Raad voor Werk en Inkomen


Den Haag, 18-11-2008

âGrensverleggendâ

RWI Najaarscongres 2008

Op 30 oktober 2008 was de prachtige ambiance van de Koninklijke Schouwburg het toneel voor het Najaarscongres 2008 van de RWI. Ook dit jaar werd een gevarieerd programma geboden waarbij het thema `Grensverleggende arbeid, de positie van de Nederlandse arbeidsmarkt in een internationale perspectief' vanuit verschillende invalshoeken werd belicht. Congresvoorzitter en gespreksleider was Eva Kuit. Na de officiële opening door RWI-voorzitter Pieter Jan Biesheuvel werd het podium beklommen door Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

`Nederland staat er niet zo slecht voor'
In zijn betoog constateerde hij allereerst dat Nederland er in vergelijking met andere landen, economisch gezien, niet zo slecht voor staat. Nederland kent een lage werkloosheid, een relatief lage overheidsschuld en een hoog gemiddeld inkomensniveau. Ook de arbeidsparticipatie in uren is in de afgelopen twintig jaar met maar liefst 50% gestegen, van 8 miljard naar 12 miljard. Desondanks zal er de komende jaren krapte op de arbeidsmarkt blijven bestaan. Om aan de arbeidsvraag te kunnen voldoen zijn buitenlandse arbeidskrachten nodig. Voor de lager opgeleiden uit het buitenland verwacht Schnabel dat Nederland aantrekkelijk zal blijven, vooral vanwege onze goede gezondheidszorg en de sociale zekerheid.

Geen `high society'
Voor hoger opgeleiden is het verhaal anders. Er zijn volgens Schnabel verschillende redenen voor de huiver van buitenlanders om zich voor langere tijd in Nederland te willen vestigen: de slechte beheersing van de Engelse taal van Nederlanders, de moeite om werk te vinden voor partners, de beperkte aanwezigheid van internationale scholen, de hoge huizenprijzen en onvoldoende faciliteiten die zijn toegesneden op de leefstijl van de `high society'.

Kennis- of kenniseconomie?
Schnabel plaatste daarom ook kanttekeningen bij de kenniseconomie die Nederland graag wil zijn. Nederland is volgens hem veel meer een kennisseneconomie waarbij het moeilijk is om als buitenstaander tot bestaande netwerken door te dringen. Het gaat er niet om wat je kent maar wie je kent, kennelijk.

Om internationaal mee te (blijven) doen, adviseerde Schnabel om niet ongericht te kiezen voor de kenniseconomie, maar expliciete keuzes te maken voor expertisegebieden, waarop Nederland zich kan onderscheiden en in internationaal opzicht een leidende positie kan innemen. Tenslotte deed Schnabel de suggestie om in Nederland de Engelse taal als werktaal in te voeren.

Het verhaal van Schnabel werd vervolgens geïllustreerd door twee verhalen uit de dagelijkse praktijk van het internationale bedrijfsleven. Topvrouwen Lia Belilos van Shell en Jantine Woudstra van IBM werden door dagvoorzitter Eva Kuit gevraagd de verschillen tussen Nederland en het buitenland aan te geven.

Feyenoord of toch PSV?
Henk Spaan verklaarde vervolgens waarom Feyenoord zo laag staat in de eredivisie, ze hebben te weinig internationale spelers op het veld lopen.

Na de pauze was het podium voor twee columnisten, de hoogleraren Alfred Kleinknecht en Ton Wilthagen.

Kleinknecht en Wilhagen zien beiden de noodzaak om de Nederlandse positie binnen de internationale arbeidsmarkt te verstevigen. Maar de voorgestelde weg van beide heren verschilt wezenlijk.

`Groei ten koste van arbeidsproductiviteit'
Volgens Alfred Kleinknecht gaat flexibilisering van de arbeidsmarkt (en matiging van de loongroei) ten koste van de groei van de arbeidsproductiviteit. Het gevolg is dat we nog meer mensen nodig hebben om de kosten van de vergrijzing op te vangen. We maken dus de verkeerde keuzes, waardoor de tekorten op de arbeidsmark groter worden. Kleinknecht vindt dat de oplossing van het arbeidsmarktvraagstuk niet primair gezocht moet worden in een flexibeler arbeidsmarkt, maar in het verhogen van de arbeidsproductiviteit in Nederland door innovatie.

`Investeren in flexibele werknemers'
Ton Wilthagen vindt dat de Nederlandse werknemer niet flexibel is en onvoldoende in staat de kansen te pakken op een internationale arbeidsmarkt. In de eerste plaats doordat de gemiddelde Nederlander bang is voor het verlies van zekerheden, in de tweede plaats door onvermogen en in de derde plaats doordat onze instituties niet de juiste randvoorwaarden bieden. Volgens Wilthagen moet juist geïnvesteerd worden in flexibele werknemers, die niet vastzitten aan vertrouwde zekerheden.

Politiek op het podium
Tijdens het afsluitende podiumdebat met de politici Eddy van Hijum (CDA) en Jacques Tichelaar (PvdA) werd duidelijk dat de rol en de toegankelijkheid van het onderwijs essentieel is om de internationale positie van de Nederlandse werknemer te versterken. Niet alleen voor studenten op universiteiten, maar ook voor werknemers die zijn aangewezen op een beroepsopleiding. Om verdringing aan de onderkant te voorkomen is er volgens de politici voldoende reden om voorlopig de drempels voor Roemenen en Bulgaren om in Nederland te werken te behouden.

Tenslotte, met de borrel na afloop werd massaal invulling gegeven aan de opmerking van Schnabel dat Nederland inderdaad vooral een kennisseneconomie is!

Foto's: Fotobureau Hendriksen/Valk