Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Den Haag Ons kenmerk
3 november 2008 IB/71753
Onderwerp
EU Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda (delen cultuur, audiovisueel en onderwijs) van de Onderwijs-,
Jeugd- en Cultuurraad van 20 en 21 november aanstaande, ten behoeve van het Algemeen Overleg dat
is voorzien op 18 november. In deze agenda is ook een vooruitblik op de Informele Onderwijsraad (25
en 26 november) in Bordeaux opgenomen.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de
OJC-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/13
Geannoteerde agenda OJC-Raad 20-21 november 2008
Onderstaande annotatie is opgesteld op basis van de thans bekende ontwerp-agenda. De definitieve
agenda zal in de komende weken door COREPER worden vastgesteld. Als bijlage is toegevoegd een
overzicht van de onderwerpen die volgens de agenda van de Europese Commissie de komende tijd aan
de orde zullen komen.
Het Cultuur-deel van de Raad bevat geen omstreden onderwerpen. Rond het Europees Erfgoed Label
zijn de Nederlandse voorwaarden gehonoreerd. In het deel Audiovisueel is van belang het onderdeel
Europeana (Europese digitale bibliotheek), waar Nederland zijn leidende rol wil behouden en
versterken. Ook zal hier wellicht nog de problematiek rond de Commissiemededeling over de publieke
omroep aan de orde komen. Tijdens het onderdeel Onderwijs zijn de raadsconclusies over Scholen in
de 21e eeuw en over Meertaligheid wellicht politiek interessant. Daarin is op verzoek van veel lidstaten
(waaronder Nederland) duidelijk verwoord dat lidstaten eigen verantwoordelijkheid hebben op deze
terreinen en dat de rol van de Commissie slechts ondersteunend is.
CULTUUR
Europees Erfgoed Label gedachtewisseling en aannemen Raadsconclusies
Hieraan ligt geen Commissievoorstel ten grondslag; voor de Raadsconclusies is dan ook geen BNC-fiche opgesteld.
Ruimere aandacht voor cultureel erfgoed is al sinds 2006 onderwerp van discussie in de Europese
Unie. In dat jaar lanceerden Frankrijk, Spanje en Hongarije het initiatief een Europees erfgoedlabel
(EEL) te realiseren. De OJC-Raad van mei 2008 besprak het onderwerp in het kader van het Werkplan
voor cultuur 2008-2010. Toen bleek dat een meerderheid van de lidstaten zich bij het initiatief zou
aansluiten, besloot het Franse EU-voorzitterschap over het Erfgoedlabel Raadsconclusies te agenderen
voor de komende OJC-Raad.
In de voorliggende Raadsconclusies worden de uitgangspunten van het EEL beschreven. Bij de
toekenning van het Label ligt de nadruk op de gemeenschappelijke geschiedenis van Europa en de
Europese dimensie van cultureel erfgoed. Dit kunnen monumenten, natuurlijke of stedelijke gebieden,
cultuurlandschappen en herdenkingsplaatsen zijn, alsmede culturele goederen en immaterieel
erfgoed, voor zover dat met een plaats verbonden is, met inbegrip van het hedendaagse erfgoed. Hierin
verschilt deze Europese lijst van de UNESCO Werelderfgoedlijst, die gericht is op de bijzondere
`universele' waarde van het cultureel en natuurlijk erfgoed. Een voorbeeld uit de 55 monumenten die
reeds door 16 landen zijn voorgedragen voor het EEL is het huis van Robert Schuman in Frankrijk, één
van de geestelijke vaders van Europa.
Monumenten die het Label toegekend krijgen, verplichten zichzelf de Europese dimensie van de
historische locatie en de rol ervan in de geschiedenis onder de aandacht te brengen. Verder dienen zij
te zorgen voor goed beheer en toegankelijkheid voor een zo breed mogelijk publiek, met bijzondere
aandacht voor jongeren.
blad 3/13
Deelname van de lidstaten aan het EEL-project is vrijwillig, gebaseerd op transparante criteria en
flexibele beheersregelingen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Voor de
kennisoverdracht kan worden gebruik gemaakt van de al bestaande netwerken en andere
erfgoedactiviteiten, zoals die van de Raad van Europa en Unesco.
De Raad verzoekt de Europese Commissie met een voorstel over het EEL te komen, rekening houdend
met de in de voorliggende Raadsconclusies opgenomen criteria en beginselen. Naar verwachting zal de
Commissie in het nieuwe voorstel de praktische aspecten van het project uitwerken, zoals financiering
en administratieve organisatie.
