Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
14 november 2008 MLB/M/67791
Onderwerp
Brief over het (brede) persbeleid
1. Inleiding
Op 26 februari 1815 ontsnapt Napoleon uit zijn ballingschap op Elba en begint aan een nieuwe
opmars. Hij formeert een leger en neemt in Frankrijk weer de macht in handen. Andere Europese
mogendheden mobiliseren ook hun strijdmachten. In juni bereiden de geallieerden onder leiding van
Wellington en Blücher zich voor op de beslissende veldslag bij Waterloo. De financiële markten van
Europa volgen het verloop van de strijd ademloos.
In Londen komt een jonge journalist met een goed idee naar Lord Rothschild, een van de rijkste en
machtigste mannen van die tijd: hij stelt voor om de afloop van de veldslag door middel van postduiven
te melden. De eigenaar van de postduiven zal het resultaat drie dagen eerder weten dan de rest van
Londen.
De slag bij Waterloo begint op 18 juni 1815. Europa houdt zijn adem in. Na afloop van de slag worden
de duiven gelost. Baron Rothschild loopt de beursvloer op en heft zijn handen omhoog. "We hebben
verloren", zegt hij. "Napoleon heeft overwonnen". De aandelenkoersen storten ineen. Het is een
ramp.
Rothschild koopt in allerijl zoveel mogelijk aandelen tegen de ingestorte koersen. Drie dagen later
arriveren schepen uit België en wordt de nederlaag van Napoleon en de geallieerde overwinning
algemeen bekend. De aandelenkoersen stijgen naar ongekende hoogte en Rothschild verveelvoudigt
zijn fortuin.
En die journalist? Zijn naam is Julius Reuter, grondlegger van het persbureau Reuters.
Ik sta niet in voor de historische authenticiteit van dit bijna 200 jaar oude verhaal, maar het vormt wel
een heldere illustratie van een paar fundamentele noties, die ook in onze 21e eeuw nog altijd relevant
zijn. Ten eerste, dat een betrouwbare nieuwsvoorziening van vitaal belang is voor de samenleving.
Ten tweede, dat de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van de nieuwsvoorziening geen
vanzelfsprekendheid is, maar voortdurend onder druk staat op grond van politieke, economische en
andere motieven. Het kabinet ziet het als een kerntaak van de overheid om te zorgen voor een
onafhankelijke, kwalitatief hoogwaardige en pluriforme nieuws- en informatievoorziening voor de
gehele samenleving. Verderop in deze brief kom ik hier uitgebreid op terug.
2/2
Tijdens de behandeling van de Mediabegroting-20081 heb ik de Kamer een brief over het (brede)
persbeleid toegezegd. Die toezegging doe ik hierbij gestand. In deze brief stel ik het persbeleid
centraal, en geef ik de visie van het kabinet hierop, als integraal onderdeel van het brede mediabeleid
en in reactie op de motie Atsma.2 De Tweede Kamer heeft concreet zijn zorg geuit over de afnemende
diversiteit onder met name lokale en regionale dagbladen, nu vijfentachtig procent van de dagbladen
in handen is van drie bedrijven. In deze brief ga ik nader in op de nieuwsvoorziening op
lokaal/regionaal niveau. 3 Tot slot vroeg uw Kamer mij in overleg te treden met de journalistieke
sector over de mogelijkheden voor een fonds voor journalisten in conflictgebieden, omdat
verslaggeving in deze gebieden hoge kosten met zich meebrengt. In deze brief stel ik u op de hoogte
van mijn bevindingen.4
Voor deze brief heb ik advies ingewonnen bij de Raad voor Cultuur en het Stimuleringsfonds voor de
Pers. Hun adviezen voeg ik als bijlagen bij deze brief.
De opbouw van deze brief is als volgt. In hoofdstuk 2 vindt u de kabinetsvisie op de rol van de overheid
bij het mediabeleid, waarvan het persbeleid integraal onderdeel vormt. In hoofdstuk 3 komen de
ontwikkelingen aan de orde op het terrein van de nieuwsvoorziening en journalistiek in ons land met
daarbij ook aandacht voor het lokale en regionale niveau. In hoofdstuk 4 geeft het kabinet aan, welke
conclusies hij verbindt aan die ontwikkelingen en wat dat concreet betekent voor beleid en
regelgeving. Tenslotte komen in hoofdstuk 5 een paar onderwerpen aan de orde, die ofwel voortkomen
uit toezeggingen aan de Kamer, ofwel onderdeel vormen van de adviezen die het Stimuleringsfonds
voor de Pers en de Raad voor Cultuur ten behoeve van deze persbrief hebben uitgebracht.
2. Visie op de rol van de overheid bij het mediabeleid
Mensen besteden tijdens hun leven meer tijd aan media dan aan werk, opleiding en andere
activiteiten.5 Onze democratie wordt beschouwd als een mediacratie, onze cultuur als een
beeldcultuur, onze economie ontwikkelt zich in de richting van een creatieve kenniseconomie en de
media zijn prominent aanwezig, zowel in ons werk als in onze vrije tijd.
Voor een parlementaire democratie zijn onafhankelijke, kritische en pluriforme media van
levensbelang. Wanneer het parlement het hart vormt van onze democratie, dan zijn de media als het
ware de longen: zij zorgen voor de zuurstof die het democratisch maatschappelijk debat voedt en
gaande houdt. Media stellen burgers in staat om de politieke en maatschappelijke actualiteit te volgen
en daar een gefundeerde mening over te vormen. De wetenschapper Niklas Luhmann verwoordt de
cruciale rol van de media wel heel kernachtig: "Whatever we know about our society, or indeed about
1 26 november 2007, Kamerstukken II 20072008, 31 200 VIII, nr. 86.
2 Uitvoering van de motieAtsma, Kamerstukken II 20072008, 31 200 VIII, nr. 45.
3 Uitvoering van de motieVan Dijk, Kamerstukken II 20072008, 31 200 VIII, nr. 42.
4 Uitvoering van de motieHalsema (aangehouden), Kamerstukken II 20072008, 31 200 VIII, nr 54.
5 Alleen slapen legt een nog groter beslag op onze tijd, maar dat terzijde. De tijd die mensen besteden aan media, is al zo'n 30 jaar min of
meer constant: ca 19 uur per week. SCP Tijdbestedingsonderzoek 2005.
---
3/3
the world in which we live, we know through the mass media".6 De centrale doelstelling van het
mediabeleid is dan ook: zorgen dat burgers toegang hebben tot een breed en pluriform media-aanbod.
Het gaat daarbij om onafhankelijke en toegankelijke media van hoge kwaliteit, met een grote mate
van verscheidenheid in hun berichtgeving, zodat zij ruimte bieden aan alle relevante opvattingen die
over actuele onderwerpen binnen onze samenleving bestaan.
Ook een gezonde journalistiek is onontbeerlijk voor een democratische samenleving. Van oudsher
functioneert de journalist als een bemiddelaar tussen de burger en de wereld: hij informeert de burger
over de ontwikkelingen in de maatschappij, hij duidt het nieuws en hij jaagt het debat aan. De burger
kan zo de vele en vaak ingewikkelde gebeurtenissen in de wereld leren begrijpen en op basis daarvan
zijn mening vormen en participeren in de samenleving. Om die wezenlijke rol te kunnen vervullen,
dient de journalist in vrijheid en onafhankelijkheid te opereren. Hij moet de burger waarheidsgetrouw,
evenwichtig en transparant informeren. Alleen op die manier kan ook de burger zijn eigen mening vrij
en onafhankelijk vormen.
De laatste jaren is druk komen te staan op de professionele, traditionele journalistieke standaarden.
De WRR constateert dat er spanning is gekomen op enerzijds de relatie tussen journalist en politiek en
anderzijds de relatie tussen journalistiek en commercie. Dit brengt de onafhankelijkheid, de kwaliteit
en de pluriformiteit van de nieuwsvoorziening in gevaar, zo meent de WRR.7 Het is de
verantwoordelijkheid van de overheid om er voor te zorgen dat de traditionele maatschappelijke
functies die door de journalistieke media vervuld worden, ook in de toekomst gewaarborgd blijven.
Maar daarbij dient de overheid wel de nodige afstand te bewaren ten opzichte van de journalistiek en
de media. Wettelijke regels staan al snel op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting en daar
moet de overheid dus voorzichtig en terughoudend mee omgaan. Daarom gaat de voorkeur van de
overheid sterk uit naar zelfregulering door de journalistiek zelf om zo goed mogelijk te garanderen dat
media en journalisten hun belangrijke functies voor de samenleving optimaal kunnen uitoefenen.
Een breed mediabeleid is noodzakelijk
Wereldwijde trends zoals digitalisering, commercialisering en internationalisering stellen nieuwe
eisen aan het mediabeleid van de overheid. Het vraagt om een beleid dat zich niet beperkt tot
bepaalde mediumtypen, zoals omroep of pers, maar dat zich uitstrekt over de volle breedte van het
medialandschap. Het gaat om productie én distributie, om publieke én commerciële omroep, om
kranten, nieuwsbladen, tijdschriften en boeken, en ook om journalistieke uitingen via het internet. Ik
noem dat het "brede mediabeleid". Trefwoorden daarbij zijn: onafhankelijkheid, kwaliteit,
verscheidenheid en toegankelijkheid.
Het kabinet heeft de hoofdlijnen van het WRR-advies Focus op Functies onderschreven.8 De WRR
onderscheidt zes functies in het medialandschap: nieuwsvoorziening, opinie & achtergrond, vermaak,
kunst & cultuur, specifieke informatievoorziening en commerciële uitingen/voorlichting.
6 Niklas Luhmann: The reality of mass media, 2000.
7 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Focus op Functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid, Amsterdam
2005.
8 Brief minister OCW aan de Tweede Kamer, 24 mei 2007, Kamerstukken II 20062007, 29 692, nr. 17.
WRRadvies Focus op functies, uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid, Amsterdam 2005.
---
4/4
Binnen het mediabeleid gaat het met name om de functies `nieuwsvoorziening' en `opinie &
achtergrond'. Die functies worden zowel vervuld door de (publieke en commerciële) omroep, door de
pers en in toenemende mate door informatie-aanbieders via het internet. In deze brief focust het
kabinet op de rol van de pers en de journalistiek.
