Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Een goed advies is het halve werk -
onderzoek naar
monumentencommissies
Erfgoedinspectie
oktober 2008
2 Erfgoedinspectie
Inhoud
Samenvatting 5
1 Inleiding 9
1.1 De probleemstelling 9
1.2 Leeswijzer 10
2 Wettelijke basis 11
2.1 Wetsvoorstel beperking adviesplicht 11
2.2 Monumentenwet 1988 12
2.3 Algemene Wet Bestuursrecht 13
2.4 Welstandstoezicht 14
3 Bevindingen en aanbevelingen 17
3.1 Nieuwe adviestaak 17
3.2 Soort commissie 19
3.3 Deskundigheid van de commissieleden 21
3.4 Professionaliteit 26
3.4.1 Onafhankelijkheid 26
3.4.2 Werkwijze 29
Bijlage 1 Werkmethodiek 33
Bijlage 2 Organisatorische aspecten bij monumentencommissies 37
Bijlage 3 Afkortingen en bronnen 43
Colofon 45
3 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
4 Erfgoedinspectie
Samenvatting
De Erfgoedinspectie heeft een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar het functioneren
van de monumentencommissies op lokaal niveau. Doel van het onderzoek was enerzijds om
meer informatie te verkrijgen over de samenstelling en de werkwijze van deze commissies,
maar anderzijds ook om vast te stellen in welke mate de commissies deskundig zijn en
professionaliteit bezitten. Met de invoering van de Monumentenwet 1988 zijn veel taken
voor de uitvoering belegd bij de gemeenten waaronder het instellen van een
monumentencommissie. Monumentencommissies op hun beurt hebben de wettelijke taak
om te adviseren over aanvragen voor restauraties en wijzigingen van monumenten.
De Minister van OCW heeft een wetswijziging voorgesteld (Wet Beperking Adviesplicht)
waarin de adviesplicht wordt aangepast. In een aantal situaties (sloop, reconstructie en/of
functiewijziging) vervalt bij inwerkingtreding van deze wetswijziging de adviesplicht van de
RACM. Dit heeft als gevolg dat veel monumentenvergunningen zullen worden verleend of
afgewezen op basis van alleen het advies van de monumentencommissie van de betreffende
gemeente. Vooruitlopend op een wettelijke aanpassing van de adviesplicht in januari 2009,
is per 21 april 2008, met instemming van de Tweede Kamer, een interim-regel van kracht
geworden om in de aanloop naar de wetswijziging de adviespraktijk al aan te passen zoals
in het wetsvoorstel is opgenomen.
Uit de inspecties van de Erfgoedinspectie bij een specifieke groep van 16 gemeenten blijkt
dat er een grote diversiteit is aan commissies. De meerderheid van de commissies is
deskundig en toegerust om als enige adviesorgaan van een gemeentebestuur te
functioneren na de invoering van de aanpassing van de Monumentenwet 1988. Er zijn wel
grote verschillen in de mate van deskundigheid en professionaliteit.
Probleemstelling
De probleemstelling van dit inspectieonderzoek is te herleiden tot de vraag of de
monumentencommissies voldoende zijn toegerust op hun taak, gezien in het licht van de
aanstaande wetswijziging, en of ze deskundig en professioneel genoeg zijn.
Bevindingen
Adviestaak in de nieuwe situatie
In dit onderzoek geeft meer dan een derde van de gemeenten aan dat hun commissie niet
geëquipeerd is voor de nieuwe situatie. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend: de
deskundigheid ontbreekt, er zijn vacatures, de commissie dient uitgebreid te worden,
commissieleden hebben niet voldoende tijd of er is maar één monumentendeskundige.
In de Wet Beperking Adviesplicht worden twee zaken expliciet geregeld om de
deskundigheid en de onafhankelijkheid te bevorderen.
Met betrekking tot de deskundigheid van de commissieleden is bepaald dat `enkele leden'
deskundig moeten zijn op het gebied van cultuurhistorie, bouw-/architectuurhistorie,
restauratie en landschap/stedenbouw. Bij geïntegreerde welstands- en
5 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
monumentencommissies komt het nu nog voor dat er soms slechts één
monumentendeskundige is. Ook bij afzonderlijke monumentencommissies is de basale
deskundigheid soms niet of gefragmenteerd aanwezig.
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissie is bepaald dat de commissie niet
door bestuurlijke belangen mag worden geleid. In bijna een kwart van de commissies is nog
een lid van het college van Burgemeester en Wethouders voorzitter van de
monumentencommissie. Dit is met de vaststelling van de wetswijziging niet meer
mogelijk.
De wetswijziging regelt niet hoe monumentencommissies professioneler kunnen werken,
omdat dit wordt beschouwd als een gemeentelijke beleidskeuze.
De Erfgoedinspectie heeft wel een gebrek aan professionaliteit geconstateerd in een fors
aantal monumentencommissies. Zowel wat de onafhankelijkheid betreft als de manier van
werken worden onvolkomenheden geconstateerd. Het risico op het voorkomen van
belangenverstrengeling is onvoldoende geregeld. In bijna een derde van de gemeenten zijn
commissieleden ook anderszins actief werkzaam in de gemeente, bijvoorbeeld als architect
of als adviseur.
Ook constateert de inspectie dat de hoogte van vergoedingen voor het advieswerk sterk
uiteen loopt en niet in verhouding staat tot de vastgestelde tarieven die gelden voor
welstandsadvisering. Monumentenadvisering wordt nog door velen gezien als hobbyisme,
terwijl het een specifieke discipline betreft die op professioneel niveau vergoed moet
worden. Het is mede om die reden moeilijk deskundige mensen te vinden voor dit werk.
Conclusies en aanbevelingen
De randvoorwaarden voor het advieswerk van monumentencommissies zijn summier
geformuleerd in de Monumentenwet 1988 waardoor er een grote mate van diversiteit is. De
Erfgoedinspectie stelt vast dat het nog schort aan de kwaliteit van de
monumentencommissies op deskundigheid en professionaliteit. Bovendien heeft meer dan
een derde deel van de gemeenten zelf aangegeven dat hun monumentencommissie niet
geëquipeerd is voor de nieuwe adviestaak.
Uit het onderzoek van de Erfgoedinspectie blijkt dat
a. de monumentencommissies niet overal deskundig zijn samengesteld. De
bezettingsgraad van monumentencommissies is uiteenlopend. Bij geïntegreerde
welstands- en monumentencommissies is de monumentendeskundigheid soms
ondervertegenwoordigd;
b. de meeste commissies niet werken met vastgestelde uitgangspunten voor het
beoordelen van adviesaanvragen. Voor de burger is het transparanter wanneer
plannen worden beoordeeld op basis van expliciete beoordelingscriteria;
c. de onafhankelijkheid van de commissieleden in een aantal gevallen niet goed is
geregeld, waardoor het risico op belangenverstrengeling bestaat. Dit geldt zowel
6 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
voor de voorzitter, maar ook voor de secretaris en de commissieleden die
onafhankelijk hun werk moeten kunnen doen. Dit is nu nog onvoldoende
gewaarborgd;
d. voor advisering in monumentencommissies geen passende vergoeding wordt
gegeven, zoals dat wel gebeurt aan leden van welstandscommissies.
De bevindingen van de Erfgoedinspectie komen in grote lijnen overeen met de conclusies
uit de onderzoeken van het project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo). Met de
invoering van een vernieuwd stelsel voor de monumentenzorg worden ook verbeteringen
aangebracht in de advisering.
Aanbevelingen aan de Minister:
Bevorder de deskundigheid van de advisering door:
de RACM op te dragen te blijven adviseren over vergunningaanvragen uit
gemeenten, wanneer daarom door het betreffende gemeentebestuur expliciet
wordt gevraagd
met de RACM te overleggen hoe in voorkomende gevallen actief specialistische
kennis kan worden aangeboden
met de RACM te overleggen hoe hij zijn taak als kennisinstituut kan vergroten
door cursussen en opleidingen aan te bieden aan commissies en hun leden
met de VNG te overleggen over de aanbevelingen om te komen tot een verbetering
in deskundigheid en professionalisering van de monumentencommissies, onder
andere inzake beoordelingscriteria en honorering
Aanbevelingen aan de gemeenten:
Bevorder de deskundigheid van de advisering door:
de criteria die met de invoering van de Wet Beperking Adviesplicht van kracht
worden te incorporeren in de verordening op de monumentencommissie
de vereiste kennis op peil te brengen en te waarborgen op het gebied van
cultuurhistorie, bouw-/architectuurhistorie, restauratietechniek en
landschap/stedenbouw
te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door te werken met
een geïntegreerde commissie voor welstand en monumenten
7 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door regionalisering
en samenwerking met andere gemeenten
een adequate vergoeding aan te bieden aan deskundige commissieleden.
Bevorder de professionaliteit van de advisering door:
belangenverstrengeling te voorkomen door te zorgen voor een onafhankelijke
positie van de commissie, zowel wat de voorzitter en de secretaris betreft als de
leden
criteria op te stellen en toe te passen bij het beoordelen van adviesaanvragen
het uitbrengen van onderbouwde adviezen
8 Erfgoedinspectie
1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de probleemstelling en de achtergronden verwoord en is een leeswijzer
opgenomen.
1.1 De probleemstelling
Monumentencommissies zijn ingesteld ten behoeve van de vergunningverlening voor
monumenten. De commissies zijn er in veel verschillende gedaanten. Zowel de
deskundigheid als de wijze van advisering verschilt fors.
De probleemstelling van dit inspectieonderzoek is te herleiden tot de vraag of
monumentencommissies voldoende zijn toegerust op hun taak, zeker gezien in het licht van
de aanstaande wijziging van de Monumentenwet 1988, en of ze deskundig en professioneel
genoeg zijn (zie hoofdstuk 2.1 en 3.1). De monumentencommissies zijn in de nieuwe opzet
in een flink aantal gevallen het enige adviesorgaan dat over wijzigingen aan monumenten
adviseert aan het gemeentebestuur.
Achtergrond:
De achtergrond van het onderzoek is dat met de Monumentenwet 1988 veel taken voor de
uitvoering belegd zijn bij de gemeente. Zo schrijft de wet voor dat iedere gemeente een
monumentenverordening opstelt waarin tenminste een monumentencommissie is
geregeld. De Monumentenwet 1988 geeft verder geen nadere voorschriften over de
monumentencommissies. De commissie kan ook zijn ondergebracht bij, of onderdeel
uitmaken van een provinciale of regionale organisatie. Monumentencommissies geven
binnen het gedecentraliseerde stelsel adviezen over rijksmonumenten en, hoewel niet
verplicht, ook vaak over rijksbeschermde gezichten.
Op basis van andere wettelijke regelingen, zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en
van jurisprudentie zijn er in de afgelopen jaren aanvullende criteria ontstaan, bijvoorbeeld
over de onafhankelijkheid van de commissie.
De Monumentenwet 1988 heeft bewust veel ruimte gecreëerd voor gemeenten om de
adviestaak in te richten. De decentralisatie van taken en bevoegdheden ging er van uit dat
gemeenten zelf garant zouden staan voor kwaliteit.
Omdat er diversiteit is nagestreefd, gaat het stelsel niet uit van homogeniteit, en is het
legitiem dat samenstelling en de werkwijze van de commissie per situatie verschilt.
Met dit bestuurlijk beginsel als leidraad worden in dit onderzoek de begrippen
deskundigheid en professionaliteit benadrukt omdat deze moeten leiden tot kwalitatieve
adviezen aan het gemeentebestuur.
Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de wijze van functioneren van
de monumentencommissies op lokaal niveau. Hoewel er ook onderzocht is hoe de
9 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
samenstelling en de werkwijze van de commissie is, vormt de mate van deskundigheid en
professionaliteit van de commissie het hoofdonderwerp van dit onderzoek.
Ook uit eerdere onderzoeken1 naar monumentencommissies kwam naar voren dat een
aantal zaken voor verbetering vatbaar is.
Uit reguliere inspectiebezoeken van de Erfgoedinspectie bij een specifieke groep van 16
gemeenten in de periode juni 2006 tot september 2008 kwam naar voren dat de kwaliteit
van monumentencommissies wisselend is. Door de grote beleidsvrijheid verschilt het per
gemeente hoe de adviesfunctie wordt ingevuld. Hoewel er dus verschillen in commissies
mogen bestaan, kan de kwaliteit van de monumentencommissies beter.
Daarnaast zijn er leemtes geconstateerd in het kennis- en deskundigheidsniveau bij de
gemeenten. Deze deskundigheid is nodig om de ingekomen adviezen op waarde te kunnen
beoordelen. Op deze problematiek wordt ingegaan in het in september 2008 verschenen
rapport `Op weg naar een professionele monumentenzorg inspectie 16 gemeenten met
150 tot 200 rijksmonumenten'.
1.2 Leeswijzer
Dit themarapport is als volgt opgebouwd: het begint met een samenvatting op hoofdlijnen
inclusief conclusies en aanbevelingen. In dit hoofdstuk 1 worden de probleemstelling en het
onderzoeksdoel toegelicht. In hoofdstuk 2 is een beschouwing opgenomen over de
wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de monumentencommissie. In hoofdstuk 3
worden de bevindingen en aanbevelingen uitgewerkt op de onderdelen `deskundigheid' en
`professionaliteit'.
Het rapport gaat vergezeld van drie bijlagen: bijlage 1 bevat de werkmethodiek bij deze
thematische inspectie; bijlage 2 geeft een overzicht van de organisatorische aspecten avn
de monumentencommissies; in bijlage 3 is een overzichtslijst met de gebruikte afkortingen
en geraadpleegde bronnen opgenomen.
NB. Waar aanbevelingen aan gemeenten zijn geformuleerd, moeten deze ook worden
gelezen als gericht aan regionale en provinciale organisaties met monumentencommissies
die ten behoeve van gemeenten functioneren.
1 Stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM), nu Stichting Erfgoed Nederland;
- Monumentencommissies in beweging, 2002
- De monumentenwet in de steigers, 2006
10 Erfgoedinspectie
2 Wettelijke basis
In dit hoofdstuk komt het wettelijke kader van de monumentencommissie aan de orde.
Ook wordt ingegaan op het welstandstoezicht.
2.1 Wetsvoorstel beperking adviesplicht
Per 1 januari 2009 is de inwerkingtreding voorzien van een aanpassing van de
Monumentenwet 1988 die de adviesplicht van de Minister beperkt2. Met deze aanpassing
wordt beoogd de vergunningprocedure te vereenvoudigen en de gemeenten tevens meer
verantwoordelijkheden te geven.
Omdat de Minister beslist over de bescherming van monumenten, zal de gemeente hem om
advies moeten vragen wanneer bij voorbaat vaststaat dat de voorgestelde ingreep zal leiden
tot verlies van monumentale waarden. Dit zal zich voordoen bij (gedeeltelijke) sloop,
terugbrenging van een eerdere verschijningsvorm of functiewijziging. Het advies van de
Minister kan dan een aanvulling betekenen bij de afweging van alle bij de aanvraag
betrokken belangen. Omdat de nieuwe praktijk zich zal moeten ontwikkelen, zullen de
gevallen waarin de gemeente de vergunningaanvraag aan de Minister moet voorleggen, in
een ministeriële regeling worden uitgewerkt. Gemeenten kunnen voor kennis over de
monumentenzorg altijd een beroep blijven doen op de RACM. Ook de provinciale
steunpunten vervullen bij dit laatste een belangrijke rol, als eerstelijns vraagbaak voor
gemeenten.
Omdat het verplichte advies van de Minister bij een substantieel aandeel van de
vergunningaanvragen komt te vervallen, moet de deskundige inbreng op een andere manier
zijn verzekerd. Vanaf de inwerkingtreding van de wetswijziging moeten alle gemeenten
over een monumentenverordening en een onafhankelijke monumentencommissie
beschikken. Leden van het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) mogen geen lid
zijn van de commissie. De commissie wordt niet door bestuurlijke belangen geleid. Ook
moet zij tenminste deskundig zijn op het gebied van cultuurhistorie, bouw-/architectuur-
historie, restauratie en landschap/stedenbouw. Het blijft overigens mogelijk gebruik te
maken van een regionale of een gecombineerde welstands- en monumentencommissie.
Inmiddels is sinds 21 april 2008, met instemming van de Tweede Kamer, een interim-regel
van kracht om in de aanloop naar de wetswijziging de adviespraktijk overeenkomstig het
wetsvoorstel vorm te geven.
2 Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer de beperking van de ministeriële
adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning', Kamerstuk 2007-2008, 31345, nrs. 1-4
11 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
2.2 Monumentenwet 1988
Monumentenverordening
De Monumentenwet 1988 gaat ervan uit dat alle gemeenten een monumentenverordening
hebben3. Ook is bepaald waaraan de verordening moet voldoen4:
- Tenminste is de inschakeling geregeld van een commissie op het gebied van de
monumentenzorg, lees de monumentencommissie, die Burgemeester &
Wethouders (B&W) adviseert over aanvragen om vergunning.
- De door de gemeenteraad vastgestelde verordening wordt direct ter kennis
gebracht van de minister. Twee maanden daarna treedt zij in werking, tenzij de
minister vóór die datum de verordening voor schorsing heeft voorgedragen. De
minister beoordeelt marginaal of de verordening zodanig is ingericht dat de
samenstelling van de commissie voldoende garanties biedt om inderdaad te
kunnen spreken van een commissie op het gebied van de monumentenzorg.
De achtergrond van deze regeling is te lezen in de memorie van toelichting:
`Zeker niet alle gemeenten hebben evenwel op korte termijn de mogelijkheid een
eigen monumentenbeleid te ontwikkelen wegens het ontbreken van deskundigheid
op dit terrein. Zij kunnen dit oplossen door deskundigheid van buiten het eigen
gemeentelijke apparaat in te schakelen. Een minimale waarborg om verantwoord
met de materie om te gaan behoort in de wet te worden opgenomen. Daarom wordt,
wil een gemeente de uitvoering van het vergunningenstelsel ter hand nemen, een
gemeentelijke monumentenverordening verlangd, die de advisering door een
deskundige commissie regelt. Het is aan de gemeente te bepalen, wie als deskundig
is aan te merken. Het is voorstelbaar, dat gemeentebesturen bij de samenstelling
van een dergelijke commissie een beroep doen op de inzet en de deskundigheid van
de particuliere monumentenorganisaties die ter plaatse actief zijn.'
Deskundigheid
Ook wordt in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer nader ingegaan op het
aspect van de deskundigheid van de commissie. Gevraagd naar de redenen om de
gemeenten te laten adviseren door een monumentencommissie en niet door een commissie
van deskundigen, gaf de regering het volgende antwoord:
`De memorie van toelichting gebruikt wel een dergelijke formulering. Aan het
verschil in formulering (...) moet geen bijzondere waarde worden toegekend. Met
beide omschrijvingen wordt hetzelfde beoogd. In het op 11 november 1985 in de
3 MW 88, art. 64
4 MW 88, art. 15
12 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Nederlandse Staatscourant gepubliceerde voorontwerp werd gesproken van een
`commissie van deskundigen op het gebied van de monumentenzorg'.
Op aandringen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die een discussie
vreesde over beroepskwalificaties, is volstaan met de huidige formulering "die de
mogelijkheid biedt personen te benoemen die binnen het brede scala van de
monumentenzorg beroepsmatig en/of persoonlijk over kwaliteiten beschikken die voor een
slagvaardig werkende commissie van belang zijn".
Ook gaf de regering in de memorie het volgende te kennen:
`Het geven van richtlijnen over de gewenste mate van deskundigheid van de adviezen
achten wij nauwelijks mogelijk maar zeker ook niet nodig. In het gekozen systeem
zullen de gemeenten die een verordening vaststellen en dus zelf op
vergunningaanvragen wensen te beslissen, uiteraard hun beslissing willen baseren
op kwalitatief goede adviezen.'
Volgens jurisprudentie moet de deskundigheid van de monumentencommissie
`genoegzaam' zijn gewaarborgd. Genoegzaam betekent in dit geval 'voldoende' of
`toereikend'.
2.3 Algemene Wet Bestuursrecht
Onpartijdigheid
De Monumentenwet 1988 heeft niet verder willen voorschrijven waar een
monumentencommissie aan moet voldoen. Reden hiervoor is dat in de Algemene wet
bestuursrecht (Awb)5 hierover het nodige staat beschreven. De volgende bepalingen in de
Awb hebben betrekking op het vereiste van onpartijdigheid6:
1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of
daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de
besluitvorming beïnvloeden.
Het eerste aandachtspunt heeft tot doel vooringenomenheid in de besluitvorming te
voorkomen. Daarom moet het onwenselijk worden geacht dat functionarissen met een
mogelijk doorslaggevende invloed in de besluitvorming eveneens lid zijn van een adviserend
orgaan dat is ingesteld om bepaalde deskundigheid te waarborgen. Volgens jurisprudentie
moet de onafhankelijkheid van de monumentencommissie voldoende zijn gewaarborgd.
5 - Van Wijk e.a.,' Hoofdstukken van bestuursrecht', den Haag 2005,
- Tekst & Commentaar, Algemene wet bestuursrecht, Deventer 2007
6 Awb artikel 2:4
13 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Het tweede aandachtspunt wil iedere vermenging van publieke en privébelangen
voorkomen. Het kan gaan om directe belangen, zoals het adviseren over een eigen
vergunningaanvraag. Maar ook om indirecte persoonlijke belangen, zoals het adviseren
over een vergunningaanvraag van een organisatie waarvan men tevens bestuurslid is.
Termijnen en verstrekken van gegevens
In het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is de adviesprocedure in
beginsel zes weken7. Aan de commissie worden de gegevens ter beschikking gesteld die
nodig zijn voor een goede vervulling van de adviestaak8.
Besluit
Een andere belangrijke bepaling9 is dat B&W niet zonder meer mogen afgaan op het
uitgebrachte advies. Is het advies gebaseerd op een feitenonderzoek, dan moeten B&W
nagaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Evenmin mogen B&W een
advies zonder toelichting overnemen als een deskundig tegenadvies is overgelegd.
In het besluit dient de commissie vermeld te worden10. Voor de motivering van het besluit
kan volstaan worden met een verwijzing naar het advies van de commissie als dat advies
zelf de motivering voor dat besluit bevat. Het advies moet dan wel ter kennis van de
belanghebbende zijn gebracht11. Wijkt het besluit af van het advies dan worden de redenen
voor de afwijking vermeld12. B&W hoeft de commissie niet van het besluit in kennis te
stellen, tenzij van het advies van de commissie is afgeweken 13.
2.4 Welstandstoezicht
Voor de werkzaamheden waar een monumentenvergunning is vereist, is in het algemeen
ook een bouwvergunning nodig. In dat geval is toetsing aan de welstand relevant.
Welstandsnota
In de Woningwet is bepaald dat het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk zowel op
zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in
strijd mogen zijn met redelijke eisen van welstand. De toetsing daarvan moet plaatsvinden
aan vooraf door de gemeenteraad vastgestelde criteria. Deze welstandscriteria moeten in
de vorm van beleidsregels in een welstandsnota worden opgenomen. De criteria kunnen
7 Awb, artikel 3:16
8 Awb, artikel 4:7
9 Awb, artikel 3:9
10 Awb, artikel 3:8
11 Awb, artikel 3:49
12 Awb, artikel 3:50
13 Awb, artikel 3:43
14 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
verschillen naar gelang de plaats van het bouwwerk en moeten zoveel mogelijk zijn
toegesneden op de te onderscheiden categorieën bouwwerken. Ter bevordering van de
eenheid in welstandsnota's kunnen hiervoor bij algemene maatregelen van bestuur
voorschriften worden gegeven. Op de vaststelling en wijziging van de welstandsnota is de
gemeentelijke inspraakverordening van toepassing14.
Welstandscommissie
B&W moeten een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning voor advies voorleggen aan
de welstandscommissie. In het geval van een lichte bouwvergunning zijn ze daartoe niet
verplicht15.
De welstandscommissie is in de Woningwet gedefinieerd als een door de gemeenteraad
benoemde onafhankelijke commissie16. Naast deskundigen kunnen ook niet-deskundige
personen worden benoemd. De bouwverordening17 bevat tevens voorschriften over de
samenstelling, inrichting en werkwijze van de commissie.
De adviezen van de commissie zijn openbaar en haar vergaderingen in beginsel ook.
Eenmaal per jaar legt de commissie aan de gemeenteraad een verslag voor waarin
tenminste wordt uiteengezet op welke wijze toepassing is gegeven aan de
welstandscriteria18. Eenmaal per jaar ontvangt de raad ook van B&W een verslag waarin in
ieder geval informatie wordt gegegeven op welke wijze zij is omgegaan met de adviezen van
de welstandscommissie19.
In de plaats van de commissie kan een stadsbouwmeester worden aangesteld20.
Paragraaf 2.3 is ook van toepassing op de welstandscommissie.
Weigering vergunning
De bouwvergunning, zowel de reguliere als de lichte, wordt door B&W in beginsel geweigerd
als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van
welstand21. De bouwvergunning moet ook geweigerd worden als geen
monumentenvergunning is verleend.
14 Woningwet, artikel 12a
15 Woningwet, artikel 48
16 Woningwet, artikel 1
17 Woningwet, artikel 8
18 Woningwet, artikel 12b
19 Woningwet, artikel 12c
20 Woningwet, artikel 8
21 Woningwet, artikel 44
15 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
16 Erfgoedinspectie
3 Bevindingen en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden de bevindingen weergegeven op basis van de enquête die in 2007 is
gehouden onder 458 gemeenten en 12 provinciale organisaties die gemeenten
ondersteunen in de adviestaak.
Uit telefonische interviews en gesprekken met diverse organisaties in 2007 en het voorjaar
van 2008 is aanvullende informatie naar voren gekomen die in de beschrijvingen is
verwerkt.
Daarnaast wordt in dit hoofdstuk de deskundigheid en de professionaliteit van 16
monumentencommissies beschreven. Het betreft de commissies waarmee is gesproken
tijdens reguliere gemeentelijke inspectiebezoeken in de periode tussen juni 2006 en
september 2008. Het betreft de groep van 16 gemeenten met 150 tot 200 rijksmonumenten
op het grondgebied.
In de paragrafen over deskundigheid en professionaliteit worden de bevindingen gevolgd
door aanbevelingen.
3.1 Nieuwe adviestaak
Zoals in hoofdstuk 2 is uiteengezet zal naar verwachting via wetswijziging vanaf 1 januari
2009 de adviesplicht worden aangepast. In de meeste gevallen22 hoeft een aanvraag niet
meer voor advies te worden voorgelegd aan de Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Daarmee vervalt in een aantal gevallen de
dubbele adviesplicht en is de monumentencommissie het enige adviesorgaan. Voor een
aanvrager heeft dit het voordeel dat een aanvraag sneller kan worden behandeld omdat
immers het advies van de RACM vaak niet meer nodig is. Gemeenten kunnen desgewenst
altijd een beroep doen op de RACM. Vooruitlopend op de wetsaanpassing wordt vanaf 21
april 2008 al volgens de nieuwe adviesplicht gewerkt. De RACM zal de nieuwe praktijk tot
begin 2009 monitoren.
