Beantwoording vragen over een verzoek tot aanhouding van een Israëlische
minister
18-11-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door de leden Van Bommel, Azough en Diks over verzoek
tot aanhouding van een Israëlische minister. Deze vragen werden
ingezonden op 13 oktober 2008 met kenmerk 2008Z04263 / 2080902530.
De minister van Buitenlandse Zaken, De minister van Justitie,
Drs. M.J.M. Verhagen Dr. E.M.H. Hirsch Ballin
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en
de heer Hirsch Ballin, minister van Justitie, op vragen van de leden
Van Bommel (SP), Azough en Diks (Groen Links) over verzoek tot
aanhouding van een Israëlische minister.
Vraag 1
Is het waar dat het Palestijnse Centrum voor de Mensenrechten (PCHR)
in mei 2008 een verzoek tot aanhouding van de Israëlische minister Ami
Ayalon heeft gedaan bij de Nederlandse autoriteiten?
Antwoord
Dat verzoek is ons niet bekend. Wel is op 16 mei jl. namens dhr. K.
Al-Shami schriftelijk aangifte gedaan tegen de Israëlische minister
bij de officier van justitie van het landelijk parket.
Vraag 2
Is het waar dat ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken
tijdens het verblijf van Ami Ayalon in Nederland in deze zaak contact
hebben gehad met ambtenaren van het Israëlische ministerie van
Buitenlandse Zaken? Zo ja, is het waar dat dit contact ten doel had te
voorkomen dat Ayalon aangehouden zou worden? Bent u op de hoogte van
het feit dat een Israëlische regeringsfunctionaris heeft bevestigd dat
dit contact heeft plaatsgevonden?
Antwoord
Nee, dat is niet waar. Het is ons bekend dat in de media is bericht
over Israëlische regeringsfunctionarissen die het tegenovergestelde
beweren. Die uitlatingen zijn niet gebaseerd op de feiten.
Vraag 3
Heeft u kennisgenomen van de vermeende martelingen die Khalid Al-Shami
wekenlang moest ondergaan tijdens ondervragingen door de Israëlische
geheime dienst Shin Bet in de periode dat Ami Ayalon directeur van de
Shin Bet was?
Antwoord
De regering is bekend met het relaas van de heer Khalid Al-Shami.
Vraag 4
Herinnert u zich het standpunt in uw mensenrechtenstrategie dat
"diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan de misdaden tegen de
menselijkheid zoals opgesomd in het Statuut van het Internationaal
Strafhof in alle gevallen dienen te worden berecht"? Kunt u aangeven
hoe u in het Israëlisch-Palestijnse conflict straffeloosheid van
plegers van martelingen tegengaat, een misdrijf dat in het Statuut
wordt genoemd en dat internationaal is onderworpen aan een absoluut
verbod?
Antwoord
Het regeringsstandpunt is ongewijzigd: Nederland maakt zich sterk voor
berechting van verdachten van internationale misdrijven, waaronder het
misdrijf marteling. Daartoe brengt Nederland het onderwerp op in de
politieke dialoog met derde landen, ook in het Midden-Oosten. Mede met
het oog op beëindiging van straffeloosheid dringt Nederland er bij
landen op aan de VN-Speciale Rapporteur en/of het Comité ter
Voorkoming van Folteringen en Onmenselijke of Vernederende Behandeling
of Bestraffing van de Raad van Europa toe te laten en hun
aanbevelingen op te volgen. Nederland geeft voorts steun aan het ICC
en andere internationale strafrechtelijke tribunalen die belast zijn
met vervolging van plegers van martelingen. Voor het overige verwijs
ik naar de brief d.d. 9 september jongstleden van de Minister van
Justitie aan uw Kamer.
Vraag 5
Herinnert de minister van Buitenlandse Zaken zich zijn toespraak in
aanwezigheid van Ami Ayalon tijdens het CIDI-symposium op 18 mei 2008?
Was u ten tijde van dit symposium op de hoogte van verdenkingen dat
Ami Ayalon aansprakelijk is voor martelingen die onder zijn
verantwoordelijkheid door de Shin Bet zijn gepleegd?
Vraag 6
Is het waar dat Justitie vaststelde dat Ayalon geen immuniteit genoot
toen hij net weer uit Nederland weg was? Betreurt u het feit dat Ami
Ayalon Nederland vanwege een vertraagde beslissing van het College van
Procureurs-Generaal Nederland kon verlaten voordat aanhouding kon
plaatsvinden, terwijl vlak na diens vertrek werd bevestigd dat
vervolging in Nederland mogelijk was geweest?
Antwoord
Tijdens het CIDI-symposium was de minister van Buitenlandse Zaken niet
bekend met de aangifte gedaan tegen de Israëlische minister. Ingevolge
het bepaalde in de Aanwijzing afdoening van aangiften met betrekking
tot de strafbaarstellingen in de Wet internationale misdrijven (WIM)
en de Circulaire inzake strafrechtelijke immuniteiten (95369667/05)
heeft de minister van Buitenlandse Zaken, door tussenkomst van de
Minister van Justitie, het College van Procureurs-generaal geadviseerd
dat de heer Ayalon ingevolge het volkenrecht geen aanspraak kon maken
op strafrechtelijke immuniteit. Advisering in dergelijke zaken dient
vanwege het internationaal politieke gevoelige karakter en de
mogelijke gevolgen voor bilaterale verhoudingen te allen tijde zeer
zorgvuldig tot stand te komen. Aangezien in onderhavige zaak de
gepaste zorgvuldigheid en voortvarendheid is betracht, kan naar ons
oordeel redelijkerwijs niet worden gesproken van een vertraagde
beslissing.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de in vraag 2 vermelde diplomatieke contacten de
rechtsgang op
ontoelaatbare wijze zouden beïnvloeden, dat zij onverenigbaar zouden
zijn met de doelstelling van de regering om straffeloosheid tegen te
gaan en dat zij in strijd zouden zijn met de verplichtingen van de
regering onder het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede,
Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing?
Antwoord
De in vraag 2 bedoelde contacten hebben niet plaatsgevonden.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken