Jaar '47: `Eens een Leienaar, altijd een Leienaar'
Allemaal zijn ze rond de tachtig, de mannen die op 1 november
2008 in het Academiegebouw bijeen komen. Allemaal kwamen ze in
1947 aan in Leiden en waren lid van Minerva. Ze komen kijken
wat de Universiteit Leiden met hun schenking heeft gedaan.
Afbeelding: Mr. Chris Troost, prof. Gerard Unger en mr. Bob
Lodder op het nieuwe in de Senaatskamer. Foto Marc de Haan.
Goedgemutst en levenslustig
Krasse knarren. Deze inmiddels ingeburgerde kwalificatie van
Van Kooten & De Bie is zonder meer van toepassing op het
gezelschap. De een wat krasser dan de ander, dat wel, maar ze
zijn goedgemutst en levenslustig. In de aanloop naar 2007, toen
het Jaar '47 zijn 60-jarig bestaan vierde, werd in de groep
bedacht dat dit feit onderstreept diende te worden met een
schenking aan de Universiteit Leiden. Mr. Bob Lodder en mr.
Chris Troost namen de uitvoering ter hand. Het initiatief viel
prachtig samen met de renovatie van het Academiegebouw en zo
werd besloten dat daar iets herkenbaars gerealiseerd zou
worden. En dat paste weer precies bij het idee om in het
Academiegebouw op een of andere manier de `Leidse slogans'
zichtbaar te maken. En wie kon daar beter voor ingezet worden
dan de net in Leiden aangestelde eerste Nederlandse hoogleraar
Typografische vormgeving Gerard Unger?
Civitas-gedachte
De reünisten doneerden niet karig. Van het jaar '47, dat
tweehonderd instromers telde, zijn er nog tachtig over,
waarvan ongeveer de helft het chequeboek trok. Deze leden
brachten via het Leids Universiteits Fonds EUR 28.500 euro
bijeen. Maar toch niet alle instromers werden lid van Minerva?
Troost legt uit dat het zo niet werkte in die tijd. Vlak na de
oorlog heerste de zogenoemde civitas-gedachte - civitas
betekent `burgerschap'. Er bestond in die dagen aversie tegen
tegenstellingen en strijd, en in Leiden werd deze aversie
vertaald in de idealistische gedachte dat elke student
automatisch lid zou zijn van het Leidsch Studenten Corps
(L.S.C.). Daarnaast kon men nog lid worden van een andere
vereniging, bijvoorbeeld de Vrijzinnig Christelijke
Studentenbond (V.C.S.B.), de Societas Studiosorum Reformatorum
(S.S.R., toen nog steil in de protestantse leer), of het
katholieke Augustinus. De civitas-gedachte bleek later niet
houdbaar, zodat het studentenleven alsnog segregeerde. Het
L.S.C. werd een gewone studentenvereniging naast de andere en
fuseerde in 1969 met sociëteit Minerva.
Vijf inscripties
De reünisten, op 1 november ontvangen door oud-rector Douwe
Breimer, Gerard Unger en universiteitshistoricus Willem
Otterspeer, komen kijken naar vier inscripties, twee
uitgehouwen in vloertegels, twee ingeweven in tapijt. Een derde
tegel met inscriptie komt buiten de poort te liggen, als de
verbouwing helemaal klaar is. Gerard Unger ontwierp de Leidse
letter en ook de beide tapijten. (Zie voor meer details het
kader onderaan dit artikel.) `We hadden de schenking tien jaar
eerder, al bij ons 50-jarig bestaan, moeten doen', zegt Troost.
`Dan was het draagvlak veel groter geweest.'
Een jaar verlord
Erg hard studeren deden de studenten in hun tijd niet. Troost:
`Ik heb mijn eerste jaar verlord, zo noemden we dat. Maar ik
ben toch goed terecht gekomen. En de juridische denktrant die
ik heb aangeleerd, is overal goed voor.' Na zijn studie ging
hij aan de slag bij de Escomptobank in Amsterdam en daarna bij
de zogenaamde Herstelbank, bedoeld om te investeringen in
herstel van de oorlogsschade te financieren. Deze bank
evolueerde in de loop van de tijd tot de huidige zakenbank
NIBC.
Pyschologie en filosofie
Lodder volgde in zijn eerste jaar voornamelijk colleges
psychologie bij Chorus en filosofie bij Sassen. Maar waarom dan
toch rechten? `Ik wist al vroeg dat ik bij een gemeente wilde
werken. Mijn vader was stedenbouwkundige en nam ons mee om te
laten zien wat je op gemeentelijk niveau tot stand kon brengen.
En ik had een oom die ook op gemeentelijk niveau werkzaam was.
Dat fascineerde me geweldig.' Lodder ging aan de slag bij de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), was
plaatsvervangend gemeentesecretaris in Heerenveen en Zwolle en
vervolgens gemeentesecretaris in Almelo en Leiden.
Wilde verhalen
Op al te wilde verhalen uit het studentenleven hoeven we bij de
twee heren niet te rekenen. Eigenlijk was het een tamelijk
brave tijd. Gevraagd naar hun wildste actie vertelt Troost over
liften naar Luxemburg om daar een bruiloft bij te wonen en
Lodder over fietsen en liften in Frankrijk. Troost: `De
verhalen van mijn vader, die ook in Leiden studeerde, waren
wilder. In zijn tijd - vlak na de eeuwwisseling - gingen
studenten veel uit buiten Leiden, bijvoorbeeld in Haarlem. Daar
gingen ze met geleend geld gokken, en toen ze een keer flink
wonnen namen ze de trein, linea recta naar Parijs. Want ooit
zou God de mensen verdelen in twee groepen: zij die in Parijs
waren geweest en zij die er niet waren geweest.' Parijs trok
vlak na de oorlog nog steeds. Ook Lodder was er.