Na de invoering van de wetswijziging is de advisering door de RACM, voor zover niet
behorend tot de uitzonderingssituaties (zie noot 22), niet langer verplicht. In tegenstelling
tot de interim-regeling die thans nog van kracht is, is in de nieuwe situatie niet langer
opgenomen dat gemeenten hun aanvragen om vergunning aan de RACM mogen
voorleggen. De Erfgoedinspectie voorziet hierin een risico, omdat nog niet alle commissies
zo deskundig zijn en professioneel werken om de adviestaak al enige te verrichten.
22 Het voorstel beperkt de verplichting van de minister om te adviseren over vergunningaanvragen tot
aanvragen die het voortbestaan van een monument raken, zoals sloop van een monument of een
gedeelte daarvan waarin monumentale waarden zijn gelegen. De minister blijft ook adviseren in het
geval er sprake is van een reconstructie ten gevolge waarvan een monument of een deel daarvan wordt
teruggebracht naar een eerdere, oudere verschijningsvorm. Hetzelfde geldt voor herbestemming ten
gevolge waarvan de functie van het monument wijzigt. In andere gevallen is advisering door de minister niet
langer verplicht.
17 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Gemeente kunnen wel een beroep blijven doen op de RACM, bijvoorbeeld als het gaat om
gespecialiseerde kennis.
De hoofdvraag in het onderzoek was of monumentencommissies voldoende zijn toegerust
op hun taak, gezien in het licht van de aanstaande wetswijziging, en of ze voldoende
deskundig en professioneel zijn.
commissie toegerust op adviestaak
65%
35%
commissie is toegerust op de nieuwe situatie
commissie in niet toegerust op de nieuwe situatie
Uit de enquête blijkt dat eind 2007 tweederde van de commissies (65%) van mening is dat zij
voldoende geëquipeerd is voor de nieuwe situatie. Eenderde (35%) van de commissies achtte
zich op dat moment nog niet voldoende toegerust om de adviesplicht uit te voeren.
Provinciale adviesorganisaties bevestigen dit beeld; ruim eenderde deel van haar
commissies (37%) is hier nog niet op ingesteld.
Er bestaan verschillende redenen waarom men niet toegerust is voor de nieuwe adviestaak.
Een belangrijke oorzaak is gelegen in het feit dat commissies nog een te smalle
deskundigheid hebben. Zo komt het voor dat er slechts één monumentendeskundige is of
dat er langdurige vacatures zijn.
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat gemeenten moeilijk geschikte adviseurs kunnen
vinden in hun regio en dat de geringe vergoeding die monumentencommissieleden
ontvangen het advieswerk niet aantrekkelijk maakt. Een vaste vergoeding voor de
monumentenleden bestaat in Nederland niet, in tegenstelling tot de situatie bij de
Welstandscommissies, waar landelijk geregeld is dat de leden een passende honorering
krijgen volgens architectenmaatstaven. Ten onrechte wordt het advieswerk van
monumentencommissies nog teveel gezien als hobbyisme, en niet als een gespecialiseerde
discipline waarbij adequate beloning thuishoort.
Door de invoering van de nieuwe adviestaak wordt de verantwoordelijkheid van de
monumentencommissie vergroot. Dit veronderstelt een grote mate van deskundigheid en
professionaliteit die nog niet bij alle monumentencommissies voorhanden is.
18 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
3.2 Soort commissie
Met de inwerkingtreding van de Monumentenwet 1988 kregen de gemeenten de
mogelijkheid om een eigen monumentencommissie· in te richten. De afgelopen 20 jaar
hebben de gemeenten ieder op een eigen manier invulling gegeven aan die wettelijke
adviestaak en dat levert in de praktijk een grote variëteit op. Zo zijn er commissies te
onderscheiden die werken op gemeentelijk niveau, regionaal niveau of onder
verantwoordelijkheid van een provinciaal werkende welstands- en
monumentenorganisatie. Op gemeentelijk niveau zijn commissies zowel zelfstandig als
monumentencommissie werkzaam of als onderdeel van geïntegreerde welstands- en
monumentencommissies. In een enkel geval komt het voor dat het adviesorgaan een
andere naam heeft of dat de advieswerkzaamheden zijn uitbesteed aan een particulier
bedrijf. Daarnaast waren er begin 2008 nog 20 gemeenten die geen eigen
monumentenverordening hebben en die de besluitvorming door de RACM laten vervullen
(volgens MW88, art. 64). Vanwege de beperking van de adviesplicht van het Rijk komt deze
mogelijkheid te vervallen en worden die gemeenten geacht om op korte termijn invulling te
geven aan de adviestaak.
Ook kan de taak van de commissie verschillen: naast advisering over
monumentenvergunningen, zijn er commissies die beleidsadviezen geven of betrokken
worden bij groot stedelijke of landschappelijke projecten.
Bij de decentralisatie van 1988 heeft de gemeente de mogelijkheid gekregen om een eigen
monumentenverordening vast te stellen. In deze verordening kan ook worden bepaald wat
de aard van de commissie is.
Uit de inspecties bij de 16 gemeenten bezochte gemeenten zijn er elf die een eigen
monumentencommissie hebben ingericht, al dan niet geïntegreerd met de
welstandscommissie. Vier gemeenten hebben de advisering ondergebracht bij een
regionale of provinciale organisatie. Een gemeente heeft de advisering bij gebrek aan een
eigen onafhankelijke commissie tot nu toe laten uitvoeren door een Raadscommissie23,
maar bereidt inmiddels de inschakeling van een deskundige commissie voor.
23 Deze gemeente overtreedt op dit onderwerp de Monumentenwet 1988; hier is onder artikel 15.1
opgenomen dat in de gemeentelijke verordening tenminste de inschakeling van een commissie op het gebied
van de monumentenzorg wordt geregeld. Uit jurisprudentie uit 1991 is gebleken dat een gemeentelijke
Raadscommissie niet als zodanig kan worden aangemerkt.
19 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
aard van de commissie
63%
15%
22%
zelfstandige monumentencommissie op gemeentelijk niveau
gecombineerde welstands-/monumentencommissie op gemeentelijk niveau
gecombineerde welstands-/monumentencommissie op provinciaal niveau
Het merendeel van de gemeenten beschikt over zelfstandige monumentencommissies
(63%). De overige gemeenten (37%) hebben het advieswerk voor de rijksmonumenten op een
andere wijze ingericht door te werken met een geïntegreerde welstands- en
monumentencommissie of met een provinciale organisatie.
Provinciale organisaties geven aan dat zij merendeels een gecombineerde welstands- en
monumentencommissie hebben ingericht. Dit komt bijvoorbeeld voor in de provincies
Groningen, Friesland en Utrecht. In de provincie Noord-Brabant worden de gemeentelijke
monumentencommissies aangevuld met een deskundig lid van een provinciale organisatie.
In de provincies Zuid-Holland en Zeeland levert de provinciale organisatie een deskundige
die gemandateerd is om de adviesaanvragen af te handelen. Dit gemandateerde lid kan in
bepaalde gevallen een beroep doen op de grote monumentencommissie van deze
provinciale organisatie voor ruggespraak.
Het aantal leden in een monumentencommissie verschilt per gemeente. Zo komt het voor
dat een commissie bestaat uit slechts één persoon, maar zijn er ook commissies waarin
negen leden zitting hebben. Gemiddeld zitten er vijf leden in een gemeentelijke
monumentencommissie.
Bij die gemeenten waar de adviestaak is ondergebracht bij een geïntegreerde welstand- en
monumentencommissie is de bezettingsgraad eveneens wisselend. Bij deze geïntegreerde
commissies is de monumentendeskundigheid vaak belegd bij slechts één persoon. Het
risico van een commissie met maar één monumentenlid is dat de kennis beperkt is of dat er
sprake is van slechts één bepaalde restauratieopvatting. Voor sommige geïntegreerde
commissies is in de verordening bepaald dat bij de behandeling van monumentenadviezen
de stem van de monumentendeskundige doorslaggevend is.
Het komt regelmatig voor dat leden van de monumentencommissie ook werkzaam zijn in de
betreffende gemeente. Het risico van belangenverstrengeling dat hierbij kan optreden,
komt bij paragraaf 3.4 aan de orde.
20 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
3.3 Deskundigheid24 van de commissieleden
In de Monumentenwet 1988 wordt er vanuit gegaan dat een gemeente een deskundige
commissie instelt. Uitgangspunt daarbij was het gemeentelijk belang van kwalitatief goede
adviezen en daarvoor is een deskundige commissie nodig. Uit jurisprudentie is gebleken dat
de deskundigheid voldoende moet zijn gewaarborgd (zie hoofdstuk 2).
Met de aanpassing van de adviesplicht per 1 januari 2009 wordt van een commissie
verwacht dat er enkele leden deskundig zijn op het gebied van cultuurhistorie, bouw-
/architectuurhistorie, restauratie en landschap/stedenbouw. Het is de verantwoordelijkheid
van de gemeente om er voor te zorgen dat deskundigheid in de commissie voorhanden is.
Ook voor de regionale of gecombineerde commissies geldt dat de monumenten-
deskundigheid bij meerdere leden gewaarborgd moet zijn. In dit onderzoek is de vraag
voorgelegd welke deskundigheid aanwezig is in de commissie.