Nederlandse inzet
Nederland gaat akkoord met de ontwerpconclusies van de Raad betreffende de instelling door de
Europese Unie van een `Europees erfgoedlabel'. In deze conclusies is rekening gehouden met het
Nederlandse standpunt. Voor toekenning van het Label zijn duidelijke en transparante criteria
geformuleerd, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de expertise van andere initiatieven, zoals bij
de werelderfgoedlijst van UNESCO. Tevens is van belang dat deelname aan en het voordragen van
monumenten voor het Label op vrijwillige basis geschiedt.
Nederland zal er op blijven toezien dat de administratieve en financiële druk beperkt blijft. Op dit
moment bestudeer ik of, en zo ja op welke wijze gevolg kan worden gegeven aan het EEL initiatief.
Architectuur: bijdrage van cultuur aan duurzame ontwikkeling gedachtewisseling en aannemen
Raadsconclusies
Hieraan ligt geen Commissievoorstel ten grondslag; voor de Raadsconclusies is dan ook geen BNC-fiche opgesteld.
Het initiatief van het Franse EU-voorzitterschap architectuur en duurzame ontwikkeling te agenderen
past in de nu tienjarige traditie van het ook in internationaal verband actief bevorderen van
architectonische kwaliteit door de Franse overheid. Nederland nam als EU-voorzitter in 1997 het
initiatief door voor het eerst een Expert Meeting over architectuurbeleid te organiseren.
De voorliggende Raadsconclusies beogen de in de afgelopen jaren in gang gezette lijnen te
consolideren en een nieuwe impuls te geven aan de behartiging van het belang van architectonische en
ruimtelijke kwaliteit in de ruimste zin in Europa. Daarnaast wordt onderstreept dat architectuur niet
alleen een cultuurgoed, maar tevens een economisch en sociaal goed is.
De Raad verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie onder meer om innovatie en experimenten
met betrekking tot duurzame ontwikkeling op gebied van architectuur, stedenbouw en
landschapsarchitectuur te bevorderen. Ook roept de Raad op het publiek bewust te maken van de rol
van architectuur en stedenbouw bij het creëren van een goed leefklimaat. De lidstaten wordt voorts
gevraagd ervoor te zorgen dat architectuur een `verbindende en vernieuwende rol speelt in het proces
van duurzame ontwikkeling'.
blad 4/13
Nederlandse inzet:
Nederland gaat akkoord met de Raadsconclusies. Inhoudelijk stroken deze Raadsconclusies met de
nieuwe architectuurnota die onlangs door het kabinet aan de TK is aangeboden. Het Nederlandse
architectuurbeleid is gericht op het bevorderen van een goed architectuurklimaat en het `werken aan
een mooier een duurzamer Nederland'.
Bevordering van de culturele diversiteit en de culturele dialoog in de externe betrekkingen van de
Unie en de lidstaten gedachtewisseling en aannemen Raadsconclusies
Fiche: Tweede Kamer (2006-2007) 22112, nr 547
De bevordering en bescherming van de culturele diversiteit is een grondgedachte van zowel het EG-
verdrag, als van de UNESCO Conventie culturele diversiteit van 20 oktober 2005. In het bijzonder de
Unesco conventie heeft een politieke prioritering in gang gezet. De agendering van de rol van cultuur
in de externe betrekkingen van de EU is daar een gevolg van. Deze agendering kreeg overigens een
belangrijke impuls door de conferentie `Diversity makes the DifferenceEuropean Foreign Policy &
Culture' in het Vredespaleis in Den Haag in maart 2007.
Ook de Europese Commissie maakt zich sterk om cultuur een integraal deel te laten zijn van het
buitenlandse beleid van de Unie. De Commissie nam dit ook op als doelstelling in haar Mededeling over
een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering van mei 2007 (ref: COM(2007) 242
final). Het onderwerp kreeg vervolgens ruime aandacht tijdens de Portugese en Sloveense
voorzitterschappen, in de vorm van conferenties. Dit leidde ertoe dat het thema nu ook op de agenda
van het Franse voorzitterschap staat.
In de voorliggende Raadsconclusies roept de Raad de EU-lidstaten en de Europese Commissie op de
interculturele dialoog te stimuleren en meer bekendheid te geven aan de UNESCO conventie van 20
oktober 2005 ter bevordering van de culturele diversiteit en deze Conventie te implementeren.
Nederlandse inzet:
Nederland stemt in met de voorliggende Raadsconclusies. De conclusies stroken met het Nederlandse
beleid de interculturele dialoog te bevorderen. Nederland zal de UNESCO-conventie naar verwachting
binnenkort ratificeren.