Onder de wollen deken
De sfeer die de mannen schetsen is er meer een van grote
vrijheid, een wereld die open ligt, doen waar je zin in hebt.
Ook onder de wollen deken gebeurde er echter weinig
spectaculairs. Wellicht had dat mede te maken met het feit dat
de fusie met de vrouwelijke evenknie van het L.S.C., de
vereniging van Vrouwelijke Studenten Leiden (V.V.S.L.), pas 25
jaar later, in 1972, zou plaatsvinden. Lodder: `Er was wel een
hofje speciaal voor getrouwde studenten aan de Stationsweg, en
ik hoorde dat daar wel eens ongehuwden samenleefden.' Dit zal
het nog steeds bestaande Paviljoenshof geweest zijn.
Trots op Leiden
`Eens een Leienaar, altijd een Leienaar', zegt Troost. Wat is
dan typisch Leids? `Voor een deel is het ondefinieerbaar, maar
je haalt ze er altijd zo uit. Leienaren zijn in elk geval
altijd grootgebekt. Let op, ik zeg niet grofgebekt.' Lodder:
`Je was er trots op in Leiden gestudeerd te hebben. We waren de
beste universiteit van Nederland en hadden nog niet lang
geleden diverse Nobelprijs winnaars voortgebracht (in 1925 nog
Willem Einthoven-red.). Ook hadden we in het buitenland een
heel goede reputatie.'
Wat is het dat na 60 jaar nog bindt? Troost: `Het was de
groentijd. Die bracht je door samen met anderen die in dezelfde
situatie verkeerden. Jonge mensen die een nieuwe wereld
betraden. Lang niet iedereen kon dat aan, er waren er genoeg
die het niet redden.' Maar er gebeurden tijdens de ontgroening
toch dingen die later onder druk van buitenaf verboden werden?
Troost: `Mijn kop werd kaalgeschoren.' Lodder: `Het gaat om de
gezamenlijk gedeelde ervaring, niet om de vorm.'
Inspiratiebronnen?
Waren er eigenlijk nog hoogleraren die inspireerden? Troost
zegt `zich niet zo erg door anderen te laten inspireren' maar
was onder de indruk van Drion, die Burgerlijk recht doceerde.
Lodder bewonderde de opbouw in de colleges van Cleveringa, bij
wie hij ook examen deed. Maar ook diens colleges volgde hij
niet altijd. Nog lang na zijn studie riep hij Cleveringa's hulp
in als hij een referentie nodig had. Die belde dan naderhand
terug: `Je deed het goed hoor!'
Het Jaar '47 sterft uit. Inmiddels zijn alweer twee mannen die
bijdroegen aan de schenking overleden. Stemt dat niet tot
weemoed? Troost: `Nee. We nemen gewoon een borrel! En die
begrafenissen of crematies zijn altijd gezellig.'
(4 november 2008/CH)
---
Foto André van Haasteren.
Oude teksten in een nieuwe vormgeving
Twee inscripties zijn uitgehouwen in de hardstenen vloeren van
de Gewelfkamer (praesidium academia lugduno batava libertatis,
Universiteit Leiden, bolwerk van de vrijheid) en het
binnenplein, dat door overkapping nu een uitbreiding van de
Receptiekamer vormt (dulces ante omnia musae, de muzen zijn mij
dierbaar boven alles). De andere twee zijn ingeweven in het
nieuwe tapijt van de Docentenkamer naast het Groot Auditorium
(hora est, het is tijd) en de Senaatskamer: Een vast blochuys
ende bewaernisse der ganscher landen. Deze zin komt uit de
eerste brief van Willem van Oranje waarin de stichting van een
universiteit aan de orde komt. Hij refereert ermee aan de
functie van de universiteit die hij voor ogen heeft: een sterke
vesting ter bescherming van alle provincies. Van Oranje hoopt
dat een universiteit een bindende factor zal zijn, binnen de
provincie maar ook tussen alle Hollandse provincies. Een derde
hardstenen tegel met inscriptie wordt in het Rapenburg
aangebracht: musa coelo beat (de kunst geeft het eeuwige
leven). Dat gebeurt als de bouwbedrijvigheid samenhangend met
de restauratie van het rechterdeel van het Academiegebouw, er
geen schade meer aan kan veroorzaken.
Aubergine, sigaar en hardroze
Gerard Unger ontwierp de Leidse letter en ook de beide
tapijten. Hij vertelde op 1 november dat hij nooit met steen
gewerkt had en ook niet met textiel. Dat waren extra uitdagende
aspecten in het ontwerpproces. De kleurkeuze van het tapijt in
de Senaatskamer noemde hij `een combinatie van een rijpe
aubergine en een goede sigaar'. Ook vertelde hij dat van alle
kanten bezwaar is gemaakt tegen de kleurkeuze van de letter in
het tapijt van de Senaatskamer: hardroze. `Maar ik heb mijn
poot stijf gehouden en toen het tapijt er lag en de architect
was gaan kijken, zei hij: `Ik neem alles terug, het is helemaal
goed!' De vierkanten met cirkels in het tapijt weerspiegelen de
portretten: vaak een ovale schildering in een vierkante lijst.
`Maar een ovaal en een vierkant gaan niet mooi samen, vandaar
dat het cirkels zijn geworden.' In de Docentenkamer ligt
eenzelfde ontwerp maar met een blauwe kleurstelling.
---
5/11/2008
Universiteit Leiden