Deskundigheid in commissies
lokaal deskundige
archeoloog
stedenbouwkundige
architectuurhistoricus
bouwhistoricus
restauratiearchitect
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
De helft van de commissies (51%) beschikt over een restauratiearchitect. Veel gemeenten
geven aan dat er architecten in de commissie zitten, maar er zijn grote verschillen tussen
ervaren restauratiearchitecten en architecten die slechts incidenteel verantwoordelijk zijn
voor een restauratieproject. Het begrip restauratiearchitect is overigens niet nader
omschreven. Sinds kort bestaat de mogelijkheid om volgens de Gemeenschappelijke
Erkenningsregeling Architecten werkzaam in de Restauratie (GEAR) erkend te worden als
gecertificeerd restauratiearchitect.
24 Voor uitleg van het kwaliteitskenmerk `deskundigheid' wordt verwezen naar Bijlage 1.
21 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
In bijna een derde van de gemeenten (31%) is een architectuurhistoricus aanwezig in de
commissie. Een bouwhistoricus komt in ruim eenderde voor: 36% van de
monumentencommissie heeft een bouwhistoricus .
In veel gemeenten (41%) maken lokaal deskundigen onderdeel uit van de commissie. Vaak
worden deze leden afgevaardigd door historische verenigingen en organisaties.
In het kader van integrale benadering van ruimtelijke ordeningsvraagstukken zijn ook
archeologen en stedenbouwkundigen gewenst in een commissie. Deze zijn slechts
mondjesmaat vertegenwoordigd: 11% van de commissies beschikt over een archeoloog en
een vijfde van de commissies heeft een stedenbouwkundige (19%) in haar midden.
Tijdens de reguliere inspecties bij 16 gemeenten komt eenzelfde beeld naar voren.
11 van 16 gemeenten hebben een eigen commissie (een eigen monumentencommissie of
een geïntegreerde welstands/monumentencommissie). Van die 11 gemeenten hebben er 6
hun commissie voldoende deskundig ingericht, met commissieleden uit alle benodigde
disciplines. Bij de andere 5 gemeenten met een eigen commissie ontbreekt kennis over
bouw- en cultuurhistorie, bestaat de commissie alleen uit architecten, of is er slechts één
lid met kennis van monumenten en restauraties.
Bij de gemeenten die gebruik maken van een regionale geïntegreerde welstands- en
monumentencommissie was in twee van de vier gevallen de monumentendeskundigheid
ondervertegenwoordigd in deze commissie. Bij één daarvan werd de advisering maar door
één persoon uitgevoerd.
In de situatie dat de gemeentelijke Raadscommissie fungeert als monumentencommissie, is
geen deskundigheid in de advisering aanwezig.
Wanneer de noodzakelijke deskundigheid in de commissie niet vertegenwoordigd is, bestaat
het risico dat de uit te brengen adviezen niet volledig zijn en dat besluiten worden genomen
op basis van onvoldoende deskundig onderbouwde adviezen.
De Erfgoedinspectie vindt het zorgelijk dat bij de helft van de commissies geen
deskundigheid aanwezig is op het gebied van restauratietechniek en bij een aanmerkelijk
aantal commissies geen architectuur- of bouwhistoricus. Daarnaast komt het bij
geïntegreerde welstands- en monumentencommissies vaak voor dat de samenstelling
eenzijdig is doordat deze bestaan uit alleen maar architecten.
In het kader van de gewijzigde adviesplicht zullen veel restauratieplannen alleen nog door
de monumentencommissie van advies worden voorzien en niet door de RACM. Dit vereist
van de commissieleden veel kennis. Ook eenvoudige ingrepen kunnen immers voor een
monument vergaande consequenties hebben. Dit verlangt dan ook een deskundige
afweging. Op dit moment beschikken de meeste commissies niet zelf over voldoende leden
met specifieke kennis.
22 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
De Erfgoedinspectie constateert dat bij met name kleinere gemeenten de kritische massa
om een eigen deskundige commissie in te richten, niet aanwezig is. Het heeft geen zin om
voor enkele aanvragen per jaar een eigen commissie in te richten. Nog te weinig wordt
gebruik gemaakt van gemeenschappelijke regelingen met andere gemeenten of van
bestaande regionale of provinciale organisaties.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de deskundigheid op een hoger peil te krijgen.
Afgezien van de optie om meer in regionale of provinciale verbanden te gaan samenwerken,
kan ook door externe inhuur voor specifieke advisering of door het volgen van opleidingen
gewerkt worden aan de verhoging van de kwaliteit. Niet in alle gevallen is daarvoor echter
de gelegenheid.
mogelijkheid om extern deskundigheid in te winnen
28% 29%
27% 16%
altijd meestal soms meestal niet of nooit
Deskundigheid kan extern worden ingewonnen wanneer de commissie zelf niet over
bepaalde disciplines beschikt. Bij sommige relevante of specifieke onderwerpen kan een
extern advies worden gevraagd. Dit kan door inschakeling van gespecialiseerde bureaus
(bijvoorbeeld op het gebied van bouwhistorie), maar ook door gebruik te maken van de
specialisten van de RACM.
Slechts 45 % heeft of benut de mogelijkheid van het inhuren van externe deskundigheid.
29 % doet dit altijd, 16 % meestal. Ruim de helft van de commissies maakt soms (27%),
meestal niet of nooit (28 %) gebruik van deze mogelijkheid.
Gemeentebesturen en/of provinciale organisaties stellen hun commissies onvoldoende in de
gelegenheid om ad hoc gespecialiseerde kennis in te huren.
De RACM zou zijn rol als kennisinstituut meer kunnen waarmaken door zijn specialistische
kennis actief aan te bieden.
23 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
mogelijkheid om cursus te volgen
63%
37%
gelegenheid wordt niet geboden gelegenheid wordt wel geboden
Een andere manier om de deskundigheid van de commissie te bevorderen, is het volgen van
specifieke opleidingen of cursussen. Bij de meeste commissies wordt de leden niet de
mogelijkheid geboden (63 %) om op kosten van de gemeente of de eigen organisatie een
cursus te volgen indien dit wenselijk of noodzakelijk wordt geacht.
Ook hier zou de RACM een belangrijke rol kunnen spelen; in zijn samenwerking met het
Nationaal Restauratiefonds en de Stichting Erfgoed Nederland zou de RACM specifieke
kennisverbreding en verdieping kunnen aanbieden aan commissies en commissieleden.
24 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Aanbevelingen aan de Minister:
Bevorder de deskundigheid van de advisering door:
de RACM op te dragen te blijven adviseren over vergunningaanvragen uit
gemeenten, wanneer daarom door het betreffende gemeentebestuur expliciet
wordt gevraagd
met de RACM te overleggen hoe in voorkomende gevallen actief specialistische
kennis kan worden aangeboden
met de RACM te overleggen hoe hij zijn taak als kennisinstituut kan vergroten
door cursussen en opleidingen aan te bieden aan commissies en hun leden
met de VNG te overleggen over de aanbevelingen om te komen tot een verbetering
in deskundigheid en professionalisering van de monumentencommissies, onder
andere inzake beoordelingscriteria en honorering
Aanbevelingen aan de gemeenten:
Bevorder de deskundigheid van de advisering door:
de criteria die met de invoering van de Wet Beperking Adviesplicht van kracht
worden, te incorporeren in de verordening op de monumentencommissie
de vereiste kennis op peil te brengen en te waarborgen op het gebied van
cultuurhistorie, bouw-/architectuurhistorie, restauratietechniek en
landschap/stedenbouw
te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door te werken met
een geïntegreerde commissie voor welstand en monumenten
te onderzoeken of de deskundigheid kan worden bevorderd door regionalisering
en samenwerking met andere gemeenten
een adequate vergoeding aan te bieden aan deskundige commissieleden
25 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
3.4 Professionaliteit
3.4.1 Onafhankelijkheid
In verband met de wijziging van de ministeriële adviesplicht zal in de Monumentenwet 1988
worden opgenomen dat de bij verordening in te stellen commissie zowel onafhankelijk als
deskundig op het gebied van de monumentenzorg moet zijn. De samenstelling van de
commissie dient zodanig te zijn dat een onafhankelijk oordeel kan worden gevormd. De
onafhankelijkheid van de commissie blijkt uit het feit dat in de commissie geen leden van
het college van burgemeester en wethouders kunnen worden benoemd. De commissie
wordt daarmee niet door bestuurlijke belangen geleid.
In de voorgestelde wetswijziging ligt de nadruk op de mogelijke belangenverstrengeling van
de voorzitter. Het probleem doet zich echter ook voor bij de (ambtelijk) secretaris van de
commissie en bij de leden zelf, bijvoorbeeld wanneer zij als architect werkzaam zijn in
diezelfde gemeente.
Bestuurder als voorzitter
onafhankelijkheid voorzitter
75%
13% 12%
portefeuillehouder is voorzitter met stemrecht
portefeuillehouder is voorzitter zonder stemrecht
commissie heeft een onafhankelijke voorzitter
Uit de enquête blijkt dat bij een op de vier gemeenten (25%) de voorzitter van de commissie
een bestuurder is van de betreffende gemeente. In bijna de helft van deze commissies heeft
de voorzitter zelfs stemrecht.
