Uitkoop na openbaar bod. Eerste arrest Ondernemingskamer op de voet
van artikel 2 359c BW
Amsterdam, 5 november 2008 - De Ondernemingskamer heeft haar eerste
arrest gewezen op de voet van artikel 2:359c BW: uitkoop van
minderheidsaandeelhouders na een geslaagd openbaar bod.
In onderhavige zaak hebben Group Danone S.A. (hierna Danone) en twee
van haar groepsvennootschappen een uitkoopvordering op de voet van
artikel 2:359c BW tegen alle overige houders van aandelen van Numico
B.V. (hierna Numico) ingesteld nadat Danone eerder een openbaar bod op
aandelen Numico gestand had gedaan.
De aandelen van Numico waren ten tijde van het instellen van de
uitkoopvordering niet langer toegelaten tot de handel op een
gereglementeerde markt, maar een redelijke en zinvolle uitleg van
artikel 2:359a jo artikel 2:359c BW brengt met zich dat volstaat dat
de vennootschap in vorenbedoelde zin was toegelaten op het moment van
het uitbrengen van het openbaar bod. Voorts dient artikel 2:359c lid 1
BW aldus te worden uitgelegd dat een openbaar bod moet zijn
uitgebracht en dat de 95%-drempels moeten zijn bereikt, maar dat niet
is vereist dat door het openbaar bod ten minste 95% van het geplaatste
kapitaal en de stemrechten is verkregen of door het openbaar bod de
95%-drempels zijn bereikt.
Ten aanzien van de door Danone c.s. te betalen prijs bepaalt artikel
2:359c lid 6 BW dat, wanneer een vrijwillig openbaar bod als bedoeld
in artikel 5:74 van Wft is uitgebracht, de waarde van de bij het
openbaar bod geboden tegenprestatie wordt geacht een billijke prijs te
zijn, mits ten minste 90% van de aandelen is verworven waarop het bod
betrekking had. De Ondernemingskamer legt de laatste zinsnede aldus
uit dat (i) ten minste 90% moet zijn verworven van de aandelen die de
bieder nog niet hield en (ii) dat deze 90% moet zijn verkregen door
aanvaarding van het openbaar bod. Dit laatste betekent dat
verwervingen anderszins buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Voorst somt de Ondernemingskamer een aantal (door notaris of
accountant geverifieerde) gegevens op waarover zij, in het algemeen en
voor zover van toepassing, dient te kunnen beschikken om te kunnen
vaststellen of de bieder ten minste 90% van de aandelen heeft
verworven waarop het bod betrekking had. In onderhavige zaak blijkt
reeds uit de door Danone c.s. opgegeven aantallen dat de 90%-grens
niet is bereikt en ontbreekt derhalve, ook indien Danone c.s. hun
stellingen hadden gestaafd met nadere bescheiden, het wettelijk
vermoeden dat de biedprijs een billijke prijs is. De Ondernemingskamer
stelt, op de voet van artikel 2:359c lid 6 eerste zin BW, de billijke
prijs zelfstandig, overeenkomstig het door Danone c.s. geboden bedrag,
vast.
LJ Nummer
BG3438
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 5 november 2008 Naar boven
Gerechtelijke organisatie