AUDIOVISUEEL
Europeana gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies
Fiche: Tweede Kamer (2007-2008) 22112, 701
In de mededeling `Het Europese culturele erfgoed met een muisklik. Vooruitgang bij de digitalisering en
online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring in de EU', geeft de Commissie een
blad 5/13
overzicht van de vooruitgang die is geboekt bij de oprichting van een Europese Digitale Bibliotheek.
Tevens worden de acties genoemd die de lidstaten hebben ondernomen om een oplossing te vinden
voor organisatorische, financiële, technische en juridische vraagstukken die van wezenlijk belang zijn
om cultureel materiaal beschikbaar te stellen op het internet. Voorts bevestigt de Commissie haar inzet
om deze doelstelling te steunen door middel van beleid en financieringsprogramma's (7de
Kaderprogramma 69 miljoen (2009-2011), eContentplus 25 miljoen (2008)).
De Raad zal conclusies betreffende de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA aannemen. Met het
aannemen van deze conclusies wordt steun verleend aan het tot stand komen van de Europese digitale
bibliotheek: de meertalige toegang tot het digitaal cultureel erfgoed van Europa. Alle resultaten van
digitaliseringsinitiatieven die in het kader van de subsidieprogramma van de EU worden uitgevoerd
komen beschikbaar via Europeana.
In de conclusies wordt de commissie gevraagd om voortdurende steun door middel van beleid en
financieringsprogramma's. De lidstaten wordt verzocht om steun te verlenen aan Europeana en de
opname van digitaal cultureel materiaal onverminderd te bevorderen. Daarbij zouden zij aandacht
moeten houden voor duurzaamheid, kwantitatieve doelen voor digitalisering en auteursrechten.
De lidstaten en de Commissie wordt verzocht zich in te zetten voor de vaststelling van een bestuurs- en
economische structuur die het welslagen en de duurzaamheid van Europeana garanderen. Daarbij
moet met name gesteund worden op de groep van nationale deskundigen voor digitalisering en digitale
bewaring.
De oprichting van Europeana, de Europese Digitale Bibliotheek, maakt onderdeel uit van de i2010-
strategie voor de informatiemaatschappij. De prioritaire acties die de lidstaten daartoe zouden moeten
ondernemen werden door de Commissie geïnventariseerd in een aanbeveling over digitalisering en
online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (2006/585/EG).
Nederlandse inzet
Het uitvoerend bureau van de stichting Europeana is dankzij Nederlandse inspanningen en de
belangrijke rol die de Koninklijke Bibliotheek (KB) speelt op het gebied van digitale cultuur in Europa,
gehuisvest bij de KB. Nederland ondersteunt Europeana in financiële en organisatorische zin.
Nederlandse instellingen dragen actief bij aan Europeana: Rijksmuseum, Beeld en Geluid, Koninklijke
Bibliotheek, Digitaal Ergoed Nederland, Nationaal Archief.
Het project Europeana sluit logisch aan bij de in Nederland lopende digitaliseringsinitiatieven op het
gebied van infrastructuur en kennisontsluiting. De vestiging van de digitale bibliotheek `Europeana' in
Nederland is van groot belang vanuit economisch en inhoudelijk perspectief. Europeana versterkt de
Nederlandse kennispositie op het gebied van digitaliseren, intellectueel eigendom en innovatie met ICT
in de culturele sector. De raadsconclusies worden derhalve door Nederland onderschreven.
blad 6/13
Creatieve online-inhoud gedachtewisseling en aanname raadsconclusies.
Fiche: Tweede Kamer (2007-2008) 22112 nr 609.
De Europese Commissie publiceerde op 3 januari 2008 een mededeling die er op is gericht de
verspreiding en toegankelijkheid van online verspreide creatieve inhoud (`content') te verbeteren.
De onderhavige raadsconclusies zijn een vervolg op deze agenda. In de conclusies wordt in het
bijzonder de nadruk gelegd op twee doelstellingen:
1. het bevorderen van de ontwikkeling van legaal online-aanbod;
2. de voorkoming en de bestrijding van piraterij.
De conclusies geven aan dat bij het nastreven van deze doelstellingen rekening moet worden gehouden
met constitutionele principes, intellectuele eigendom, de verscheidenheid in zakenmodellen, de
diversiteit in de digitale economie en de noodzaak om te werken aan culturele verscheidenheid.
De conclusies roepen lidstaten op tot samenwerking op het terrein van de doelstellingen.
Aan de Europese Commissie wordt gevraagd om:
- te werken aan de doelstellingen (o.a. in het kader van de uitvoering van het Media 2007
programma);
- in samenwerking met lidstaten een bijdrage te geven aan (statistieken en kennis) over dit
onderwerp;
- een verslag uit te brengen over lopende initiatieven ter bestrijding van piraterij.