Bij de zestien bezochte gemeenten kwam de Erfgoedinspectie tot de bevinding dat er drie
situaties waren waar een bestuurder voorzitter van de commissie was. In twee van de drie
gevallen kwam het voor dat deze voorzitter ook stemrecht heeft.
Dit beeld wijkt niet veel af van het landelijke beeld dat uit de enquête naar voren komt.
Daarnaast is de situatie waar de Raadscommissie de monumentencommissie vormt een
ultiem sprekend voorbeeld van belangenverstrengeling, omdat advisering en
besluitvorming (inclusief belangenafweging) in één hand liggen.
26 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Een aantal gemeenten geeft aan dat zij om praktische of strategische redenen de
portefeuillehouder monumentenzorg de voorzitter laten zijn van de commissie. Dit zou de
betrokkenheid verhogen.
Het is goed mogelijk om de bestuurder te betrekken bij de lopende aanvragen en verstrekte
adviezen zonder dat deze lid is van de commissie. Er kan voor worden gekozen dat de
secretaris of voorzitter van de commissie de bestuurder in een structureel overleg bijpraat
over de belangrijkste zaken. Daarnaast kan de commissie bijvoorbeeld periodiek overleggen
met de portefeuillehouder van de betreffende gemeente.
Positie secretaris
onafhankelijkheid secretaris
69%
16%
15%
secretaris is ambtenaar
secretaris is commissielid
secretaris is onafhankelijk / geen commissielid
Bij de meerderheid van de commissies (69%) is de secretaris van de commissie een
ambtenaar. In de andere situaties kiest de commissie zelf een secretaris uit haar midden
(16%) of is de secretaris onafhankelijk en geen lid van de commissie (15%).
Daarnaast komt het voor dat in sommige commissies een andere gemeenteambtenaar lid
van de commissie is; soms met, soms zonder stemrecht. Het betreft in deze gevallen
meestal een beleidsmedewerker cultuur of ruimtelijke ordening.
Om risico's van belangenverstrengeling te vermijden, is het wenselijk een duidelijke
scheiding aan te brengen tussen de taken van de monumentenambtenaar die een plan
behandelt en toelicht, en de secretaris van de commissie.
27 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Onafhankelijkheid van de overige leden
onafhankelijkheid commissieleden
68%
32%
commissielid is ook op andere wijze werkzaam in gemeente
commissielid werkt niet in gemeente
In eenderde van de commissies zijn de leden ook anderszins werkzaam in de betreffende
gemeente (32%). Er is een risico op belangenverstrengeling aanwezig als een commissielid
op enigerlei wijze betrokken is bij een aanvraag tot restauratie, bijvoorbeeld als architect,
eigenaar of omwonende. Deze situatie doet zich in de groep van bezochte gemeenten in
vier van de zestien gevallen voor.
Het risico neemt nog toe wanneer een commissielid een plan toelicht in de
monumentencommissie en vervolgens aanwezig blijft tijdens de beraadslaging van de
commissie. Daarnaast komt het voor dat commissieleden via het advieswerk nieuwe
opdrachten verwerven bijvoorbeeld als adviseur tijdens de bouwfase over dezelfde
projecten waarover is geadviseerd. Om op dit niveau belangenverstrengeling te voorkomen
is in een reglement op de commissie niets afdoende geregeld.
Behalve dat de voorzitter van de monumentencommissie en de secretaris dit zouden
moeten bewaken, zou er bij de monumentenleden die met regelmaat ook belanghebbende
zijn, de vraag kunnen worden gesteld of lidmaatschap van die commissie wenselijk is.
Bij ruim viervijfde van de provinciale organisaties (80%) worden naast advieswerk ook
andere werkzaamheden in de betreffende gemeente verricht. Ze verlenen bijvoorbeeld
ondersteuning zoals het opstellen van beleidsplannen, restauratieplannen, opstellen van
redengevende omschrijving en adviseren van eigenaren van monumenten. Vaak vloeit dit
voor uit een brede taakopvatting van deze organisaties. Er is soms sprake van een
commercieel belang en daarmee een risico op belangenvermenging.
De mogelijkheid van belangenverstrengeling kan voorkomen worden door dit met een
bepaling te regelen in de monumentenverordening of het commissiereglement en erop toe
te zien dat deze bepaling wordt nageleefd. De in de aan te passen Monumentenwet 1988
opgenomen bepaling over onafhankelijkheid zou voor alle leden moeten gelden van de
monumentencommissie.
28 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
3.4.2 Werkwijze
Naast onafhankelijkheid is de werkwijze van de commissie van belang. In het onderzoek is
een aantal organisatiekundige aspecten onderzocht, zoals de beoordelingscriteria, de
zittingstermijn, de verslaglegging en de openbaarheid.
Ter bevordering van de professionaliteit is het onderdeel `transparante criteria' van belang.
Dit onderdeel wordt hier toegelicht. De overige organisatorische gegevens zijn te vinden in
bijlage 2.
Transparante criteria bij de beoordeling van plannen
beoordelingscriteria
43%
57%
commissie werkt met duidelijke criteria
commissie heeft geen beoordelingscriteria
Minder dan de helft van de commissies (43%) werkt met duidelijke vastgestelde
beoordelingscriteria waarop een plan wordt getoetst. Dit komt overeen met de provinciale
organisaties waarvan 44% beschikt over vastgelegde criteria.
In meer dan de helft van de gevallen zijn dus geen duidelijke uitgangspunten voor de
beoordeling van aanvragen aanwezig.
Opvallend is dat bij de groep van zestien bezochte gemeenten in geen van de gevallen er
uitgangspunten aanwezig waren. Criteria waarop een aanvraag wordt getoetst, zitten
meestal wel in de hoofden van de commissieleden, maar zijn nergens expliciet gemaakt.
Voor een aanvrager zijn deze dan ook onbekend.
Anders bij de welstandcommissies, waar de verplichte welstandsnota de
aanknopingspunten biedt om plannen te toetsen, ontbreekt het bij veel
monumentencommissies aan expliciete beoordelingscriteria. Voor burgers is onduidelijk
welke criteria de commissie hanteert om een plan te beoordelen. Criteria die men zou
kunnen formuleren houden rekening met cultuur- en bouwhistorie, restauratietechniek en
-filosofie, archeologische waarden en landschappelijke en stedenbouwkundige elementen.
29 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Uit de inspecties komt naar voren dat veel ingediende plannen geen informatie bevatten
over bijvoorbeeld bouwhistorie, over gebruik van materiaal of over toepassing van kleuren.
Monumentencommissies maken niet duidelijk aan de indiener dat dit wezenlijke informatie
is om een plan goed te kunnen beoordelen. Omdat een bouwhistorisch onderzoek geen
verplicht deel uit maakt van de aanvraag, is het moeilijk voor de commissie de
consequenties te doorzien van een mogelijke wijziging. Ook de gemeenten hanteren vaak
geen criteria waaraan een ontvankelijk restauratieplan zou moeten voldoen.
De RACM publiceert regelmatig katernen met wetenswaardige restauratie- informatie,
maar deze worden vaak niet gebruikt bij de beoordeling van restauratieplannen of zijn zelfs
niet bekend bij aanvragers en bij commissieleden.
Door het ontbreken van (landelijke) uitgangspunten ontstaat er onbedoeld een willekeur.
Over restauratie-ingrepen wordt in de ene gemeente negatief geadviseerd, terwijl dezelfde
ingrepen in andere gemeenten wel worden toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn het
plaatsen van GSM-antennes op monumentale (kerk)torens of het aanbrengen van
isolatieglas in historische ramen.
Een aantal gemeenten heeft de beoordelingscriteria wel expliciet gemaakt. Er zijn ook
gemeenten25 of provinciale organisaties die wel beoordelingscriteria hebben, maar waar
deze onbekend zijn bij de monumentencommissieleden. Sommige gemeenten of provinciale
organisaties26 hanteren wel expliciete criteria.
De adviezen die commissies uitbrengen zijn wisselend van kwaliteit. Dit hangt sterk samen
met de professionaliteit van de commissie. Vaak worden adviezen uitgebracht zonder
onderbouwing of toelichting, waardoor de indiener van een aanvraag en zijn architect niet
op de hoogte zijn van de motivering.
Door maatregelen te treffen voor de bevordering van professionaliteit in de commissies,
kan ook de kwaliteit van de advisering op hoger peil worden gebracht.
Aanbevelingen aan de gemeenten:
Bevorder de professionaliteit van de advisering door:
Belangenverstrengeling te voorkomen door te zorgen voor een onafhankelijke
positie van de commissie, zowel wat de voorzitter en de secretaris betreft als de
leden
Criteria op te stellen en toe te passen bij het beoordelen van adviesaanvragen
Het uitbrengen van onderbouwde adviezen
25 Programma van eisen kwaliteit monumenten, gemeente Amsterdam, 21 oktober 2003
26 Tien voor de toekomst, werkwijze en beoordelingsprincipes van monumentenadviescommissie, uitgave
stichting Welstandszorg Noord-Holland, Alkmaar november 2005
30 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Bijlagen
31 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
32 Erfgoedinspectie
Bijlage 1 Werkmethodiek
Inleiding
De Erfgoedinspectie ziet toe op de naleving van de Monumentenwet 1988, waar het gaat
om rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Daartoe verricht zij
verschillende soorten inspecties met als doel te rapporteren over de kwaliteit van de
rijksmonumentenzorg.