Waarom is gerichte aandacht voor pers en journalistiek nog altijd nodig ?
De laatste jaren komt met enige regelmaat de vraag naar voren of het nog wel nodig is dat de overheid
een beleid voert, dat specifiek betrekking heeft op de verschillende mediumtypen. Door de
toenemende convergentie tussen pers, omroep en internet zou dat zijn achterhaald. Het persbeleid
richt zich in feite echter al op het beschermen en stimuleren van die belangrijke functies die
(bepaalde delen van) de pers vervult, namelijk het informeren en opiniëren. En ondanks de
toenemende convergentie tussen de media kunnen we constateren dat de pers binnen het geheel van
de maatschappelijke informatievoorziening nog altijd een belangrijke rol vervult. Het kabinet vindt het
daarom gewenst dat ook de komende jaren een gericht persbeleid integraal deel uit maakt van het
bredere media- en informatiebeleid van de overheid, juist vanwege de informerende en opiniërende
functie van de (dagblad)pers.
Kranten, nieuwsbladen en (opinie)tijdschriften nemen een bijzondere plaats in bij de
informatievoorziening van de burgers. Zij vervullen immers bij uitstek de functies die cruciaal zijn
voor het functioneren van onze samenleving: nieuws en informatie, debat en opinie. Door hun (bijna)
dagelijkse verschijning zijn kranten uitermate geschikt om de maatschappelijke en politieke
actualiteit op de voet te volgen. Door hun nog altijd zeer aanzienlijke oplagen stellen kranten veel
burgers in staat om zich te informeren en opinies te vormen. Kranten bieden bovendien een podium
voor maatschappelijk debat, of het nu gaat over de Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan, de
toekomst van Europa, de moeizame integratie van sommige groepen allochtonen of de voor- en
nadelen van kernenergie. Dat zijn allemaal redenen waarom de overheid een vitale perssector van
groot belang acht.
De vrijheid van meningsuiting, zoals in de Grondwet gegarandeerd, heeft voor het persbeleid twee
kanten. In de eerste plaats betekent het dat de overheid zich niet bemoeit met de vorm en inhoud van
kranten, nieuwsbladen, tijdschriften, boeken en alle andere producten die van de drukpers rollen (de
zogeheten afweerfunctie). Daar komt bij dat de hele perssector privaat terrein is, waarop
persondernemingen op winst gericht opereren.9 Dat heeft er voor gezorgd dat de overheid zich op
gepaste afstand houdt van de perssector en terughoudend persbeleid voert. Wel rekent de overheid
het tot haar taak om een beleid te voeren, dat gericht is op bescherming en stimulering van een
onafhankelijke en pluriforme pers. Dat legitimeert een actief overheidsoptreden met name bij
dagbladen, nieuwsbladen en opiniebladen (de zogeheten zorgfunctie).
Drie componenten van het persbeleid
Het overheidsbeleid ten aanzien van de pers krijgt op drie verschillende manieren gestalte.
Ten eerste biedt de Nederlandse wet- en regelgeving uitgevers de gelegenheid om zich multimediaal te
9 Enige nuancering van dat winststreven is geboden: zo is PCM in handen van ideële stichtingen, terwijl het Friesch Dagblad in handen is
van de Vereniging Friesch Dagblad. Maar ook zij streven een renderende exploitatie van hun uitgaven na.
---
5/5
ontplooien.10 Het is een onderneming toegestaan om op de gecombineerde markten van dagbladen,
radio en televisie (300%) een marktaandeel van maximaal 90% te verwerven. Tegelijkertijd stelt de
overheid, uit oogpunt van pluriformiteit en mededinging, grenzen aan de mate waarin concerns door
middel van concentraties marktaandeel kunnen verwerven. Zo is het maximum marktaandeel op de
dagbladmarkt gesteld op 35%.11 Op de markt van radio en televisie is de publieke omroep in ieder
geval aanwezig; daarnaast zijn daar in ieder geval twee grote commerciële partijen actief, naast de
nodige kleinere. Op die manier is veilig gesteld dat op elk van de drie markten die relevant zijn voor de
nieuwsvoorziening ten minste drie spelers actief blijven. Dat voorkomt een situatie waarin teveel
opiniemacht in te weinig handen terecht komt. Ook zijn de mogelijkheden voor samenwerking tussen
uitgevers en omroepen publiek én commercieel aanmerkelijk verruimd.
Ten tweede biedt de overheid financiële steun aan persorganen. Maar ook hier gebeurt dat op afstand
en terughoudend: de steun wordt verleend door het Stimuleringsfonds voor de Pers en geschiedt
uitsluitend op tijdelijke basis, juist om te voorkomen dat persorganen hun onafhankelijkheid ten
opzichte van de overheid in gevaar brengen. Het Stimuleringsfonds kan ook steun bieden aan bladen
voor minderheden en aan journalistieke informatieproducten die via het internet worden verspreid.
Op die manier wil de overheid nieuwe ontwikkelingen op terrein van nieuws en informatie stimuleren.
Het gaat immers niet alleen om het in stand houden van bestaande bladen; dat zou eigenlijk
neerkomen op monumentenzorg. Juist vanwege de dynamiek in de nieuwsvoorziening is het van
belang dat naast bestaande bladen ook nieuwe initiatieven een kans krijgen. Om de beeldspraak van
`monumentenzorg' vol te houden: naast onderhoud van bestaande woningen moet er ook nieuwbouw
verrijzen om een stad leefbaar te houden. Dat vraagt ook om herijking van de werkingssfeer en het
steuninstrumentarium van het Stimuleringsfonds voor de Pers, om het Fonds slagvaardig te kunnen
laten reageren op de ontwikkelingen in de perssector.12
Ten derde stimuleert de overheid versterking van de zelfregulering op journalistiek gebied. Dat
gebeurt door middel van het zogeheten drieluik zelfregulering: versterking van de Raad voor de
Journalistiek, wetenschappelijk onderzoek door middel van de Nieuwsmonitor en ondersteuning van
Stichting MediaDebat.
Grenzen aan het persbeleid
In het persbeleid staat al decennialang het grote belang centraal dat achtereenvolgende kabinetten
hechten aan een pluriforme, onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige pers. Tegelijkertijd moeten
we vaststellen dat de overheid niet bij machte is om zo'n voorziening "koste wat het kost" in stand te
houden: jarenlange trends als dalende (betaalde) oplagen, gestaag teruglopende advertentie-
inkomsten en schaalvergroting door samenvoeging of opheffing van titels kan de overheid niet keren.
Het kabinet kan uitgevers niet verplichten om verlieslijdende exploitaties op de markt te houden en
het kabinet vindt het beslist onwenselijk om over te gaan naar hoge en min of meer structurele
10 Zie de verruimde mogelijkheden voor crossownership tussen dagbladen, radio en televisie, zoals die gestalte heeft gekregen in de
Tijdelijke wet mediaconcentraties, juli 2007.
11 In de `oude' crossownershipregeling kon een dagbladonderneming met meer dan 25% marktaandeel geen eigendom verwerven in een
commerciële radio of televisiezender.
12 Zie hiervoor met name hoofdstuk 4 van deze brief.
---
6/6
vormen van financiële ondersteuning voor de pers. Het kabinet voelt dan ook niet voor het pleidooi dat
zo nu en dan klinkt voor een verdere verlaging van het huidige (lage) BTW-tarief voor persorganen
naar het nultarief en/of het bieden van fiscaal voordeel op journalistieke arbeidskracht. Deze laatste
maatregel zou het voor toetreders op de markt of bestaande persbedrijven makkelijker maken om
arbeidsintensieve producten te introduceren of te handhaven. Alhoewel het kabinet de achterliggende
zorg bij deze generieke maatregelen begrijpt, kleven er te veel nadelige bijeffecten aan. Dergelijke
generieke maatregelen hebben niet alleen een ongewenste precedentwerking naar andere goederen
en diensten, maar zij druisen ook in tegen de bestendige gedragslijn van achtereenvolgende
kabinetten om door middel van tijdelijke en relatief bescheiden financiële steunverlening zich
specifiek te richten op verlieslijdende persondernemingen. Het Stimuleringsfonds voor de Pers wijst
er in zijn advies bovendien op dat dit soort generieke maatregelen niet altijd gericht zijn op het
wegnemen van knelpunten in de perssector en waarschijnlijk de sterkste spelers het meeste zullen
bevoordelen. Ook werpt het Fonds de vraag op in hoeverre dergelijke maatregelen verenigbaar zijn
met het principe van tijdelijkheid van overheidssteun aan de pers.
De introductie van deze generieke maatregelen zou een wezenlijke draai van het huidige persbeleid
betekenen, waarin de overheid zich op gepaste afstand bevindt en terughoudend beleid voert. De
gebruikte instrumenten die passen binnen die politieke, beleidsmatige en financiële kaders zijn: het
wegnemen van onnodige belemmeringen, zodat mediabedrijven in staat zijn om zich multimediaal te
ontplooien; het bieden van (bescheiden) steun op tijdelijke basis door middel van het
Stimuleringsfonds voor de Pers en tenslotte het stimuleren van zelfregulering die gericht is op het
professioneel en maatschappelijk verantwoord functioneren van media en journalistiek.
Wel wil het kabinet onderzoeken hoe in de toekomst is te voorkomen dat uitgevers van landelijke en
regionale kranten in handen komen van investeerders met te weinig oog voor het belang en de
publieke functie van deze media.13
3. Ontwikkelingen in het medialandschap en binnen de journalistiek
Het Nederlandse medialandschap behoort tot de meest competitieve markten van Europa.14 Er is een
groot aanbod van publieke en commerciële omroep op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Internet
speelt een steeds belangrijker rol bij de informatievoorziening. Maar in deze brief ligt de focus op de
ontwikkelingen op persgebied.