Aan de Commissie en lidstaten wordt gevraagd: voorlichting te geven aan de consument (over
auteursrechten en gebruiksvoorwaarden van online content ), samen met industrie te werken aan
signalering- en etiketteringssystemen en te werken aan eerbiediging van auteursrechten in bilaterale
en multilaterale kaders.
Nederlandse inzet:
Het Franse voorzitterschap wil, in het verlengde van de Franse nationale agenda, met deze conclusies
de nadruk leggen op het belang van de bestrijding van piraterij. De voorliggende tekst is zeer open over
de te kiezen benadering en erkent de verschillende nationale invalshoeken op deze problematiek.
Nederland stemt mede om die reden in met de voorliggende tekst.
Herziening Omroepmededeling (geagendeerd onder `Diversen')
Eerder informeerde ik u over het voornemen van de Europese Commissie om de Omroepmededeling
(2001) te herzien en mijn initiatief voor een gezamenlijk positiedocument van meerdere lidstaten. Bij
brief van 10 oktober jl. heb ik u een kopie van mijn brief aan Eurocommissaris voor Concurrentie,
mevrouw Kroes, met het common position paper toegezonden1. Dit position paper wordt inmiddels
gesteund door 19 EU-lidstaten.
1 Kamerstukken II, 2008/2009, 21 501-34, nr. 106
blad 7/13
Naar verwachting zal de concept nieuwe Omroepmededeling zeer binnenkort en nog voor de Raad van
20 november door de Commissie worden gepubliceerd, waarna een nieuwe consultatieronde zal
plaatsvinden. Op de Raad zal onder het punt diversen op verzoek van één van de lidstaten het
onderwerp geagendeerd worden.
Nederlandse inzet
Nederland zal de publicatie van de concept nieuwe Omroepmededeling afwachten en daarop, met
betrokkenheid van de andere lidstaten, reageren in lijn met het eerdere positiedocument.
ONDERWIJS
Resolutie Loopbaanbegeleiding gedachtewisseling en aannemen van resolutie
Hieraan ligt geen Commissievoorstel ten grondslag; voor de Raadsresolutie is dan ook geen BNC-fiche opgesteld.
Het Franse voorzitterschap hecht grote waarde aan het onderwerp Loopbaanbegeleiding. Begeleiding
speelt een doorslaggevende rol bij het nemen van belangrijke beslissingen waarmee personen
gedurende hun hele leven worden geconfronteerd. Goede begeleiding kan ertoe bijdragen dat personen
een stevigere regie over hun loopbaan krijgen en een beter evenwicht tussen hun persoonlijke en
beroepsleven realiseren.
In deze resolutie wordt lidstaten verzocht meer aandacht aan loopbaanbegeleiding te geven in hun
nationale strategieën. Hierbij zouden de volgende beginselen leidend moeten zijn:
- stimuleren van het gedurende het hele leven aanleren van vaardigheden op het vlak van
loopbaanbeheer;
- de toegang van alle burgers tot begeleidingsdiensten bevorderen;
- de kwaliteitsborging van de begeleidingsdiensten ontwikkelen;
- de coördinatie en samenwerking van verschillende actoren op nationaal, regionaal en lokaal
niveau aanmoedigen.
Door het uitwisselen van informatie tussen lidstaten over hun beleidsmaatregelen, praktijken en
evaluaties kan onderling geleerd worden. Ook kan er meer samenhang plaatsvinden tussen
beleidsmaatregelen met betrekking tot loopbaanbegeleiding en die op het terrein van werkgelegenheid
en sociale insluiting. Daarnaast zouden lidstaten en de Commissie gezamenlijk moeten overwegen of
meer empirisch gefundeerd beleid inzake begeleiding moet worden ontwikkeld.
Nederlandse inzet:
Nederland is akkoord met de Raadsresolutie. Loopbaanbegeleiding is ook in Nederland een belangrijk
onderwerp, onder meer bij het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Inhoudelijk
stroken deze Raadsconclusies met de Nederlandse aandacht voor loopbaanbegeleiding, zoals verwoord
in de Strategische MBO-agenda. Daarmee geeft Nederland al invulling aan de wens om
loopbaanbegeleiding aandacht te geven in de nationale strategie.
blad 8/13
Schoolonderwijs in de 21e eeuw gedachtewisseling en aannemen van resolutie
Fiche: Tweede Kamer (2007-2008) 22112 nr. 666
Onlangs is de mededeling van de Commissie verschenen over Europese samenwerking op het gebied
van schoolonderwijs. Hierin wordt aangegeven dat volgens de Commissie schoolonderwijs een
kernprioriteit voor de volgende cyclus van het Lissabonproces zou moeten zijn. Daarnaast wordt een
agenda gepresenteerd voor het versterken van de Europese samenwerking op het gebied van
schoolonderwijs, met aandacht voor competenties, het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, het
uitbreiden van de toegang tot voorschools onderwijs van hoge kwaliteit en het verbeteren van de
werving van leraren en schoolleiders.
