aan het feit dat deze
deelnemers waardevolle en vaak ook volwaardige vakkrachten op de arbeidsmarkt zijn. Het enige dat
ontbreekt is die voldoende voor de vreemde taal. Wel zal ik de komende jaren, net als bij Nederlands en
rekenen/wiskunde, ook bij de vreemde talen goed kijken naar de consequenties voor de deelnemer als
het minimumniveau niet wordt gehaald. Ik zal u binnenkort per brief informeren over de wijze waarop
ik de minimumeisen voor de basisvaardigheden wil laten meetellen voor het mbo-diploma. Die
duidelijkheid moet nu worden gegeven. Ik wil daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de wijze waarop dit
gebeurt in het voortgezet onderwijs.
Taalscholen en volwassenen
De raad adviseert de overheid de ontwikkeling van (verschillende modellen voor) taalscholen te
stimuleren en hieraan brede bekendheid te geven. Ik neem dit advies niet over. Ik ga er vanuit dat de
nascholing van volwassenen op het gebied van de vreemde talen een onderdeel kan vormen van het
aanbod van een ROC (volwasseneneducatie of contractonderwijs), of het aanbod van een private
aanbieder. Datzelfde geldt ook voor jongeren die, aanvullend op het vreemde taal onderwijs in het
reguliere onderwijs, aanvullend onderwijs wensen. Overigens kan ook via de zogenaamde VAVO-route
een vreemde taal worden geleerd op een ROC. Ik zie verder geen aanleiding om in deze marktsituatie in
te grijpen en vanuit de overheid bekostigde taalscholen te laten ontstaan.
blad 7/7
Ook adviseert de raad om na te gaan welke talen economisch meer aandacht behoeven buiten het
reguliere onderwijs en hiertoe leervouchers in te zetten voor volwassenen die een taal aan de
taalschool leren voor hun werk of loopbaan. Voor iedereen (werknemers en werkzoekenden) is een
leven lang leren nodig om mee te kunnen (blijven) doen in de hedendaagse kennissamenleving. Om
volwassenen te stimuleren leren en andere bezigheden zoals werk, zorg en vrije tijd te kunnen
combineren is een flexibel en efficiënt scholingsaanbod nodig dat aansluit bij de werkervaring en de
loopbaanwensen van de mensen. Mijn beleid is er onder meer op gericht dit te realiseren. Ik vind het
voorstel van de raad om leervouchers in te zetten specifiek gericht op het leren van een taal een
sympathiek voorstel omdat het volwassenen een positieve prikkel geeft zich (verder) te scholen.
Ik ben echter van mening dat het in eerste instantie aan volwassenen zelf is, eventueel in samenspraak
met hun werkgever, om keuzes te maken als het gaat om het type scholing. Ik wil daarbij geen
specifiek beleid oormerken voor taalonderwijs en om die reden ook geen specifieke leervouchers ter
beschikking stellen.
Tot slot
Door toenemende internationalisering en globalisering neemt Nederland een goede positie in in de
wereld, maar is de wereld ook goed vertegenwoordigd in Nederland. Dit brengt met zich mee dat er
naast aandacht voor de Nederlandse taal, ook aandacht is voor vreemde talen in het onderwijs. Ik wil
de huidige ingezette en vaak ook autonome ontwikkelingen in het onderwijsveld op dit gebied blijven
stimuleren en ben dan ook blij met de voorstellen die de Onderwijsraad in zijn advies doet.
Tegelijkertijd wil ik het onderwijsveld niet overbelasten door nieuwe prioriteiten te stellen. Het is dus
nodig om keuzes te maken. Hoewel (vroeg) vreemdetalenonderwijs mijn welwillende aandacht heeft,
blijft de verbetering van de prestaties op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen dé prioriteit
die ik aan het onderwijsveld wil stellen. Dit als uitgangspunt nemend dragen de in deze brief geschetste
lijnen mijns inziens goed bij aan een forse versterking van het vreemdetalenonderwijs.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
dr. Ronald H.A. Plasterk