Dagbladen
Een belangrijk fenomeen vormen de gratis kranten die de afgelopen jaren een sterke positie hebben
verworven op de lezersmarkt. Naast Metro en Spits (beiden 1999) kwamen er in 2007 nog twee titels
bij: DAG en De Pers. Hun totale oplage steeg naar ongeveer 1,8 miljoen per dag. Op 1 oktober jl.
verscheen het laatste papieren nummer van DAG. De titel wordt voortgezet als digitale
nieuwsvoorziening, via website, mobiele telefoon en narrowcasting. Het blad is er niet in geslaagd om
voldoende adverteerders aan zich te binden, aldus uitgever PCM. De krappe advertentiemarkt is voor
13 Zie ook verderop in deze brief.
14 Bronnen: Mediaconcentratie in Beeld. Concentratie en pluriformiteit van de Nederlandse media 2007 Commissariaat voor de Media,
Hilversum 2008. Adviezen van de Raad voor Cultuur en het Stimuleringsfonds voor de Pers, beiden augustus 2008.
---
7/7
alle gratis kranten een probleem, aangezien zij volledig op die inkomstenbron zijn aangewezen.
Bij de betaalde dagbladen is al jarenlang sprake van een dalende oplage: begin 2008 bedroeg die nog
ca 3,7 miljoen.15 Opvallende nieuwkomer is nrc.next die aantoont dat er nog voldoende belangstelling
bij het publiek bestaat voor een nieuwe betaalde krant. Ook bij de betaalde kranten lopen de
advertentie-inkomsten sterk terug: rubrieksadvertenties (vacatures, huizen, auto's, tweedehands
spullen) hebben allang de enorme mogelijkheden van het internet ontdekt. Deze ontwikkelingen
gelden niet alleen voor de Nederlandse dagbladen. In Europa en in de VS verkeert de dagbladmarkt ook
in zwaar weer, dankzij dalende oplages en reclame-inkomsten, die gepaard gaan met een cultuur van
gratis informatie, via internet en gratis kranten. Zo heeft de Franse president Nicolas Sarkozy recent
aangekondigd een plan te willen opstellen om de Franse dagbladpers te redden. De totale
dagbladoplage in Frankrijk daalde in tien jaar tijd met 900.000 naar nog geen acht miljoen. Een van de
maatregelen die Sarkozy aangekondigd heeft, is een verruiming van de mogelijkheden voor
crossmediale samenwerking, zoals dit ook in Nederland al is doorgevoerd.
Na de kortstondige aanwezigheid en het rumoerige vertrek van Apax bij PCM zorgde de overname van
Wegener door Mecom voor opschudding. De nieuwe eigenaar stelde een hogere rendementseis, wat
leidde tot grote onrust binnen het concern. Gelet op het feit dat een groot deel van de regionale
kranten bij Wegener verschijnt, is dit een zorgelijke ontwikkeling. Het Wegenerconcern voert de
komende tijd overleg met de NVJ en met zijn regionale dagbladonderdelen over de precieze invulling
van de beoogde kostenbesparingen. Inzet van dat overleg is zoveel mogelijk behoud van de bestaande
titels en (journalistieke) werkgelegenheid.
Bij de Telegraaf Media Groep (TMG) zorgde de aankoop van aandelen ProSiebenSat1 voor een
aanzienlijk verlies en leidde dit tot de aankondiging van reorganisatie en ontslagen. Ook hier is overleg
gaande met als inzet behoud van titels en journalistieke arbeidsplaatsen. Het is duidelijk dat de
internationalisering van media-eigendom zorgt voor een nieuw spanningsveld in de dagbladsector.
Zeker waar nieuwe eigenaars (sterk) verhoogde eisen stellen aan het rendement dat een
krantenonderneming maakt. Dit is een ontwikkeling die het kabinet met zorg en aandacht volgt, juist
vanwege het grote belang dat hij hecht aan een optimale uitoefening van de publieke functie van
kranten in de nieuws- en informatievoorziening binnen onze democratische samenleving. Het kabinet
meent dat het de eigenaars/aandeelhouders kan aanspreken op hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid.
De Raad voor Cultuur pleit in dit verband voor een onderzoek naar de risico's van overname van
maatschappelijk belangrijk geachte pers- en mediafuncties door (buitenlandse) private partijen, en
naar de mogelijkheden om in dit soort gevallen de ruimte voor toetsing en toezicht te versterken. Dit
ondanks het feit dat de pers een private sector is.
Dit is een interessant idee. We hebben op mediaterrein inmiddels enige ervaring opgedaan met
(buitenlandse) private partijen die eigendom hebben verworven in mediabedrijven die actief zijn op de
Nederlandse markt, zoals de hierboven genoemde voorbeelden van Apax en Mecom. Maar ook
kabelexploitant Ziggo is grotendeels in buitenlandse handen. Het kabinet wil nagaan wat de
15 Sommige betaalde kranten wisten in 2008 hun oplage te stabiliseren of vertonen zelfs een kleine groei; dat betreft bijvoorbeeld De
Telegraaf, Het Parool, nrc.next, Trouw en Het Financieele Dagblad. Bron: Cebuco.
---
8/8
mogelijkheden zijn zowel nationaal als op Europees16 niveau - om de belangrijke publieke functies,
die dit soort mediabedrijven vervullen op de Nederlandse markt, te beschermen tegen mogelijke
gevaren die kleven aan het feit dat ze eigendom zijn van (buitenlandse) private partijen. In ieder geval
acht ik het wenselijk om zoveel mogelijk transparantie te bewerkstelligen in de
eigendomsverhoudingen van mediaondernemingen. Het kabinet zal dit betrekken bij de evaluatie van
de Tijdelijke wet mediaconcentraties, die voor 2009 is voorzien.
Uitgevers en omroepen blijven elkaar opzoeken om crossmediale activiteiten te ontwikkelen. De
Tijdelijke wet mediaconcentraties biedt daartoe de ruimte.17 Met name de Telegraaf Media Groep
(TMG) manifesteert zich op audiovisueel terrein, met het nemen van belangen in producenten en het
uitbouwen van het eigen productiehuis. Daarnaast is TMG voor 85% eigenaar van de Sky Radio Group,
voor 50% van TMF, voor 12% van ProSieben-Sat1 Media en (sinds kort) volledig eigenaar van de
website Geenstijl. Ook Wegener (fusie met Mecom) en RTL (overname Radio 538) maakten gebruik
van de verruimde mogelijkheden op crossownership, die de Tijdelijke wet mediaconcentraties biedt.
De dagbladuitgevers klagen erover dat anderen op de loop gaan met hun content: dat geldt zowel voor
knipselkranten als voor nieuwsaanbieders op het internet. Zodra journalistieke informatie op het
internet verschijnt, lijkt het alsof deze informatie door een ieder vrij te gebruiken is. Het klassieke
auteursrecht, ontworpen in de analoge wereld, lijkt hier tekort te schieten. Zij pleiten daarom voor
een betere bescherming van het auteursrecht en databankenrecht op internet18. Ook de NVJ meent
dat een betere bescherming van de digitale omgeving van belang is: digitale journalistieke
investeringen zijn volgens de NVJ nu vaak niet lonend omdat de bescherming van creatief materiaal in
een digitale omgeving moeilijk te handhaven is en betaalmodellen omslachtig zijn, waardoor `gratis' de
norm is geworden. Oplossingen hoeven niet per se in de juridische sfeer gezocht te worden. Ook
technische middelen kunnen helpen bij een juist gebruik van content op internet. Zo participeren de
Nederlandse uitgevers in het project ACAP (Automated Content and Access Protocol). ACAP is een
taal voor zoekmachines, met uitleg over de gebruikersmogelijkheden van digitale content. Mag de
betreffende tekst worden overgenomen, of slechts ten dele, en voor welke doeleinden bijvoorbeeld.
Ik zal in overleg met (dagblad)uitgevers en journalisten inventariseren wat de concrete knelpunten
zijn en nagaan hoe de overheid hierbij zou kunnen helpen.
De dagbladuitgevers vragen aandacht voor de problemen die zich voordoen rond de bezorging van
kranten. Kenmerkend voor het Nederlandse krantenlandschap is de hoge abonnementsgraad; dat
betekent dat dagelijks circa 3,5 miljoen kranten bij de abonnees worden afgeleverd. Daarvoor wordt
traditioneel een sterk beroep gedaan op jongeren, maar de dagbladsector tracht ook andere
categorieën bezorgers aan te boren. Het is duidelijk dat de bezorging een vitale kwestie is voor de
dagbladen. Ik vind het belangrijk om in goed overleg tussen alle betrokken partijen te bezien hoe de
overheid hierbij een helpende hand kan bieden om eventuele knelpunten op te lossen.
16 Zie bijvoorbeeld een regeling in Duitsland, waarbij het aandeel van één partij in een mediaonderneming aan beperking is onderworpen.
17 In werking getreden per 13 juli 2007.
18 Brief van NDP, 21 april 2008 (zie bijlage)
---
9/9
Nieuwsbladen
Nieuwsbladen zijn lokale/regionale kranten, die één of meer keer per week tegen betaling verschijnen.
Het aantal nieuwsbladen daalt al jaren, evenals hun gezamenlijke oplage. Er zijn momenteel ca 150
nieuwsbladen, met een oplage van ruim drie miljoen exemplaren per week. Zij besteden veel
redactionele aandacht aan het eigen verzorgingsgebied en zijn daardoor van grote betekenis voor de
lokale informatievoorziening. Daarnaast zijn er ook nog vele honderden huis-aan-huisbladen, maar die
vormen in redactionele zin een nogal heterogeen gezelschap.
Opiniebladen
Ons land kent een viertal opinieweekbladen: Elsevier, Vrij Nederland, HP/De Tijd en De Groene
Amsterdammer, met een gezamenlijke oplage van ca. 230.000 exemplaren. In het voorjaar van 2008
hield het blad Opinio op te verschijnen, omdat investeerder Roel Pieper de financiering staakte. HP/De
Tijd ziet zich genoodzaakt om de redactie in te krimpen, zo werd onlangs bekend.
Daarnaast verschijnt er een groot aantal week- en maandbladen die in meer of mindere mate
aandacht besteden aan actuele maatschappelijke ontwikkelingen en daarbij gericht zijn op het
algemene publiek of op bepaalde doelgroepen: vrouwen, jongeren, ouderen, minderheden. Zij dragen
op die manier bij aan de pluriformiteit van de informatievoorziening, maar worden doorgaans niet
gerekend tot de specifieke categorie van opiniebladen.