Op basis van deze mededeling zijn Raadsconclusies opgesteld, die bevestigen dat de
verantwoordelijkheid voor de organisatie en de inhoud van onderwijs- en opleidingsstelsels bij de
lidstaten berust en scholen soms een aanzienlijke mate van autonomie genieten. Desalniettemin is het
belangrijk om Europees samen te werken op dit terrein, met name via de open methode van
coördinatie (leren van elkaar). De lidstaten zijn het er over eens dat de verwerving van
sleutelcompetenties (met name taalvaardigheid en rekenen) verbeterd moet worden, dat alle
leerlingen kwaliteitsonderwijs zullen genieten overeenkomstig het beginsel van gelijke kansen en dat
de kwaliteit van het beroep en de opleiding van leraren verbeterd moet worden.
De lidstaten wordt verzocht om met steun van de Commissie de Europese samenwerking via de open
methode van coördinatie te verbeteren en de aandacht hierbij vooral te richten op het verbeteren van
competenties (lees- en rekenvaardigheid en het bevorderen van het leren van minstens 2 vreemde
talen) en het wekken van belangstelling voor wiskunde, wetenschap en techniek. Ook wordt aandacht
gevraagd voor het garanderen van toegankelijke en hoogwaardige voorschoolse voorzieningen, het
terugdringen van voortijdig schoolverlaten, het terugdringen van het aantal leerlingen met
achterblijvende schoolprestaties, het zorgen voor geslaagde overgangen tussen verschillende
schooltypen en niveaus (o.a. door het verbeteren van toegang en kwaliteit van keuzebegeleidings- en
adviesdiensten) en het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar, o.a. door steunprogramma's
voor beginnende leraren en het verbeteren van het aanbod van programma's voor permanente
opleiding van leerkrachten.
Nederlandse inzet:
Nederland is akkoord met de Raadsconclusies. Nederland heeft zich in het voortraject kritisch
opgesteld ten aanzien van de Mededeling; hoewel de samenwerking in EU-verband een belangrijke
bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs, staat de eigen verantwoordelijkheid van
lidstaten voorop. Zoals ook in het BNC-fiche beschreven, is Nederland van mening dat de rol van de
Commissie slechts ondersteunend kan zijn en dat de belangrijkste meerwaarde van de EU op dit terrein
het faciliteren van `leren van elkaar' door lidstaten is. Dat wordt goed verwoord in deze conclusies.
Veel van wat wordt aanbevolen gebeurt al in Nederland, waarbij de verantwoordelijkheid vaak bij de
blad 9/13
scholen en de leraren zelf ligt. Nederland hecht sterk aan het terugdringen van de administratieve
lastendruk. De Nederlandse inzet is daarom blijvend gericht op het beperken van de rapportagelast.
Mobiliteit van jongeren gedachtewisseling en aannemen van raadsconclusies
Hieraan ligt geen Commissievoorstel ten grondslag; voor de Raadsconclusies is dan ook geen BNC-fiche opgesteld.
In het begin van dit jaar stelde Eurocommissaris Ján Figel een speciale "High Level Expert Forum" in
om de Commissie te adviseren over het Europese mobiliteitsbeleid. Het Forum werd verzocht om te
onderzoeken hoe - voortbouwend op het succes van het Erasmus programma - het mobiliteitsbeleid
kan worden uitgebreid en welke aanbevelingen daartoe gedaan kunnen worden. Het Forum heeft juni
jl. advies uitgebracht in de vorm van het rapport `Making learning mobility an oppurtunity for all'.
Belangrijkste conclusie van het Forum is dat de mogelijkheden van leermobiliteit verder vergroot moet
worden en dat de Commissie zich meer dan nu het geval is op alle jonge mensen moet richten als het
om mobiliteit gaat. Het panel wijst er in dit kader op dat er in 2020 naar verwachting 10% minder
jongeren in de leeftijdscategorie 16-29 jaar zullen zijn dan nu het geval is (afname voorzien van 90
naar 81 miljoen). Om de Europese concurrentiekracht ook in de toekomst te bestendigen, is het van
groot belang dat de mobiliteit onder jongeren wordt vergroot. Immers, het Europees
concurrentievermogen heeft baat bij mobiliteit vanwege de kennisuitwisseling die daarmee gepaard
gaat. Meer mobiliteit leidt ook tot een grotere bewustwording van de Europese identiteit en
burgerschap onder jongeren, zo stelt het panel.