Een van de soorten inspecties is de zogenaamde thematische inspectie.
Een dergelijke inspectie vindt plaats naar aanleiding van een gesignaleerd of aangedragen
probleem en bestaat uit een analyse van vooraf te bestuderen documenten en uit
onderzoek naar de situatie. Hierbij worden gesprekken gevoerd met verschillende
betrokkenen. Een thematische inspectie wordt afgerond met een rapportage aan de
Minister, met een afschrift aan betrokken en bevraagde partijen. Het rapport zal ook
worden gepubliceerd op de website van de Erfgoedinspectie.
Waarderingskader instandhouding rijksmonumenten
Ten behoeve van de inspecties op het gebied van instandhouding van monumenten en
beschermde stads- en dorpsgezichten maakt de Erfgoedinspectie gebruik van
waarderingskaders. Dit is gebeurd in samenspraak met betrokkenen in het
monumentenveld in een daartoe ingestelde klankbordgroep. De waarderingskaders geven
de contouren aan waarbinnen een inspectie plaatsvindt. In de waarderingskaders heeft de
Erfgoedinspectie kwaliteitskenmerken opgenomen die aangeven waaraan een goede
monumentenzorg moet voldoen.
De waarderingskaders bevatten driedomeinen waaronder een aantal kwaliteitskenmerken
zijn samengebracht. Uitgangspunt is toetsing op de naleving van de Monumentenwet 1988
in de ruimste zin van het woord. De drie domeinen zijn gericht op `resultaten' (de
monumenten c.q. beschermde gezichten worden zorgvuldig in stand gehouden),
`effectiviteit' (het proces gebeurt zorgvuldig en doelmatig) en `waarborg' (de zorg voor de
monumenten c.q. beschermde gezichten is verzekerd).
Uit de waarderingskaders is één kwaliteitskenmerk van toepassing op de adviesorganen
zoals de monumentencommissie. Uitgangspunt van dit kenmerk is dat de adviezen recht
doen aan de waarden van het monument. Dit kenmerk is concreet gemaakt in de volgende
vier indicatoren:
1. De adviezen zijn deskundig
2. De adviezen zijn transparant en dragen bij aan een juiste besluitvorming
3. Het adviesorgaan is voldoende deskundig
4. Het adviesorgaan werkt professioneel
33 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Deskundige adviezen
Deskundige adviezen zijn consistent ingericht en bevatten de juist zakelijke en technische
informatie. Deze adviezen zijn gebaseerd op een deskundige beoordeling van het plan.
Transparante adviezen
Transparante adviezen zijn helder geformuleerd en gemotiveerd. Ze besteden aandacht aan
alle relevante monumentale aspecten. Er worden afzonderlijke adviezen per aanvraag
opgesteld. Uit de adviezen blijkt dat de voorgeschiedenis bekend is bij de
monumentencommissie. In de adviezen wordt waar dat van toepassing is verwezen naar
eerder afgegeven adviezen. Bij latere wezenlijke veranderingen ten opzichte van het
oorspronkelijke plan heeft het adviesorgaan opnieuw een advies uitgebracht. De adviezen
zijn openbaar.
De monumentencommissie is deskundig
Het adviesorgaan is op de juiste wijze samengesteld. Men beschikt over relevante
deskundigheid, dan wel relevante deskundigheid wordt ingewonnen. Zo is in de commissie
voldoende deskundigheid voorhanden op het gebied van cultuurhistorie, bouw-/architec-
tuurhistorie, restauratie en landschap/stedenbouw en archeologie. De commissieleden
hebben ervaring opgedaan in de praktijk, zijn geschoold en/of volgen een ter zake doende
opleiding. Ook is het belangrijk dat men op de hoogte is van nieuwe ontwikkelingen en
inzichten.
De monumentencommissie werkt professioneel
De commissie werkt met een verordening c.q. reglement waarin de taken en
verantwoordelijkheden worden geregeld. De commissieleden en de voorzitter zijn
onafhankelijk. Men maakt gebruik van vastgelegde transparante beoordelingscriteria. De
adviezen worden tijdig ingebracht. Er vindt terugkoppeling plaats over de afhandeling van
de adviezen. Ten behoeve van de plannen wordt vooroverleg gevoerd. Van de
commissievergadering is een adequate verslaglegging. De commissie vergadert openbaar
en geeft een jaarverslag uit. Er is structureel ambtelijk en bestuurlijk overleg met de
gemeente. Het risico op belangenverstrengeling is afdoende geregeld.
Verantwoording van het onderzoek
Voor het onderzoek zijn in 2007 alle 458 gemeenten benaderd door middel van een
enquête. De respons, met een score van ruim 61%, geeft een representatief beeld van de
monumentencommissies. De Erfgoedinspectie heeft voor dit onderzoek haar vragen
toegevoegd aan de jaarlijkse vragenlijst van de Stichting Erfgoed Nederland. Ook zijn de
provinciale organisaties aangeschreven die lokale monumentencommissies ondersteunen
door het leveren van deskundigheid of door zelf als commissie te functioneren. Eveneens
34 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
zijn er gesprekken gevoerd met onder andere het Ministerie van OCW, met de RACM, de
VNG, de Federatie Grote Monumentengemeenten, de Stichting Dorp, Stad en Land en de
Federatie Welstand. Daarnaast heeft de Erfgoedinspectie tussen 2005 en 2008 diverse
gemeenten geïnspecteerd op de onderwerpen "instandhouding van rijksmonumenten" en
"instandhouding van beschermde stads- en dorpsgezichten". Bij die inspecties is gesproken
met portefeuillehouders monumentenzorg, historische verenigingen en leden van
monumentencommissies en er zijn adviezen bestudeerd. Er is een samenvatting gemaakt
van wettelijke bepalingen en aanverwante juridische artikelen.
De uitkomsten van de enquête, de reguliere inspecties, de gesprekken met diverse actoren
en de analyse van jurisprudentie zijn verwerkt in dit rapport.
Op basis van deze bevindingen heeft de Erfgoedinspecties bevindingen en aanbevelingen
geformuleerd.
35 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
36 Erfgoedinspectie
Bijlage 2 Organisatorische aspecten bij
monumentencommissies
In het onderzoek zijn ook vragen gesteld naar de organisatorische aspecten van de
monumentencommissies, om te beoordelen of het werk professioneel gebeurt. Deze zijn
indirect van invloed op de professionaliteit en de manier waarop de commissie overkomt en
hoe serieus zij wordt genomen. De resultaten van deze aspecten zijn in deze bijlage
opgenomen.
Zittingstermijn
zittingstermijn commissieleden
62% 18%
20%
zittingstermijn 1 tot 4 jaar zittingstermijn 5 tot 10 jaar
zittingstermijn onbepaald
Het merendeel van de commissies (83%) beschikt over een reglement waarin bijvoorbeeld
de werkwijze en zittingstermijn zijn beschreven.
De zittingstermijn van de leden kan tot onduidelijkheid leiden. In 62% van de gevallen blijkt
deze termijn 1 tot 4 jaar te zijn. Gebruikelijk is dat de leden voor een tweede periode
herbenoemd worden, maar het is niet altijd de praktijk dat de leden daarna worden
vervangen. 18 % van de commissies kent leden met een zittingstermijn van 5 tot 10 jaar.
Een vijfde van de commissies (20%) geeft aan dat de zittingstermijn van de leden geen
eindtermijn kent.
Het bestaan van een reglement op de commissie is uit oogpunt van transparantie zeer
wenselijk. Naast het hanteren van de wettelijke termijnen, dient hierin de samenstelling,
zittingstermijn en werkwijze vastgesteld te zijn.
37 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Verslaglegging en motivering van adviezen
verslaglegging vergaderingen
8%
92%
commissie heeft wel verslaglegging commissie heeft geen verslaglegging
Vrijwel alle commissies (92%) geven aan dat er adequate verslaglegging is van de
vergaderingen. Bij de provinciale organisaties stelt een kleiner aantal (62%) een verslag op.
Deze verslagen worden niet actief openbaar gemaakt.
motivering bij positieve adviezen
59%
15%
26%
advies wordt altijd gemotiveerd advies wordt soms gemotiveerd
advies wordt niet gemotiveerd
motivering bij negatieve adviezen
19%
81%
advies wordt altijd gemotiveerd advies wordt niet gemotiveerd
Een kleine meerderheid van de commissies (59%) geeft aan dat een positief advies altijd
schriftelijk wordt gemotiveerd. Bij meer dan een kwart van de commissies (26%) gebeurt dit
meestal. Bij de overige commissies (15%) worden positieve adviezen vrijwel nooit
38 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
schriftelijk toegelicht. Een negatief advies wordt bij vier van de vijf commissies (81%) wel
schriftelijk gemotiveerd.
Vaak wordt bij een positief advies volstaan met het oordeel `positief' zonder dat wordt
toegelicht wat de goede elementen zijn uit het plan. Indieners van plannen kunnen zich
meer bewust zijn van de kwaliteit van hun plannen als de goede elementen wel worden
benoemd. Indien het advies wordt overgenomen in de vergunning, kan dit een stimulerend
effect hebben op de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden, omdat bijvoorbeeld de
aannemer een beter inzicht krijgt in de achtergronden van de gemaakte keuzes.