Nieuwsvoorziening op lokaal en regionaal niveau
In de afgelopen twintig jaar daalde het aantal redactioneel zelfstandige regionale dagbladen van 40
naar 18; hun totale betaalde oplage daalde van 2,8 miljoen naar 1,7 miljoen exemplaren. Een sterke
daling deed zich voor in 2006, toen het Algemeen Dagblad werd samengevoegd met zeven regionale
kranten. Wat de lokale pers betreft: het aantal betaalde nieuwsbladen is in die twintig jaar meer dan
gehalveerd, terwijl hun gezamenlijke oplage terugliep met ruim 60%.
Met uw Kamer deel ik de zorg over de diversiteit onder de lokale en regionale dagbladen. Met name de
ontwikkelingen bij Wegener veruit de grootste uitgever van regionale kranten in ons land zijn
zorgelijk. Er is in de zomer van 2008 weliswaar overeenstemming bereikt tussen eigenaar Mecom en
de vakbonden, maar de verhoogde rendementseis van de eigenaar zou in de toekomst kunnen leiden
tot reorganisaties en inkrimping.
Daar staat tegenover dat veel regionale en lokale informatie wordt verzorgd door de regionale en
lokale omroepen (publiek en commercieel), terwijl ook de huis-aan-huisbladen een stevige bijdrage
leveren. Ook zijn er sterke verschillen tussen diverse regio's: zo wijst het Stimuleringsfonds voor de
Pers er op dat in Nederlandse gemeenten gemiddeld 11 lokale media worden aangeboden, maar dat
gemeenten in de provincies Zeeland, Groningen, Flevoland en Utrecht onder dat gemiddelde zitten.
Er zijn gelukkig ook positieve ontwikkelingen te melden over lokale/regionale nieuwsvoorziening. Zo is
bijvoorbeeld in Rotterdam een nieuwe gratis weekkrant van start gegaan: Rotterdam Vandaag &
Morgen. Den Haag kende al eerder een nieuwe betaalde weekkrant Den Haag Centraal. Het zijn
signalen van belangstelling bij burgers om geïnformeerd te worden over de gebeurtenissen in de eigen
leefomgeving en de ondernemingszin van uitgevers om daarop in te spelen. Ook via het internet zijn
diverse lokale/regionale aanbieders van nieuws en achtergrondinformatie actief.
Maar het is en blijft zaak om de ontwikkelingen rond de lokale/regionale nieuwsvoorziening
---
10/10
aandachtig te blijven volgen. Ik zal het Stimuleringsfonds voor de Pers daarom vragen samen met het
Commissariaat voor de Media hier nader onderzoek naar te doen en mij daarover te rapporteren.19
Ontwikkelingen binnen de journalistiek
Zowel in wetenschappelijke als in journalistieke kringen hoor je nogal eens dat de toename van het
aantal media en de toegenomen strijd om de reclame-inkomsten en de aandacht van het publiek
hebben geleid tot een zekere vervlakking binnen de journalistiek. Per redactie moet met minder
journalisten méér output worden geleverd en dat komt de nauwkeurigheid niet altijd ten goede.
Journalistieke principes als het plegen van hoor en wederhoor, het checken van feiten etc, komen zo
nu en dan in het gedrang omdat er een grote druk op media en journalisten ligt om "het laatste nieuws
het eerst te brengen".20
Het Commissariaat voor de Media meldt een opvallende ontwikkeling, dat bij veel nieuwsaanbod
tegenwoordig nog weinig journalistieke bewerking en toevoeging plaats vindt. Een steeds groter deel
van het nieuwsaanbod bestaat uit louter onbewerkt doorgegeven berichten van persbureaus,
ondernemingen en andere belangenpartijen. Die ontwikkeling doet zich uiteraard niet alleen in
Nederland voor. Deze trend manifesteert zich vooral bij internet nieuwssites, maar ook de
nieuwsvoorziening van commerciële radiozenders kent nauwelijks tijd voor achtergrondinformatie en
toelichting bij het nieuws. Ook de gratis kranten bestaan voor een belangrijk deel uit korte berichten.
Omdat `gratis' de kern van hun business model is, kunnen gratis kranten en nieuwssites slechts met
verhoudingsgewijs kleine redacties opereren. Deze trend tot versnelling en verkorting van het nieuws
kan leiden tot verschraling van de nieuwsvoorziening, aldus het Commissariaat.21
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) stelde in 2003 vast dat het publieke domein
onderhevig is aan "medialogica": het publieke debat wordt steeds meer bepaald door de mogelijkheden
én begrenzingen van de media, met name televisie. Onder invloed van de media komt in het publieke
en politieke debat het accent te liggen op personen en conflicten in plaats van op inhoud en
standpunten, op beelden en emoties in plaats van op feiten en argumenten, op schandalen en
incidenten in plaats van op visies en beleid voor de lange termijn, op het zoeken naar schuldigen in
plaats van het zoeken naar oplossingen. Ook de neiging tot hypes nieuws dat zichzelf versterkt
zonder dat zich nieuwe feiten voordoen en meutevorming alle media berichten vanuit hetzelfde
perspectief rekent de RMO tot de negatieve kanten van medialogica.22
Gelukkig is de afgelopen jaren binnen de journalistiek de bereidheid toegenomen om verantwoording
af te leggen over het journalistieke doen en laten.23 Dit heeft onder meer geresulteerd in het
19 Ik geef hiermee uitvoering aan de motieVan Dijk, Kamerstukken II 20072008, 31 200 VIII, nr. 42.
20 Zoals in perscentrum Nieuwspoort over `de journalist' staat te lezen: "Hij weet het laatste nieuws als eerste en schreef daar reeds
gisteren over in de krant".
21 Commissariaat voor de Media: Mediaconcentratie in Beeld. Concentratie en pluriformiteit van de Nederlandse media 2007, Hilversum
2008.
22 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Medialogica: over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek, 2003.
23 Dat blijkt onder meer uit het feit dat diverse media een "ombudsman" of "lezersredacteur" hebben aangesteld, terwijl ook in diverse
rubrieken en op sites de redactie ingaat op klachten/opmerkingen van lezers, kijkers en luisteraars.
10
11/11
zogeheten drieluik voor versterking van zelfregulering in de media: versterking van de Raad voor de
Journalistiek, wetenschappelijk onderzoek naar berichtgeving in de media door middel van de
Nieuwsmonitor en oprichting van de stichting MediaDebat als stimulans voor publicaties en debat
over journalistieke werkwijzen. In het volgende hoofdstuk ga ik hier nader op in.
4. Wat betekent dit voor beleid en regelgeving ?
Hiervoor is al uiteengezet dat het beleid ten aanzien van pers en journalistiek is opgebouwd uit drie
componenten: (beperkte) regelgeving, steunverlening via het Stimuleringsfonds voor de Pers en
bevordering van de zelfregulering binnen de journalistiek. In dit hoofdstuk geef ik aan welke
conclusies ik verbind aan de eerder in deze brief geschetste ontwikkelingen op het terrein van
nieuwsvoorziening en journalistiek en wat dat concreet betekent voor elk van deze drie
beleidscomponenten. Kort maar krachtig gezegd komt het hierop neer: evaluatie van de (beperkte)
regelgeving, modernisering van de werkingssfeer en het instrumentarium van het Stimuleringsfonds
voor de Pers en een krachtige impuls aan de zelfregulering op terrein van de journalistiek.
4.1. Regelgeving
De Tijdelijke wet mediaconcentraties is sedert medio 2007 in werking getreden met een looptijd tot 1
januari 2010. In 2009 is een evaluatie voorzien. Mede op basis daarvan zal worden besloten om de
regeling ofwel te beëindigen, ofwel al dan niet in gewijzigde vorm te continueren.
De mogelijkheden voor samenwerking tussen mediabedrijven enerzijds en publieke omroepen
anderzijds zijn de afgelopen tijd aanmerkelijk verruimd. Het Commissariaat voor de Media heeft een
uitvoerige beleidslijn over deze vorm van publiek-private samenwerking opgesteld. Ook hier is het
oogmerk: het wegnemen van onnodige beperkingen voor mediabedrijven (met name dagbladen) om
zich multimediaal te manifesteren en te ontplooien. We moeten ons niettemin realiseren dat er altijd
bepaalde grenzen voor dergelijke samenwerking zullen gelden, gelet op de bepaling in de Mediawet
dat de publieke omroep niet dienstbaar mag zijn aan het maken van winst door derden. Dat staat
echter niet in de weg aan normaal economisch handelen tussen publieke omroep en private partijen,
waaronder uitgevers en andere mediabedrijven.
4.2. Steunverlening via het Stimuleringsfonds voor de Pers
Doel van het Stimuleringsfonds voor de Pers is "het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit
van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming".24 Het Fonds heeft ook
tot taak om innovatie binnen de persbedrijfstak zoveel mogelijk te ondersteunen, door middel van
financiële steun en/of onderzoek. Het Fonds wijst in zijn adviezen25 op een viertal beperkingen in zijn
werkingssfeer, die een belemmering vormen voor zijn doelmatig en eigentijds functioneren. Ik loop ze
langs en voorzie ze van mijn reactie. Oogmerk daarbij is herijking en modernisering.
Gratis bladen binnen de werkingssfeer van het Fonds brengen
Het Fonds kan tot dusverre uitsluitend steun verlenen aan betaalde persorganen.26 Sedert de
24 Artikel 123, eerste lid, Mediawet.
25 Adviezen inzake gratis bladen, kleinschalige persproducten, steun aan nieuwe bladen, steun aan bladen in concernverband. Advies De
Krant Doorgeklikt, innovatie en transformatie in de dagbladpers, Den Haag 2007.
26 Artikel 129, tweede lid, Mediawet stelt een aantal eisen waaraan persorganen moeten voldoen om voor steun in aanmerking te komen.
Een daarvan luidt: "zij worden verkrijgbaar gesteld tegen betaling".