Voortbouwend op dit rapport heeft het Franse Voorzitterschap Raadconclusies over mobiliteit
opgesteld. In deze Raadsconclusies wordt onderstreept dat mobiliteit alle jonge Europeanen aangaat
en dat mobiliteit daarom een vanzelfsprekend onderdeel moet worden van het opleidingstraject van
iedere jonge Europeaan. Eigenlijk zou mobiliteit in het onderwijs eerder regel dan uitzondering moeten
zijn. Iedere jongere zou de mogelijkheid moeten hebben om deel te nemen aan enige vorm van
mobiliteit, of dit nu in het onderwijs is of als stageplaats of als vrijwilligerswerk. Instellingen voor hoger
onderwijs zouden gestimuleerd moeten worden om dergelijke mobiliteitsperiodes een vast onderdeel
van de opleiding te laten zijn. Ook zouden de mobiliteitsmogelijkheden in het beroepsonderwijs sterk
moeten toenemen, evenals de mobiliteit van leraren en ander onderwijzend personeel.
Lidstaten en de Commissie zouden rekening houdend met de nationale situatie en wetgeving -
maatregelen moeten nemen om eventuele barrières voor mobiliteit te verwijderen en om
studieperiodes in het buitenland te erkennen. Betere informatie moet gegeven worden over de
bestaande mobiliteitsprogramma's, procedures moeten vereenvoudigd worden en bestaande
financieringsbronnen zouden beter benut kunnen worden. Ook studenten uit sociaal-economisch
achtergestelde gezinnen zouden deel moeten kunnen nemen aan mobiliteitsprogramma's. Ten slotte
zou de kennis over de deelname aan en opbrengsten van mobiliteit vergroot moeten worden. De
Commissie zal voor eind 2010 rapporteren over de ontwikkeling van jeugdmobiliteit.
blad 10/13
Nederlandse inzet:
Nederland is akkoord met de Raadsconclusies. Nederland is voorstander van het stimuleren van
mobiliteit en neemt daartoe nationaal ook de nodige maatregelen (denk aan de meeneembaarheid van
studiefinanciering en de beurzenprogramma's voor getalenteerde studenten). De doelstellingen in de
raadsconclusies zijn ambitieus maar realistisch, ook omdat ingezet wordt op verschillende vormen van
mobiliteit (naast fysieke ook virtuele mobiliteit).
Meertaligheid aannemen Raadsconclusies
Fiche zal Tweede Kamer zeer binnenkort bereiken.
In september is een mededeling van de Commissie over meertaligheid verschenen. Deze mededeling
stelt voor meertaligheid in een bredere context te plaatsen die naast onderwijs ook sociale cohesie en
welvaart omvat en wijst daarbij op de uitdagingen die grotere mobiliteit binnen de Unie en migratie van
buiten de Unie op dit punt met zich meebrengen. Volgens de Commissie kan eentaligheid een
belemmering vormen voor werkzoekenden en kunnen ondernemingen kansen op de interne markt
mislopen door een gebrek aan talenkennis. Tegen deze achtergrond streeft de Commissie ernaar
burgers bewust te maken van de waarde van de taaldiversiteit binnen de EU en de kansen die daarmee
samenhangen en het wegnemen van barrières voor interculturele dialoog. Uitgangspunt daarbij is de
in 2002 overeengekomen `Barcelona-doelstelling' die inhoudt dat burgers naast hun moedertaal nog in
twee andere talen kunnen communiceren2. Europese mobiliteitsprogramma's voor lerenden en leraren
kunnen hier een belangrijke ondersteunende rol spelen. Verder is het volgens de Commissie van belang
dat er op alle onderwijsniveau's voldoende aanbod is van taalonderwijs. Tot slot kunnen taalbarrières
via de media (ondertiteling van films) en nieuwe ICT-oplossingen (automatische vertaaldiensten)
worden geslecht.
Zoals ik u al in de geannoteerde agenda van de vorige OJC-Raad meldde (Tweede Kamer (2007-2008),
21501-34, nr. 98), heeft Nederland op het terrein van meertaligheid een standpunt dat enigszins
afwijkt van dat van veel andere lidstaten. Terwijl de meeste lidstaten voorstander zijn van acties op dit
terrein door de Europese Commissie, vindt Nederland dat de rol van de Europese Commissie minimaal
dient te zijn. Nederland onderschrijft het belang van meertaligheid in brede zin, onder meer in het
kader van de concurrentiepositie van Nederland en de EU, het belang van het leren van vreemde talen
en de interculturele dialoog. De ondersteuning die de Commissie op dit vlak kan bieden is welkom.