Een aantal commissies vervat de uitkomsten van de vergadering direct in een advies aan
het college, zonder een verslag van de vergadering. Bezwaarlijk aan deze wijze van werken
is dat er geen overzicht is van de vergadering, van de gewisselde argumenten en van de
bezetting van de commissie.
Weer andere commissies stellen geen afzonderlijke adviezen op, maar volstaan met een
vergaderverslag. Behalve dat een afzonderlijk advies ontbreekt, komt het ook voor dat de
aanvraag in verschillende vergaderingen is besproken. Op den duur ontbreekt het overzicht
dat moet leiden tot het definitieve advies. In die situaties waar een gemandateerd lid
feitelijk alleen de monumentencommissie vormt, wordt er ook geen verslag gemaakt van de
vergadering omdat het betreffende lid immers niet vergadert.
Bij geïntegreerde welstands- en monumentencommissies kan het voorkomen dat niet
duidelijk is of er sprake is van een geïntegreerd advies dan wel een gescheiden advies. Een
aantal bekeken adviezen hadden duidelijk een welstandskarakter, het
monumentengedeelte was onderbelicht of ontbrak. Er was onvoldoende aandacht voor alle
relevante monumentale aspecten van een aanvraag.
Opvolgen van adviezen
opvolgen van advies
19% 72%
9%
advies wordt altijd overgenomen advies wordt meestal overgenomen
advies wordt soms overgenomen
Bijna een vijfde van de adviezen (19%) wordt altijd opgevolgd. Ruim 72% van de adviezen
wordt meestal overgenomen door de gemeente. Provinciale organisaties geven aan dat hun
adviezen altijd in het besluit worden opgenomen.
39 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
De commissie wordt vrijwel altijd (98%) bij latere ingrijpende veranderingen ten opzichte
van het oorspronkelijke plan opnieuw om advies gevraagd.
afschrift van besluit
20%
49%
31%
gemeente stuurt geen afschrift van besluit aan commissie
gemeente stuurt soms afschrift van besluit aan commissie
gemeente stuurt wel afschrift van besluit aan commissie
Bijna de helft van de gemeenten (49%) geeft aan geen afschrift van de vergunning te sturen
aan de commissie. Slechts een vijfde (20%) zegt wel een afschrift te versturen. Andere
gemeenten bepalen wisselend of dit wel of niet gebeurt.
Monumentencommissies weten te weinig wat het effect is van de uitgebrachte adviezen
wanneer ze geen afschrift krijgen van de vergunning. De commissies hebben daarmee
onvoldoende inzicht op welke wijze adviezen doorwerken in de vergunning.
Openbaarheid en jaarlijks verslag
Ruim 92% van de gemeenten geeft aan dat de vergaderingen van de
monumentencommissie openbaar zijn.
Vergaderingen van geïntegreerde welstands- en monumentencommissies zijn, vanwege
wettelijke bepalingen in de Woningwet, in principe altijd openbaar. De Monumentenwet
1988 kent deze bepaling niet. Toch is het praktijk dat er openbaar wordt vergaderd
alhoewel dit niet altijd bij het publiek bekend is. Indieners van plannen worden uitgenodigd
om hun plan toe te lichten in de vergadering. Maar andere geïnteresseerden weten niet
altijd dat er een vergadering plaatsvindt of wat de vergaderagenda is. Historische
verenigingen geven aan dat het werk van de monumentencommissie hen grotendeels
onbekend is. De vergaderingen worden vrijwel niet door geïnteresseerden of door
journalisten bezocht.
40 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Frequentie van vergaderen
vergaderfrequentie
35%
45%
17% 3%
een keer per week
een keer per twee weken
een keer maand
variërend van vier tot acht keer per jaar
De frequentie van vergaderen verschilt per gemeente. Het komt voor dat een commissie
wekelijks vergadert (3%), iedere twee weken (17%), maandelijks (35%), of anderszins,
variërend van vier tot acht keer per jaar (45%).
Hoe vaak de commissie vergadert is afhankelijk van het aanbod van aanvragen, maar moet
in elk geval vastgelegd zijn in de verordening op de monumentencommissie. Niet iedere
gemeente beschikt over zo'n verordening.
Overigens worden de commissies regelmatig (42%) of soms (35%) gevraagd om een
preadvies te geven, voordat een plan daadwerkelijk in behandeling wordt genomen.
Jaarverslag
jaarverslag
48%
16%
36%
commissie brengt jaarverslag uit
commissie brengt geen jaarverslag uit
jaarverslag maakt onderdeel uit van welstandsverslag
Terwijl bijna de helft (48%) van de monumentencommissies jaarlijks verantwoording aflegt
over haar advieswerk, blijkt dat een aanzienlijk deel van de commissies (36%) nooit een
jaarverslag maakt. Andere commissies laten het monumentengedeelte een onderdeel zijn
van het Welstandsjaarverslag of verantwoorden zich op een andere manier. Iets meer dan
de helft van de provinciale organisaties (55%) geeft jaarlijks een verslag uit.
41 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
Door niet openbaar verantwoording af te leggen, maakt een deel van de commissies niet
inzichtelijk wat de kwaliteit van hun advieswerk is. Daar waar de monumentenadvisering
een onderdeel vormt van een welstandsverslag blijft het monumentengedeelte vaak
onderbelicht.
Er bestaat geen standaard waaraan een monumentenjaarverslag zou moeten voldoen. De
kwaliteit van de jaarverslagen zijn wisselend. Sommige monumentencommissies grijpen de
publicatie van het jaarverslag aan om aan te geven wat goed gaat en wat voor verbetering
vatbaar is. Ook worden ze gebruikt om trends in de aanvragen weer te geven en maken
inzichtelijk welke dilemma's de commissie is tegen gekomen. In een aantal verslagen is een
weergave van het bestuurlijke gesprek met de portefeuillehouder monumentenzorg
opgenomen.
Overleg met gemeentebestuur
overleg tussen commissie en portefeuillehouder
49%
28% 23%
commissie heeft geen overleg
commissie heeft een keer per jaar overleg
commissie heeft soms of onregelmatig overleg
Bijna de helft van de monumentencommissies (49%) heeft geen structureel overleg met de
portefeuillehouder monumentenzorg. Een kwart van de commissies (23%) heeft een keer
per jaar overleg. De rest van de commissies overleggen met een andere, vaak
onregelmatige frequentie . Monumentencommissies zijn op dit moment, anders dan de
Welstandscommissies, niet landelijk georganiseerd. Er is geen koepelorganisatie die de
belangen vertegenwoordigt van monumentencommissies en als vraagbaak kan
functioneren, terwijl dit wel wenselijk zou zijn. Een koppeling met de bestaande koepel voor
welstandscommissies (Federatie Welstand) is een denkbare optie.
42 Erfgoedinspectie
Bijlage 3 Afkortingen en bronnen
Afkortingen
Awb Algemene Wet Bestuursrecht
BWT Bouw- en Woningtoezicht
B&W College van Burgemeester en Wethouders
DCE Directie Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OCW
FGM Federatie Grote Monumentengemeenten
GEAR Gezamenlijke Erkenningsregeling Architecten
GS College van Gedeputeerde Staten
MW88 Monumentenwet 1988
MoMo Project Modernisering Monumentenstelsel
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
(voorheen RDMZ)
RDMZ Rijksdienst voor de Monumentenzorg (voorganger van de RACM)
UOV Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure
VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten
Literatuur
Algemene wet bestuursrecht
Gemeentewet
Monumentwet 1988
Provinciewet
Wetsvoorstel beperking adviesplicht
Woningwet
Website
www.bna.nl
www.erfgoednederland.nl
www.fw.nl
ww.heemschut.nl
www.ipo.nl
www.minocw.nl
www.vng.nl
www.welstand.amsterdam.nl
sites van diverse gemeenten
43 Erfgoedinspectie
Een goed advies is het halve werk - onderzoek naar monumentencommissies
44 Erfgoedinspectie
Colofon
Uitgave:
Erfgoedinspectie
Hoftoren, Rijnstraat 50
Postbus 16478 (IPC 3500)
2500 BL Den Haag
Algemeen telefoonnummer +31 (0)70 412 4012
Fax +31 (0)70 412 4014
E-mail info@erfgoedinspectie.nl
Website www.erfgoedinspectie.nl
Den Haag, oktober 2008
Over de Erfgoedinspectie
De Erfgoedinspectie waakt op nationaal niveau over een belangrijk deel van het Nederlands
erfgoed. Het toezicht is gericht op archeologische opgravingen, archieven bij de centrale
overheid, het roerend cultureel erfgoed en onroerende monumenten.
De Erfgoedinspectie ziet erop toe dat de regels worden nageleefd en stimuleert
verbeteringen in het behoud en beheer en een goede omgang met het erfgoed. Waar nodig
treedt zij op bij incidenten en calamiteiten.
De Erfgoedinspectie valt onder het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De
inspectie werkt onafhankelijk en stelt objectief haar bevindingen vast en rapporteert
daarover. Daarnaast adviseert zij de Minister over de kwaliteit en effectiviteit van de
regelgeving.
45 Erfgoedinspectie