---
12/12
verschijning van gratis kranten in ons land is de vraag opgekomen of het Fonds in beginsel ook bladen
zou moeten kunnen steunen, die niet tegen betaling worden aangeboden, maar niettemin een rol
spelen in de journalistieke nieuwsvoorziening van grote groepen burgers. Diezelfde vraag kwam al
eerder op in verband met huis-aan-huisbladen die in hun verschijningsgebied een duidelijke
nieuwsfunctie vervullen. Het Fonds ziet geen principieel bezwaar tegen steunverlening aan gratis
bladen op voorwaarde dat ze wel voldoen aan de andere wettelijke eisen om voor steunverlening in
aanmerking te komen. Het Fonds verwacht geen stormloop als gevolg van zo'n verruiming; het
budgettair beslag is waarschijnlijk gering omdat een groot deel van de gratis bladen niet voldoet aan
de wettelijke criteria die gelden om in aanmerking te komen voor steun door het Fonds.27
Ik sta positief tegenover dit voorstel van het Fonds. De bijdrage die gratis kranten sinds 1999 leveren
aan de nieuwsvoorziening op landelijk niveau is onmiskenbaar en aanzienlijk. Daarnaast zijn er al vele
decennia gratis huis-aan-huisbladen die op lokaal niveau verschijnen en in sommige gevallen
eveneens een waardevolle journalistieke bijdrage leveren. In veel gemeenten bericht de lokale (gratis)
krant als enig onafhankelijk medium structureel over de lokale politieke besluitvorming en levert
daarmee een bijdrage aan de politieke meningsvorming. Bovendien informeert de lokale overheid in
de regel haar bewoners via dezelfde lokale (betaalde of gratis) krant.
Ik ben daarom van plan om de werkingssfeer van het Fonds zodanig te wijzigen, dat ook bladen die niet
tegen betaling verschijnen in beginsel voor steun in aanmerking kunnen komen. De andere wettelijke
eisen blijven onverkort van toepassing.
Steun bieden aan kleinschalige persproducten
Het Fonds vraagt aandacht voor het grote belang van kleinschalige persproducten voor de
pluriformiteit van de informatievoorziening. "Kleinschalig" is uiteraard een betrekkelijk begrip. Het
Fonds verstaat er onder: "bladen of websites die door zelfstandige uitgevers op de markt worden
gebracht en die zich met informatie en opinie richten op een specifieke, relatief kleinschalige
bevolkingsgroep, dan wel op een bestuurlijke of historisch bepaalde geografische eenheid". Het fonds
heeft brede ervaring opgedaan met dergelijke kleinschalige producten, die voor de verscheidenheid in
de informatievoorziening een belangrijke rol kunnen spelen. Het Fonds taxeert het financieel beslag
dat hiermee gemoeid is op hoogstens twee ton per jaar. Hij adviseert om dit gedurende een periode
van drie jaar te doen en dan te evalueren. Ik sta positief tegenover dit advies en zal het Fonds vragen
om deze verruiming in zijn beleidsregels vast te leggen.
Steun bieden aan nieuwe bladen
Het Fonds kan tot dusverre uitsluitend steun bieden aan nieuwe dagbladinitiatieven.28 Hij meent dat
verruiming geboden is, zodat ook andersoortige nieuwe bladen voor steun in aanmerking komen. Gelet
op het sterk risicodragend karakter van dergelijke projecten vindt het Fonds echter wel dat ze voor het
merendeel door de aanvrager zelf of door derden gefinancierd dienen te worden.
27 Artikel 129 Mediawet bepaalt onder meer dat bladen die voor steun in aanmerking willen komen "in belangrijke mate nieuws, analyse,
commentaar en achtergrondinformatie (dienen te bevatten) over een gevarieerd deel van de maatschappelijke actualiteit, mede in het
belang van politieke meningsvorming"; ook moeten zij worden geredigeerd door een zelfstandige redactie op basis van een statuut waarin
de redactionele identiteit is neergelegd.
28 Met de Tijdelijke regeling voor minderhedenbladen kan het Fonds ook steun bieden aan nieuwe initiatieven op dit gebied. Zie verderop
in dit hoofdstuk.
12
13/13
Ik sta hier in beginsel positief tegenover. Nieuwe initiatieven kunnen een waardevolle aanvulling
vormen op de bestaande pluriformiteit. Uiteraard moeten dergelijke initiatieven binnen de
werkingssfeer van het Fonds vallen en dus ook voldoen aan de wettelijke eisen om zich voor steun te
kwalificeren.29 Ook de opvatting van het Fonds dat gelet op het risico dat gepaard gaat met nieuwe
initiatieven het merendeel van de financiering door de aanvrager of door derden moet plaats vinden,
acht ik op zijn plaats. Dat zou immers betekenen dat er "maatschappelijk draagvlak" voor zo'n nieuw
initiatief bestaat en voorkomt dat het Fonds een stortvloed van aanvragen over zich heen krijgt, met
alle budgettaire gevolgen van dien.
Ik zal met het Fonds in overleg treden over de precieze uitwerking van deze verruiming en de
budgettaire implicaties, die binnen de bestaande middelen van het Fonds moeten worden opgelost.
Steun bieden aan bladen die in concernverband verschijnen
Het Fonds kan tot dusverre niet of nauwelijks steun bieden aan bladen, die verschijnen in
concernverband.30 Bij steunverlening moet namelijk vast staan dat steun uit andere bronnen dan het
Fonds niet of niet afdoende mogelijk is en dat is bij bladen in concernverband meestal onmogelijk. In
de praktijk worden veruit de meeste (dag)bladen in concernverband uitgegeven en dat betekent dat
het Fonds voor al die bladen niets kan betekenen. Het Fonds heeft de afgelopen jaren zo nu en dan een
uitzondering op deze regel gemaakt voor bladen die al jarenlang verlieslijdend waren en waar het
concern veel geld in had gepompt. Bovendien moest het concern zich ook bereid verklaren om in de
toekomst nog behoorlijk te investeren bij een project, dat uitzicht biedt op een sluitende exploitatie.
Ik begrijp de zorg van het Fonds in dergelijke gevallen, juist vanwege het grote belang dat ik hecht aan
een goede nieuwsvoorziening op lokaal en regionaal niveau. Daarom sta ik positief tegenover dit
advies. Ik wil met het Fonds nader overleggen hoe zo'n verruiming van de werkingssfeer juridisch
sluitend kan worden gerealiseerd, zonder te treden in beslissingen die thuishoren bij de leiding van het
desbetreffende concern. Ook moet ik nader bezien wat de financiële gevolgen kunnen zijn van een
dergelijke verruiming.
Naast deze reguliere steun kent het Fonds nog twee tijdelijke steunregelingen: voor
minderhedenbladen en voor journalistieke internet-informatieproducten. Ze werden ingevoerd in
2002 en in 2005 is besloten om ze vooralsnog voort te zetten. Het Stimuleringsfonds voor de Pers
heeft beide regelingen laten evalueren.31
Regeling voor minderhedenbladen
Deze regeling is in het leven geroepen omdat er een knelpunt bestaat bij de informatievoorziening van
29 Die eisen staan opgesomd in artikel 129, tweede lid Mediawet en houden o.a. in dat ook zo'n nieuw blad "in belangrijke mate nieuws,
analyse, commentaar en achtergrondinformatie over een gevarieerd deel van de maatschappeljjke actualiteit, mede in het belang van
politieke meningsvorming" dient te bevatten.
30 Dat speelde bijvoorbeeld een rol in het verleden bij aanvragen van Trouw en Het Parool toen dat nog deel uitmaakte van PCM.
31 Evaluatie stimuleringsregeling bladen voor etnische en culturele minderheden en journalistieke internetinformatieproducten, TNO
rapport, Delft augustus 2008. Zie de bijlagen bij deze persbrief.
13
14/14
en voor minderheden. De bestaande kranten en tijdschriften worden door hen over het algemeen
weinig gelezen, omdat zij in deze bladen (te) weinig vinden wat aansluit bij hun eigen leefwereld. 32 De
bladen die voor deze steun in aanmerking willen komen, moeten zich richten op ontwikkelingen
binnen de Nederlandse samenleving en dragen zodoende bij aan een goede integratie.
De regeling heeft geleid tot een hele reeks nieuwe projecten, maar slechts weinig bladen bleken op
den duur commercieel levensvatbaar. Daarbij moet worden aangetekend dat de regeling relatief kort
loopt. Het grootste deel van de projecten is net afgerond of loopt nog. In feite is het daarom nog te
vroeg voor een definitief oordeel over deze regeling. Een deel van de bladen heeft geleid tot spin-offs,
bijvoorbeeld in de vorm van een website of van expertise die op andere terreinen wordt benut. Alles
afwegend komen de onderzoekers tot de conclusie dat de regeling voorlopig voortzetting verdient,
maar dat er wel aanpassingen nodig zijn om haar effectiviteit te vergroten.33
Ik vind het nog te vroeg om een definitief oordeel over deze regeling te vellen. Daar komt bij dat de
aanbevelingen ter verdere verbetering van de regeling nuttig en waardevol zijn. Ik vind het daarom
verstandig om de regeling nog twee jaar voort te zetten en dan andermaal te evalueren om te zien wat
het effect van de verbeteringen is geweest. Gelet op de toegekende bedragen in de periode 2002-2007
vind ik het verantwoord om het jaarlijks beschikbare budget voor de regeling benedenwaarts aan te
passen.34 Ik zal in de voortgezette regeling 300.000,= als jaarlijks plafond vastleggen.
Regeling voor journalistieke internet-informatieproducten
Deze regeling is bedoeld als stimulering van kwalitatief hoogwaardige journalistieke
informatievoorziening via het internet, dat zich immers in betrekkelijk korte tijd heeft ontwikkeld tot
een belangrijke informatiebron voor burgers. In het kader van de overheidszorg voor een optimale
informatievoorziening werd een dergelijke stimuleringsregeling van belang geacht. Het moest
uitgevers in staat stellen om met nieuwe producten op internet te experimenteren. Lokale en
regionale initiatieven kunnen mogelijk lacunes vullen, die (dreigen te) ontstaan in de
informatievoorziening op lokaal en regionaal niveau.35 Opvallend is dat geen van de afgesloten
initiatieven geheel commercieel kan draaien en dat weinigen verwachten dat ze hiertoe in de
toekomst in staat zullen zijn. Dat is een euvel waar internetaanbieders van nieuws en informatie
regelmatig tegenaan lopen: het ontbreekt aan een rendabel businessmodel. Alles afwegend komen de
onderzoekers tot de conclusie dat de resultaten van de regeling waardevol zijn, maar nog niet
rendabel. Ze formuleren een aantal aanbevelingen.36
32 In de periode 20022007 heeft het Stimuleringsfonds 72 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er 15 geheel of gedeeltelijk toegewezen. Van
deze 15 zijn er vier anderstalig of tweetalig, de rest verschijnt in het Nederlands.
