Bronbescherming journalisten wettelijk geregeld
Journalisten krijgen een recht op bronbescherming. Daarmee wordt het verschoningsrecht voor deze beroepsgroep wettelijk vastgelegd. De regeling biedt niet alleen duidelijkheid en zekerheid, maar is tevens een erkenning van de bijzondere positie die journalisten innemen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Hirsch Ballin van Justitie dat vandaag voor advies naar verschillenden instanties is gestuurd.
Persvrijheid gaat samen met een zekere vrijwaring van de bron, omdat deze te respecteren en eigen redenen kan hebben om niet als zodanig te worden herkend. Maar bronbescherming is geen absoluut recht, er kan een inbreuk op worden gemaakt als bijvoorbeeld een zwaarder wegend belang als de nationale veiligheid in het geding is. De rechter bepaalt uiteindelijk of terecht een beroep op bronbescherming is gedaan.
Er komt geen strikte wettelijke omschrijving van 'de journalist'. Van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting kan door een ieder gebruik worden gemaakt. Dit betekent dat zowel journalisten die beroepsmatig met berichtgeving bezig zijn als de zogenaamde blogger van wie de activiteiten zijn gericht op het publiek en degene die ad hoc via de media deelneemt aan het publieke debat, een beroep op bronbescherming kunnen doen. Van een onderscheid tussen van oudsher bestaande en 'nieuwe' media is dus geen sprake. Wel is van belang of de publicatie bedoeld is voor een kleine bepaalde kring of voor openbaarmaking op ruimere schaal.
Centraal staat de activiteit van de journalist, voor wie bronbescherming nodig is: het gaat om gegevens die hem zijn toevertrouwd in de uitoefening van zijn beroep, in het bijzonder bij het verzamelen van informatie met het oog op berichtgeving. Degene die publiceert heeft in de eerste plaats een eigen civielrechtelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van zijn publicatie. Bij de beoordeling van de vraag of een beroep op bronbescherming terecht wordt gedaan, kan de rechter zich ook op ethische beroepsregels van journalisten oriënteren. Is een bewering van een journalist behoorlijk onderbouwd, is informatie nagetrokken en wordt zij uit andere bronnen bevestigd en is hoor en wederhoor toegepast.
Een inbreuk op bronbescherming is mogelijk maar dat gebeurt niet alleen bij voorkoming van nog te plegen misdrijven, zoals de NVJ voorstelt. Van dit laatste is de minister geen voorstander. Denkbaar is dat een einde moet worden gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf: een kaping of gijzeling, of dat een vergelijkbaar zwaar delict kan worden opgehelderd. Het EVRM geeft aan welke belangen een inbreuk op het zwijgrecht van de journalist rechtvaardigen. Dat zijn naast het voorkomen van strafbare feiten en wanordelijkheden, territoriale integriteit of openbare veiligheid, de bescherming van gezondheid en de goede zeden, alsmede de nationale veiligheid.
Voor toepassing van dwangmiddelen bij journalisten - bijvoorbeeld een doorzoeking of een inbeslagneming - handhaaft de bewindsman het bestaande beleid. In een aanwijzing van het College van procureurs-generaal is duidelijk aangegeven hoe dwangmiddelen tegen journalisten moeten worden toegepast met het oog op het hen toekomend recht op bronbescherming.
De minister verkort de termijn van de gijzeling van iemand die zich ten onrechte vanwege een bijzonder ambt of beroep op zijn verschoningsrecht beroept. Dit geldt dus ook voor de van oudsher bekende geheimhouders: notaris, advocaat, arts en geestelijke. Vanwege de ingrijpende gevolgen moet sneller worden bekeken of de persoon in kwestie langer in gijzeling blijft. Er komt een herbeoordeling na zes dagen zowel voor de fase van het gerechtelijk vooronderzoek als voor het onderzoek op zitting.
Noot voor redacties (