Maar het uitgangspunt voor Nederland is en blijft dat de voorgestelde acties op Europees niveau een
vrijwillig karakter hebben, zodat de lidstaten steeds zelf kunnen bepalen of en in welke mate een
beroep wordt gedaan op deze ondersteuning. U ontvangt hierover zeer binnenkort het zogenoemde
BNC-fiche.
In navolging van de Mededeling van de Commissie zijn nu Raadsconclusies opgesteld. Deze verwoorden
duidelijk de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten. Lidstaten en de Commissie worden
uitgenodigd om, met inachtneming van hun respectieve rollen en het subsidiariteitsprincipe,
2 Europese Raad van Barcelona, 15 en 16 maart 2002, conclusies van het voorzitterschap, deel I, 43.1. Hierin wordt opgeroepen
tot "verdere maatregelen ... teneinde de beheersing van basisvaardigheden te bevorderen, met name door het onderwijs van ten
minste twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd..."
blad 11/13
meertaligheid (en het besef van de voordelen ervan, met name in het funderend en beroepsonderwijs)
te stimuleren. Dit kan onder andere door jongeren zo vroeg mogelijk te voorzien van taalonderwijs van
hoge kwaliteit (het liefst in twee vreemde talen) en hieraan aandacht te blijven schenken, ook na het
funderend onderwijs. Daarnaast zouden lidstaten migranten moeten voorzien in lessen in de taal van
het gastland. Ook zouden lidstaten het aantal talen waarin lesgegeven wordt kunnen verbreden,
zouden zij het leren en dissemineren van Europese talen kunnen stimuleren en zou er aandacht
geschonken moeten worden aan de opleiding, competenties en mobiliteit van taalleraren. Aandacht
wordt gevraagd voor het promoten van minder gebruikte Europese talen en voor vertalingen, om het
circuleren en dissemineren van Europese werken, ideeën en kennis aan te moedigen. De Commissie
wordt gevraagd de lidstaten te steunen bij deze pogingen en medio 2011 te rapporteren over de
implementatie van deze resolutie. Periodiek zou de Commissie de situatie van de taalvaardigheden
moeten evalueren met behulp van bestaande instrumenten, zoals de Europese taalindicator.
Nederlandse inzet:
Nederland is akkoord met de Raadsconclusies. In deze conclusies is rekening gehouden met het
kritische Nederlandse standpunt. Zij verwoorden duidelijk dat lidstaten zelf verantwoordelijk blijven
voor het beleid aangaande meertaligheid. Er is aandacht voor het belang van het leren van de taal van
het gastland door migranten en de rapportagelast is op verzoek van onder andere Nederland beperkt
gehouden.
Europese samenwerking in het beroepsonderwijs aannemen raadsconclusies
Hieraan ligt geen Commissievoorstel ten grondslag; voor de Raadsconclusies is dan ook geen BNC-fiche opgesteld.
Tijdens het Franse voorzitterschap staat het vervolg van de Europese samenwerking inzake
beroepsonderwijs (de follow up van het zgn. Kopenhagen proces) hoog op de agenda. In Kopenhagen
werd in 2002 de eerste stap gezet om intensiever samen te werken binnen Europa op het terrein van
beroepsonderwijs. Afgesproken werd onder andere om het aanzien van het beroepsonderwijs te
vergroten, om de transparantie te vergroten door middel van instrumenten zoals Europass en om
gemeenschappelijke uitgangspunten te ontwikkelen om non-formeel en informeel onderwijs te
erkennen. In de verklaring van Maastricht (2004) werden deze uitgangspunten uitgewerkt. In de
onderhavige raadsconclusies wordt aangegeven dat deze prioriteiten en oriëntaties nog steeds gelden.
De uitvoering ervan dient dus te worden voortgezet en voor de periode 2008-2010 dienen de volgende
vier prioritaire gebieden te worden aangepakt:
- op nationaal en Europees niveau moeten de instrumenten en voorzieningen van de
samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs (zoals EQF, ECVET en kwaliteitsborging)
worden ingezet;
- de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stelsels voor beroepsopleiding moeten worden
verhoogd, bijvoorbeeld door beroepenwedstrijden als Euroskills te organiseren;
- verbanden moeten gelegd blijven worden tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt, o.a. door
het goed betrekken van sociale partners bij de beleidsvorming en het erkennen van niet-
formeel en informeel leren;
blad 12/13
- het versterken van Europese samenwerkingsovereenkomsten, o.a. door het verbeteren van de
effectiviteit van de zgn. peer learning activiteiten en door het een duidelijke plaats geven van
beroepsonderwijs in het komende strategische kader voor Europese samenwerking na 2010.