33 Zie de bijlagen bij deze brief.
34 Tot dusverre was voor de minderhedenbladen jaarlijks 700.000,= beschikbaar maar werd gemiddeld 290.000,= toegekend. Voor de
journalistieke internetinformatieproducten was het jaarbudget 2.260.000,= maar werd per jaar gemiddeld 422.000,= toegekend.
35 In de periode 20022007 heeft het Fonds 103 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er 28 toegewezen.
36 Zie bijlagen bij deze brief.
14
15/15
Ook deze regeling wil ik nog twee jaar voort te zetten en nogmaals evalueren om te zien wat het effect
van de verbeteringen is geweest. Voor deze regeling stel ik een jaarlijks plafond vast van 450.000,=
De bedragen van beide regelingen liggen boven het gemiddelde bedrag van de afgelopen zes jaren en
biedt het Fonds dus voldoende ruimte. Daarmee wordt bovendien voorkomen dat teveel nieuwe
projecten tegelijkertijd in de markt worden gezet, hetgeen de slagingskans per project ten goede
komt.
Toekomstige financiering van het Stimuleringsfonds voor de Pers
Het kabinet hecht groot belang aan het werk dat het Stimuleringsfonds voor de Pers verricht: door
tijdelijk steun te bieden helpt het Fonds persorganen om vanuit een verlieslijdende situatie naar een
kostendekkende exploitatie te groeien. Het onderzoek dat het Fonds laat doen komt ten goede aan de
gehele persbedrijfstak. De hierboven voorgestelde aanpassingen van de werkingssfeer stellen het
Fonds nog beter in staat om zijn wettelijke taak uit te voeren.
De middelen waarover het Fonds beschikt, nemen geleidelijk af. Ultimo 2007 beschikte het Fonds nog
over circa 5,7 miljoen. Over de jaren 2002-2007 gaf het Fonds gemiddeld 2,3 miljoen per jaar uit
aan zijn reguliere steuntaken. Dat betekent dat in de loop van 2009 het Fonds geen langlopende
verplichtingen meer aan zou kunnen gaan. Dat vind ik niet acceptabel, gelet op het grote belang dat ik
hecht aan een goede uitvoering van die reguliere steuntaken door het Fonds. Ik ben dan ook van plan
om de jaarlijkse dotatie aan het Fonds te hervatten.37 In de Mediabegroting-2009 neem ik een dotatie
op van 1 miljoen en vanaf de begroting-2010 ben ik voornemens de jaarlijkse dotatie te verhogen
naar 2,3 miljoen. De dekking daarvoor vind ik binnen de mediabegroting. Die middelen zijn bestemd
voor de reguliere taken van het Fonds.
Daarnaast zou het Fonds graag beschikken over extra budget ten behoeve van innovatie-projecten.
Die zouden uitgevers van gedrukte media moeten ondersteunen in het overschakelen naar digitale
media, zodat ze ook in de digitale wereld hun rol kunnen blijven vervullen op het terrein van
informatievoorziening en meningsvorming. Het zou daarbij gaan om innovatie-projecten in de lokale,
de regionale en de landelijke pers, terwijl ook innovatie van de journalistiek in aanmerking zou moeten
komen voor dergelijke ondersteuning. Het Fonds raamt dat voor een periode van vier jaar in totaal
7,3 miljoen voor dergelijke projecten beschikbaar zou moeten zijn.38
Hoewel ik voorstander ben van innovatie in de persbedrijfstak, ben ik door het uitgebrachte advies nog
niet overtuigd van de noodzaak dat de overheid daaraan zo'n forse bijdrage zou moeten leveren. Ik zie
innovatie primair als een eigen verantwoordelijkheid van de persondernemingen zelf. De afgelopen
jaren hebben zij gelukkig blijk gegeven doordrongen te zijn van de noodzaak om te innoveren. Ik stel
voor dat het Fonds zijn reguliere middelen zoveel mogelijk inzet om projecten met een innovatief
karakter te ondersteunen; dan snijdt het mes als het ware aan twee kanten.
4.3. Zelfregulering binnen de journalistiek
In 2005 ging het zogeheten drieluik zelfregulering van start: versterking van de Raad voor de
37 De laatste dotatie aan het Fonds vond plaats in 1989.
38 Stimuleringsfonds voor de Pers: De Krant doorgeklikt. Innovatie en transformatie in de dagbladpers, Apeldoorn 2007. Zie ook het advies
van het Fonds dat als bijlage bij deze brief is opgenomen.
15
16/16
Journalistiek, wetenschappelijk onderzoek naar mediaberichtgeving door middel van de
Nieuwsmonitor en ondersteuning van de Stichting MediaDebat. Dit drieluik is geëvalueerd met hulp
van de betrokken partijen en het Stimuleringsfonds voor de Pers. In februari 2008 werd op initiatief
van OCW een werkconferentie georganiseerd, gewijd aan dit drieluik.
Nieuwsmonitor
In maart 2005 is Stichting Het Persinstituut gestart met het project De Nederlandse Nieuwsmonitor,
met steun van het Stimuleringsfonds voor de Pers, de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ)
en de Nederlandse Dagbladpers (NDP). De Nieuwsmonitor wil empirisch materiaal aandragen dat
binnen de journalistiek en de samenleving gebruikt kan worden voor reflectie op en discussie over de
kwaliteit van het journalistieke werk. Alhoewel wetenschap en journalistiek niet altijd in de pas lopen,
bleken de verschillende publicaties van de Nieuwsmonitor in de afgelopen jaren interessante
gegevens op te leveren. De Nieuwsmonitor publiceerde onder andere over politici in het nieuws in
2006, over de rol van media en stemwijzers bij de verkiezingen van 2006/2007 en over de
berichtgeving rond de affaire Wisse Smit.
De Nieuwsmonitor kan met zijn empirische gegevens een belangrijke en positieve bijdrage leveren
aan het publieke debat en de functie van zelfreflectie binnen de media. Hij helpt zo met het
transparant maken van het nieuwsproces. Het Stimuleringsfonds voor de Pers en de Raad voor
cultuur zijn positief over dit initiatief en ook de verschillende partijen in het veld zijn enthousiast. Wel
maakt het Stimuleringsfonds een aantal kanttekeningen. Hij wil financiering van de Nieuwsmonitor
pas voortzetten als ook de NDP en de NVJ hun bijdragen voortzetten, en daarnaast de publieke
omroep gaat bijdragen. Dit advies van het Stimuleringsfonds onderschrijf ik en ik zal dan ook met de
NOS in overleg gaan over de mogelijkheden tot een bijdrage aan de Nieuwsmonitor.
Het Stimuleringsfonds voor de Pers zal, als aan deze voorwaarden voldaan wordt, nog twee jaar
doorgaan met financiering van de Nieuwsmonitor. Daarna zal het project op eigen kracht moeten
kunnen draaien. De Nieuwsmonitor zal daarom tijd vrij moeten maken om externe opdrachtgevers te
werven en om na te denken over de financiering na de toegezegde twee jaar.
Tot slot wijst het Stimuleringsfonds voor de Pers er terecht op dat de gegevens uit de Nieuwsmonitor
adequaat opgepakt horen te worden door de verschillende media, zij dienen immers als bron voor
discussie en reflectie over de kwaliteit van de journalistiek. Als zij vallen op droge aarde, dan bereikt
het onderzoek niet het beoogde doel. Stichting MediaDebat kan hier een belangrijkere rol spelen, door
onderzoeksresultaten direct onderwerp van debat te maken. Ook de Nieuwsmonitor zelf zal zich
moeten afvragen hoe hij zijn wetenschappelijke tempo en werkwijze meer kan afstemmen op de
wereld van de media.
Stichting MediaDebat
Dit is een gezamenlijk initiatief van de NDP, de NOS en de NVJ. Zij krijgt naast bijdragen uit de sector
ook financiële steun van OCW. In 2006 draaide MediaDebat voor het eerst een volledig jaar. Het
debatbureau organiseert gemiddeld tien debatten per jaar op diverse locaties in het land. Soms ging
dit in samenwerking met andere partijen, waaronder de Nieuwsmonitor. Het MediaDebat weet goed in
te spelen op de actualiteit en kan in snel tempo een debat op poten zetten naar aanleiding van een
maatschappelijke discussie. Een goed voorbeeld hiervan vormde het debat naar aanleiding van
berichtgeving over gezinsmoorden. Maar het debatbureau organiseert ook grootschaliger debatten
16
17/17
over meer algemene of fundamentele kwesties, zoals bijvoorbeeld het belang van Europa in de
Nederlandse berichtgeving.
De Raad voor cultuur is van mening dat het MediaDebat nog maar matig gelukt is om een rol te spelen
in de discussie over de journalistieke kwaliteit. Ook het Stimuleringsfonds voor de Pers onderstreept in
zijn advies dat er meer debatten door de sector zelf georganiseerd zouden moeten worden. De
discussies die tijdens de verschillende debatten gevoerd worden, lijken tot op heden niet op grote
schaal teruggekoppeld te worden. Dat is jammer, want de debatten geven vaak tekenend weer met
welke dilemma's journalisten geconfronteerd worden en op welke wijze zij hun afwegingen maken.
Ook is het MediaDebat tot op heden nog niet gelukt om een vorm te vinden waarin zij zichzelf kan
bedruipen. Alhoewel mijn voorganger in eerste instantie voor een opstartperiode van drie jaar steun
toegezegd had, heb ik deze bijdrage inmiddels met nog een jaar (2008) verlengd. MediaDebat heeft
onder andere door personele wisselingen in het eerste jaar wat opstartproblemen gekend, maar heeft
aangegeven de organisatie inmiddels goed op de rails te hebben. Het is de bedoeling dat de sector dit
initiatief in de toekomst zelfstandig zal kunnen dragen, zodat Mediadebat kan functioneren zonder
structurele overheidssubsidie.
Versterking Raad voor de Journalistiek
De versterking van de Raad voor de Journalistiek kwam drie jaar geleden tot stand door de sector zelf,
zonder hulp of financiering door de overheid. Het ledental van de Raad is uitgebreid, het aantal
zittingen per jaar is vergroot en externe griffiers zijn ingeschakeld om de raad te ontlasten en de
procedure te verkorten. Ook is de website verbeterd, is de raad actiever geworden in zijn
voorlichtingsrol en heeft hij een leidraad gepresenteerd op basis waarvan hij zijn afwegingen maakt.
De Raad voor Cultuur is van mening dat de versterking van de Raad voor de Journalistiek nog
onvoldoende tot stand gekomen is. Ook het Stimuleringsfonds voor de pers benadrukt dat de discussie
over de versterkingsmogelijkheden van de Raad voor de Journalistiek gevoerd moet blijven worden.
De Raad voor de Journalistiek ziet bovendien zelf nog andere mogelijkheden voor verbetering. Zo blijft
de financiële situatie een zorgpunt, is hij op zoek naar eventuele mogelijkheden voor een hoger
beroep en kan de toegankelijkheid en bekendheid groter. Recent nog was de Raad in het nieuws omdat
Nova zijn steun aan de raad opschortte. Nova stelde de uitspraken van de Raad publiekelijk aan de
kaak omdat een hoger beroep niet mogelijk was. Eerder al gaven ook TROS en RTL een dergelijk
signaal af.
Met financiële steun van het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft de Raad voor de Journalistiek het
afgelopen jaar een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van de verschillende
raden voor de journalistiek in West-Europa. Op basis van dit onderzoek heeft de Raad een aantal
verbeterpunten geformuleerd. Allereerst krijgt de Raad een ruimere taakomschrijving. Hij moet gaan
bijdragen aan de ontwikkeling van de beroepsethiek, iets wat de Raad nu nog maar incidenteel doet.
Hij zou meer ambtshalve uitspraken kunnen doen en deelnemen aan maatschappelijke discussies en
debatten, voorlichting en interviews. De samenstelling van de Raad dient verder veranderd te worden.
Naast niet-journalistieke leden uit participerende organisaties, horen ook publieke leden geworven te
worden via een openbare procedure. De sancties van de Raad kunnen dwingender; gegrond
verklaarde uitspraken horen gepubliceerd te worden. Dit kan gerealiseerd worden door middel van
nieuwe convenanten met uitgevers en/of hoofdredacties. Ook de klachtenprocedure kan verbeterd
worden. Klagen per e-mail moet mogelijk worden, bijvoorbeeld door het invullen van een online
17
18/18
klachtenformulier en er moet een snelle, vereenvoudigde procedure worden ingevoerd, voor die
gevallen waarin de Raad onbevoegd is of de klager niet-ontvankelijk of de klacht ongegrond. De Raad
zou ook vaker om nadere informatie moeten vragen. De Raad wil in de toekomst een uitspraak kunnen
herzien als daar aanleiding toe is. Tot slot wil de Raad een ombudsfunctie gaan vervullen. De
voorzitter en de secretaris van de Raad zouden deze functie op zich kunnen nemen. Nu al hebben de
voorzitter en de secretaris een bemiddelende functie in de voorfase van een klachtenprocedure; deze
tendens zou moeten worden doorgezet. Wel is meer menskracht nodig en een duidelijk gezicht naar
buiten.
De Raad heeft aangegeven zeker een verdubbeling van het huidige budget (ca 144.000) nodig te
hebben om deze veranderingen te kunnen doorvoeren. Hij heeft aangegeven dit bij voorkeur door de
branche zelf te laten dragen. Immers, de Raad is een orgaan van zelfregulering. De overheid blijft in
het persbeleid op afstand. Wel kan ik mij voorstellen dat de overheid een aanjagende en stimulerende
rol vervult om de versterking van de zelfregulering te ondersteunen, zoals dat ook gebeurd is bij de
start van Stichting MediaDebat. Het is immers ook van belang voor de overheid als de
zelfreguleringsmechanismen in de perssector goed functioneren. De Raad voor de Journalistiek is een
orgaan dat inmiddels kan bogen op een lange geschiedenis en groot draagvlak in het veld. Er zijn de
laatste tijd wel kritische geluiden uit het veld te horen richting de Raad voor de Journalistiek, maar
duidelijk is dat de Raad voor de Journalistiek hier niet doof voor is en zelf hard werkt aan structurele
verbetering. Ik ben daarom bereid om tijdelijk, gedurende drie jaren, voor maximaal 50% bij te dragen
aan de kosten die met de Raad voor de Journalistiek gemoeid zijn, met een maximum van
150.000,= per jaar en op voorwaarde dat het draagvlak voor de Raad binnen de mediasector
substantieel blijft. Dekking hiervoor vind ik binnen de subsidies mediabeleid. De andere 50% zal
gefinancierd moeten worden door de mediasector zelf. Na afloop van deze periode is de sector zelf
weer verantwoordelijk voor honderd procent van het budget voor de Raad voor de Journalistiek.
Conclusies evaluatie drieluik
In de afgelopen drie jaar is het nodige gesleuteld aan de verantwoordingsmechanismen in de
journalistiek. Het drieluik zelfregulering heeft een aantal ontwikkelingen in gang gezet en de
zelfregulering zeker versterkt, maar het heeft nog niet het volle potentieel aan mogelijkheden benut.
Daarvoor is drie jaar blijkbaar niet genoeg.
In november 2007 heb ik een gesprek gehad met een afvaardiging uit de sector (NVJ, Mediadebat,
NUV/NDP, Genootschap van Hoofdredacteuren) over de mogelijkheden tot intensivering van de
zelfregulering,en in het bijzonder tot een klachteninstelling waar mensen die benadeeld zijn door de
media terecht kunnen. De NVJ, de Raad voor de Journalistiek en Mediadebat hebben mij in dit gesprek
laten weten dat zij overwegen de drie afzonderlijke initiatieven van het drieluik duidelijker en in
samenhang te presenteren en dat er gewerkt zal worden aan onderlinge cohesie, dialoog en
samenwerking. Dat vind ik een gunstige ontwikkeling, die ik met kracht wil onderschrijven.
18
19/19
5. Diverse onderwerpen op het terrein van de journalistiek
In dit hoofdstuk komen onderwerpen aan de orde, die ofwel voortkomen uit een toezegging aan de
Kamer, ofwel onderdeel vormen van de adviezen die de Raad voor Cultuur en het Stimuleringsfonds
voor de Pers hebben uitgebracht ten behoeve van deze persbrief.
5.1. Onafhankelijk Mediafonds conflictgebieden
Werken als journalist in een conflictgebied kan levensgevaarlijk zijn. Dat werd in augustus 2008
bijzonder pijnlijk geïllustreerd door de tragische dood van RTL-cameraman Stan Storimans tijdens een
beschieting in Gori, Georgië. Zijn collega Jeroen Akkermans raakte bij die aanval gewond.
Storimans is de zevende Nederlandse journalist die tijdens werkzaamheden in een conflictgebied om
het leven kwam sinds 1982.39 Wereldwijd kwamen vele duizenden journalisten om het leven.
Tijdens de behandeling van de Mediabegroting-2008 is vanuit de Kamer gevraagd naar de
mogelijkheid van een Onafhankelijk Mediafonds Conflictgebieden, waaruit journalisten financiële
steun kunnen krijgen voor werk in conflictgebieden.40 Onafhankelijke verslaggeving uit
conflictgebieden is schaars, omdat er voor journalisten vaak te hoge kosten kleven aan werk in zo'n
risicogebied. Ik heb het Stimuleringsfonds voor de Pers gevraagd om mij hierover te adviseren. Het
Fonds heeft zich daarbij gebaseerd op opvattingen die de NVJ, het Nederlands Uitgeversverbond
(NUV) en de NDP desgevraagd naar voren hebben gebracht.
De NVJ vindt het belangrijk dat Nederlandse burgers zich ook een mening kunnen vormen over het
optreden van de Nederlandse militairen, juist nu Nederland op verschillende plaatsen in de wereld
actief is in conflictgebieden. Volgens de NVJ geeft het meereizen met militaire groepen, het
zogenaamd "embedded" verslag doen, een tamelijk eendimensionaal beeld van het conflict. Om de
pluriformiteit van de verslaggeving te ondersteunen zou ook onafhankelijke journalistiek in
oorlogsgebieden gestimuleerd moeten kunnen worden. De drempels hiervoor zijn erg hoog , vanwege
torenhoge verzekeringspremies, voorbereidings-, uitrustings- en reiskosten. Daardoor zijn volgens de
NVJ zeer weinig media in staat om eigen journalisten verslag te laten doen. Een (mede) door de
overheid c.q. het Stimuleringsfonds voor de Pers gefinancierd onafhankelijk waarborgfonds zou die
drempels kunnen verlagen. Ook zou een professionele voorbereiding van journalisten die naar
oorlogsgebieden gaan, uit een dergelijk fonds gefinancierd kunnen worden. Zowel reguliere media als
professioneel opererende freelancers zouden volgens de NVJ een beroep op zo'n fonds moeten kunnen
doen.
De NDP laat weten sympathie te hebben voor het voorstel van een Onafhankelijk Mediafonds
Conflictgebieden, maar ziet niet hoe bij de operationalisering van dat idee de onafhankelijkheid van de
journalistiek kan worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe en discussie
hierover met betrokkenen uit de sector acht de NDP op zijn plaats. Het NUV meldt dat binnen die
organisatie nog overleg plaats vindt over de vraag in hoeverre uitgevers naast de al bestaande ad-hoc
39 In 1982 kwamen Koos Koster, Jan Kuiper, Joop Willemsen en Hans ter Laag (allen IKON) om het leven in El Salvador; in 1989 stierf Cornel
Lagrouw (IKON), eveneens in El Salvador; in 1999 kwam Sander Thoenes (Financial Times, Vrij Nederland) om het leven in OostTimor.
40 Motie ingediend door mw. Halsema (GL), 31200 VIII, nr. 54. Later weer afgevoerd van de agenda.
19
20/20
steun zowel via de branche als op individueel niveau op brancheniveau kunnen bijdragen aan het
vrij kunnen verrichten van journalistieke werkzaamheden, zoals door middel van fondsen.