Aan lidstaten en de Commissie wordt verzocht om deze maatregelen uit te voeren middels passende
financieringen, voortzetting van het werk rondom statistieken en het anticiperen op kwalificatie-
behoeften en tekorten in bepaalde vaardigheden.
Nederlandse inzet:
Nederland is akkoord met de Raadsconclusies. Deze geven volgens Nederland de juiste prioriteiten en
uitdagingen weer op het gebied van Europese samenwerking in het beroepsonderwijs.
Informele Raad Onderwijs, 25-26 november 2008, Bordeaux
Op 25-26 november vindt een informele ministersraad plaats in Bordeaux over beroepsonderwijs. Eens
in de twee jaar wordt een dergelijke bijeenkomst georganiseerd op het terrein van beroepsonderwijs,
als follow-up van het `Kopenhagenproces', gestart in 2002 (zoals hierboven beschreven). Tijdens het
Nederlandse EU-voorzitterschap (2004) vond ook een dergelijke ministersbijeenkomst plaats in
Maastricht en de laatste bijeenkomst was in 2006 in Helsinki.
Tijdens deze tweejaarlijkse bijeenkomsten wordt door de ministers een verklaring ondertekend over de
wijze waarop de EU-lidstaten zich de komende twee jaar zullen inzetten ten aanzien van het
beroepsonderwijs. De concepttekst van deze verklaring is op dit moment nog niet bekend, maar zal
naar alle waarschijnlijkheid niet veel afwijken van de bovengenoemde Raadsconclusies over Europese
samenwerking in het beroepsonderwijs.
Nederlandse inzet
Nederland onderschrijft de mobiliteitsdoelstelling voor beroepsonderwijs zoals verwoord in de
bovengenoemde raadsconclusies over mobiliteit; die moet inderdaad sterk toenemen. Dit moet
gebeuren via de nu bestaande programma's zoals Leonardo Da Vinci en net ontwikkelde instrumenten
(Europass, Europees Kwalificatieraamwerk en het Europees studiepuntensysteem voor
beroepsonderwijs - ECVET). Voor Nederland is het van belang dat het net ontwikkelde instrumentarium
voor het bevorderen van mobiliteit in het beroepsonderwijs eerst goed wordt uitontwikkeld en
geïmplementeerd, voordat nagedacht wordt over nieuwe onderwerpen en doelen.
blad 13/13
Bijlage: Toekomstige onderwerpen op EU-niveau
Afgaande op de agenda van de Europese Commissie zullen naast de al in de brief genoemde onderwerpen - de komende periode
in ieder geval de volgende onderwerpen een rol gaan spelen.
Vervolg op het Onderwijs- en Opleidingsprogramma 2010
Een nieuw beleidskader is nodig voor de periode na 2010 voor de open methode van coördinatie op het gebied van onderwijs en
opleiding om het Lissabonproces verder vorm te geven. Dit is een vervolg van het bestaande werkprogramma Onderwijs en
Opleiding 2010 dat in 2002 is aangenomen en zal ministers van onderwijs, beleidsmakers en stakeholders uitnodigen de
implementatie van de Lissabonstrategie te versterken. In december zal de Commissie een voorstel voor een strategisch
beleidskader publiceren op het terrein van de open methode van coördinatie.
Werk- en vaardighedenstrategie
In december zal de Commissie een mededeling publiceren over een werk- en vaardighedenstrategie. De bedoeling is dat een
methodologie wordt voorgesteld voor het in kaart brengen van toekomstige benodigde vaardigheden op de arbeidsmarkt.
Media Mundus
Ook wordt in december een besluit verwacht door de Commissie over een audiovisueel samenwerkingsprogramma, Media
Mundus. Dit programma zal de audiovisuele sector in staat stellen de door globalisering veroorzaakte veranderingen en
veranderde kijkgewoonten aan te kunnen. Het zal gericht zijn op de betrekkingen met de audiovisuele markten in derde landen
en bouwt voort op een pilot actie van het Europees Parlement. Het programma zal coherent en complementair zijn aan de
bestaande programma's (o.a. Media 2007) en zal gebaseerd zijn op wederkerigheid, d.w.z. wederzijdse voordelen voor de
Europese audiovisuele sector door specifieke actielijnen: gezamenlijke opleiding, distributie en steun voor cinema netwerken.
Groenboek Creatieve Industrie
De Commissie zal naar verwachting eind 2009 een groenboek Creatieve Industrie uitbrengen. Dit groenboek zal onder meer
gebaseerd zijn op het werk van de werkgroep die op dit terrein is ingericht onder de Open Methode van Coördinatie.