Het Stimuleringsfonds voor de Pers trekt op basis van die reacties de conclusie dat deze
aangelegenheid in eerste instantie een zaak is voor de pers zelf, waarin de overheid zich terughoudend
dient op te stellen. Ik deel die opvatting. Als de overheid in dit verband al een taak zou hebben, valt te
overwegen die uitsluitend betrekking te laten hebben op situaties van vredesmissies van het
Nederlandse leger in conflictgebieden.41 Het Fonds wil een werkgroep instellen met
vertegenwoordigers van journalisten, omroep, uitgevers, verzekeringsbranche en de overheid. Die
werkgroep kan dan bezien of er naast een onafhankelijk speciaal fonds ook alternatieven de
overweging verdienen.
Ik neem dit advies over en zal het Fonds vragen om hier op korte termijn mee te starten.
5.2. Bronbescherming van journalisten
In het Goodwin-arrest (1996) heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zich op het
standpunt gesteld dat aan journalisten geen volledig verschoningsrecht toekomt, maar dat zij
vanwege het belang van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in een democratische
samenleving onder omstandigheden wel aanspraak kunnen maken op een recht op
bronbescherming.42 Dit recht is evenwel niet absoluut en kan ter beoordeling aan de rechter door
een ander zwaarder wegend belang opzij worden gezet.
Naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM op 22 november 2007 in de zaak-Voskuil, waarin een
schending van artikel 10 van het EVRM werd vastgesteld, heeft de minister van Justitie de Tweede
Kamer toegezegd een wettelijke regeling ter zake in voorbereiding te nemen.43 Een
conceptwetsvoorstel met die strekking is inmiddels besproken met vertegenwoordigers van de NVJ en
het Genootschap van Hoofdredacteuren. Ook zal de minister van Justitie het oordeel inwinnen van de
vaste adviesorganen uit de strafrechtspleging: de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de Nederlandse Orde van
Advocaten en de Raad van Hoofdcommissarissen. Als eerstverantwoordelijke voor het mediabeleid
ben ik nauw bij dit onderwerp betrokken.
5.3. Monitoring
De Raad voor Cultuur wijst er op dat momenteel diverse instanties bepaalde ontwikkelingen in het
medialandschap monitoren, zoals het Commissariaat voor de Media, het Stimuleringsfonds voor de
Pers en de Nieuwsmonitor. Om de effectiviteit van de monitoring te verbeteren vindt de Raad een
bundeling van de verschillende activiteiten op zijn plaats. Hij ziet voor de toekomst een cruciale rol
weggelegd voor een gezaghebbend monitororgaan. Dat moet zich afstandelijk en flexibel opstellen,
41 Zie in dit verband ook het onderzoek van het The Hague Centre for Strategic Studies "Eyes Wide Shut" naar het effect van embedded
journalistiek op de verslaggeving over Afghanistan in vijf landelijke dagbladen, Den Haag 2008.
42 27 maart 1996, NJ 1996, 571.
43 Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 5 december 2007, Kamerstukken II 20072008, 31 200 VI, nr. 104, pagina 7.
20
21/21
met een scherp oog voor nieuwe ontwikkelingen in het medialandschap. De Raad acht het van groot
belang dat dit orgaan een gezamenlijk en gedeeld instrumentarium ontwerpt op basis waarvan witte
vlekken in de maatschappelijke informatievoorziening, zowel in het aanbod als in het gebruik, kunnen
worden vastgesteld als basis voor mogelijke publieke interventie. De exacte werkwijze en parameters
van het monitororgaan moeten uiteraard nog worden uitgewerkt en ingevuld, aldus de Raad. Van
belang is hierbij dat de overheid, wanneer ze vaststelt dat de media een aantal publieke functies,
gebaseerd op relevante waarden, moeten vervullen, zich minder op beleid en regelgeving vooraf richt,
meer ruimte laat aan maatschappelijke partijen en zich vooral beperkt tot toezicht en evaluatie
achteraf, en pas ingrijpt op het moment dat er daadwerkelijk witte vlekken ontstaan op het gebied van
maatschappelijk belangrijk geachte functies zoals nieuws, opinie en achtergrond.
Ik ben niet geneigd dit advies te volgen. We moeten een scherp onderscheid maken tussen
inhoudelijke monitoring, zoals gebeurt bij de Nieuwsmonitor, en niet-inhoudelijke monitoring, zoals
het geval is bij de activiteiten van het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de
Pers. Ik vind het onwenselijk om die twee soorten van monitoring met elkaar te verbinden. Wel vind ik
het van belang dat een goede afstemming tussen de diverse instanties plaats vindt om te voorkomen
dat werkzaamheden elkaar onnodig overlappen dan wel dat er witte vlekken in de monitoring
ontstaan.
5.4. Stimuleringsfonds voor de Media
Vanuit de gedachte dat het in het mediabeleid niet langer om mediumtypen gaat, maar om publieke
functies beveelt de Raad voor Cultuur aan dat het belangrijkste beleidsinstrument op dit terrein, het
Stimuleringsfonds voor de Pers, zich samen met andere fondsen evolueert in de richting van een
stimuleringsfonds voor de media. Zo'n fonds zou daar waar de maatschappelijke functies van de media
in het geding komen de mediasector moeten kunnen ondersteunen. Het moet, in samenhang met
andere fondsen, waardevolle initiatieven op het gebied van nieuws, opinie en achtergrond en van
kunst en cultuur kunnen ondersteunen. Voor de omvorming van de bestaande fondsen in de richting
van een mediafonds is evident politieke regie onontbeerlijk, meent de Raad. Alleen bij een goed
geregisseerde overgangssituatie blijven de waardevolle elementen uit het bestaande media- en
cultuurbeleid overeind.
Ik volg dit advies (nog) niet. Uiteraard heb ik oog voor de convergentie tussen mediumtypen en de
gevolgen die dat op termijn heeft voor het beleid, maar de convergentie is nog niet zo ver
voortgeschreden dat een onderscheid tussen de diverse mediumtypen niet langer aan de orde zou zijn.
Pers en omroep hebben heel eigen regelgeving en financiële kaders. Hetzelfde geldt voor de
mediasector en de cultuursector. We zullen dit onderwerp op langere termijn nader moeten bezien.
5.5. Mediawijsheid
De Raad voor Cultuur benadrukt het belang van mediawijsheid en prijst de verschillende activiteiten
die de overheid op dit terrein heeft ontwikkeld. Wel vindt de Raad dat de huidige initiatieven teveel op
de kinderen en jeugd zijn gericht. Bij een steeds groter wordend aanbod van media-inhouden en in een
tijd waarin deze inhouden steeds commerciëler worden, acht de Raad het van belang dat alle burgers
over voldoende kennis, vaardigheden en mentaliteit beschikken om alle informatie die zij via de media
tot zich nemen, te kunnen wegen en beoordelen. Daarom pleit Raad ervoor dat de innovatiegelden, die
21
22/22
momenteel louter ten goede komen aan technische innovatie, ook ingezet kunnen worden voor het
bevorderen van mediawijsheid.
Het kabinet is blij met de lof van de Raad voor zijn plannen rond Mediawijsheid. Ik stel voor dat we die
eerst gaan implementeren. Overigens wijs ik er op dat de uitgevers zich al vele jaren inspannen om
leerlingen te leren omgaan met kranten: het project Krant-in-de-Klas loopt al sinds 1975 en richt zich
zowel op het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs.
5.6. Recht op weerwoord
In een gemedialiseerde samenleving is het van belang dat er een zekere gelijkwaardigheid bestaat
tussen mediaproducent en mediaontvanger, vindt de Raad voor Cultuur. Hij pleit daarom voor een
recht op weerwoord. Dit verplicht media-aanbieders ruimte te bieden aan lezers/kijkers die kunnen
aantonen door een publicatie van het medium benadeeld te zijn. De Raad beveelt aan dit recht te laten
gelden voor alle Nederlandse media.
Ik ben hier geen voorstander van. Ons huidig systeem kent twee mogelijkheden voor klagende
partijen: de Raad voor de Journalistiek en/of de rechter. De rechter kan een medium een plicht tot
rectificatie opleggen. Tot dusverre is niet gebleken dat het bestaande systeem ontoereikend zou zijn.
Uit oogpunt van de redactionele onafhankelijkheid van de media moeten we zeer terughoudend zijn
met een recht op weerwoord.
5.7. Redactionele onafhankelijkheid
De Raad voor Cultuur is bezorgd over de vermenging van commerciële en redactionele inhouden. Om
de onafhankelijkheid te waarborgen is het van groot belang dat hier regelgeving voor wordt
ontwikkeld. In het geval van journalistieke producten moet volstrekt duidelijk zijn ook aan de
gebruiker aan welke media-uitingen wordt meebetaald door derde , al dan niet commerciële
partijen. Bij radio- en televisieprogramma's wordt reeds middels billboards vermeld wie er (mede)
heeft betaald aan het programma. De Raad beveelt aan, indien er sprake is van inmenging in
mediaproducten, ook voor de geschreven pers een vermelding te verplichten.
Ik vind dit een sympathieke suggestie. Ook binnen de journalistiek staat het onderwerp van
redactionele onafhankelijkheid zeker in de belangstelling.44 Ik zal met de perssector overleggen of
zoiets vrijwillig geregeld kan worden. Het zou mijns inziens in ieder geval moeten gelden voor nieuws,
achtergronden etc. Het past ook in het algemene streven van media en journalisten om
verantwoording af te leggen en transparant te zijn jegens het publiek.
6. Tenslotte
In deze brief is de visie van het kabinet verwoord op het grote belang van een pluriforme,
onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige nieuwsvoorziening en de belangrijke rol die de pers
44 Zie bijvoorbeeld het recente boek van Kees Buijs, Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk, Amsterdam 2008.
---
23/23
daarbij vervult. Ik heb concrete voorstellen gedaan om de drie componenten van het persbeleid te
actualiseren: het wegnemen van onnodige belemmeringen, zodat mediabedrijven in staat zijn om zich
multimediaal te ontplooien; het bieden van (bescheiden) steun op tijdelijke basis via het
Stimuleringsfonds voor de Pers en tenslotte het stimuleren van zelfregulering die gericht is op het
professioneel en maatschappelijk verantwoord functioneren van media en journalistiek.
Ik ben van plan om deze voorstellen op korte termijn in uitvoering te nemen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
23