Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
`Naar een volwassen bachelor-masterstructuur'
Tijdens het Nota overleg over de Strategische Agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoeks- en
wetenschapsbeleid (Het Hoogste Goed), 10 december 2007, heeft de Kamer gevraagd om een notitie
over de toekomst van de master. Recent is de invoering van de bachelor-masterstructuur geëvalueerd.
Met deze notitie ga ik in op de vraag van de Kamer, gecombineerd met een beleidsreactie op het
evaluatieonderzoek. Zie bijlage 1 voor het evaluatieonderzoek1.
De notitie gaat eerst in op de oorspronkelijke doelen van de bachelor-masterstructuur. Vervolgens
worden de uitkomsten van de evaluatie weergegeven. Daarna stel ik enkele uitgangspunten van het
beleid vast, en geef ik enkele onderwerpen aan die in deze brief verder buiten beschouwing blijven. Tot
slot komen de punten aan de orde waarop ik het beleid de komende jaren wil richten.
Samenvatting van de voorstellen
Ik streef naar een bachelor-masterstructuur waarin genoeg te kiezen is voor studenten, en waarin
genoeg differentiatie bestaat om alle jongeren die hoger onderwijs volgen uit te dagen en enthousiast
te maken. Studenten moeten na de bacheloropleiding kunnen kiezen voor wat het beste bij hen past. In
veel gevallen zal dat de arbeidsmarkt zijn, zoals bij de meeste hbo-bachelors. Maar ook de keuze voor
een masteropleiding kan door een deel van de studenten bewuster gemaakt worden. Nu kiest bijna
80% van de wo-studenten voor de doorstroommaster, de master waartoe bachelorstudenten
automatisch toegang hebben. Ook kiest een substantiële groep hbo-bachelors voor doorstroming naar
een masteropleiding in het hbo of wo. Ik denk dat een bewuste keuze goed is voor studenten én voor de
kwaliteit van de opleidingen.
· Ik stel voor de wet aan te passen zodat studenten, ook bij de `doorstroommaster', eerst het
bachelordiploma moeten behalen, voordat zij kunnen starten met de masteropleiding (de
zogenoemde harde knip). De zachte knip vormt naar mijn mening een (te) vanzelfsprekende
prikkel om voor de doorstroommaster te kiezen en houdt daarmee de verdere differentiatie
van de masters tegen.
· Ik wil onderzoeken of een verdere optimalisatie van het bestaande masteraanbod nodig is,
met daarbij aandacht voor meer transparantie en heldere toelatingseisen, ook voor studenten
die vanuit andere instellingen of opleidingen komen.
· Ik wil de mogelijkheid bieden om in het specifieke geval van een internationale `joint degree'
ook masteropleidingen van 90 studiepunten aan te bieden, om belemmeringen voor deze
vorm van internationale samenwerking weg te nemen.
1 Cheps, 2008, New degrees in the Netherlands. Evaluation of the Bachelor-Master Structure and Accredi-
tation in Dutch Higher Education
---
1. De invoering van de bachelor-masterstructuur
In juni 2002 is de bachelor-masterstructuur wettelijk ingevoerd in het Nederlandse hoger onderwijs,
en gelijktijdig is ook de accreditatiewetgeving ingevoerd. Hiermee werd gevolg gegeven aan de
afspraken in het kader van het `Bolognaproces'. Dat proces startte in 1999 met de Verklaring van
Bologna die door de onderwijsministers van 29 landen ondertekend werd. Inmiddels hebben 46 landen
zich gecommitteerd aan de Bologna doelstelling: het creëren van een attractief en internationaal
competitief hoger onderwijs. Het Bolognaproces heeft hiermee een ingrijpende onderwijshervorming
in gang gezet, die grote impact heeft en nog zal hebben op de structuur en de kwaliteit van het hoger
onderwijs in de deelnemende landen. Bij de implementatie in Nederland werd de hoofddoelstelling als
volgt weergegeven:
· Een betere erkenning van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland (binnen het
framework van het Bolognaproces);
· Flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten.
De bachelor-master- en accreditatiewetgeving is vanaf de start gevolgd. De Inspectie van het
Onderwijs heeft elk jaar een voortgangsrapport van de bachelor-masterstructuur gemaakt; het laatste
rapport in dat kader is van maart 2008. Ook over het functioneren van accreditatie heeft de
onderwijsinspectie meerdere rapportages uitgebracht; in 2007 is een internationale evaluatie
uitgevoerd in het licht van de "Standards and guidelines" van ENQA. Om te voldoen aan de wettelijke
plicht tot evaluatie van wetgeving, 5 jaar na invoering, is in het voorjaar van 2008 een overkoepelend
evaluatieonderzoek in gang gezet2. Het onderzoeksbureau CHEPS heeft de evaluatie uitgevoerd. De
evaluatie heeft voor een deel het karakter van samenvoeging en beoordeling van het beschikbare
onderzoeksmateriaal, voor een deel is nieuw onderzoek uitgevoerd. Het nieuwe onderzoek betreft de
vraag in hoeverre de wetgeving heeft bijgedragen aan het vertrouwen in het Nederlands hoger
onderwijs, in binnen- en buitenland3.
2. Uitkomsten van de evaluatie
De evaluatie van de bachelor-masterwetgeving schetst een positief beeld over de snelheid en wijze
waarop de bachelor-masterstructuur in Nederland is doorgevoerd. In Europees perspectief heeft het
Nederlandse stelsel zich positief ontwikkeld in onder meer onderwijsinhoud, de omschakeling naar het
ects-studiepuntensysteem, de toegang tot de mastercyclus . Ook over de erkenning van de kwaliteit
van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland is de evaluatie positief. Het CHEPS doet onder
meer de volgende aanbevelingen:
· Het versterken van de positie en de betekenis van het bachelordiploma als zelfstandig diploma,
en het maken van een sterker onderscheid tussen bachelor- en masteropleidingen. Dat
betekent onder meer een `harde knip' tussen bachelor en master (geen instroom in de master
zonder bachelordiploma) en niet langer de `doorstroommaster' verplicht stellen (de
2 Dit is iets vertraagd, zodat het laatste rapport van de inspectie over de duur van de masterfase nog kon
worden meegenomen (masterjaren tellen, februari 2008). Dit is in september 2007 aan de TK gemeld.
3 Ten behoeve van het onderzoek is een internationaal expertpanel ingesteld, bestaande uit Marijk van der
Wende (voorzitter), Sybille Reichert (ETH Zürich, Bologna Follow-Up Group), Nick Harris (QAA UK) en Jim Allen
(ROA).
---
verplichting om voor elk bachelorprogramma een aansluitende masteropleiding aan te bieden,
zonder selectie).
· Het ontwikkelen van een visie (door overheid en instellingen) op de aantallen, breedte, lengte
en profielen van de masteropleidingen in Nederland, inclusief de hbo-master, de `top-masters'
en de joint degreeprogramma's.
· Specifiek aan de instellingen is de aanbeveling om te werken aan verdere ontwikkeling van
toelatingseisen voor de masteropleidingen, gekoppeld aan benodigde competenties en kennis
voor succes in de masterfase, en minder gekoppeld aan de eigen instelling.
Hieronder volgen 2 punten uit de evaluatie die in deze notitie niet verder aan de orde gesteld zullen
worden.
· Cheps doet de aanbeveling om de ontwikkeling rond het onderwijsbrede qualificiations
framework te versnellen, zodat het bachelor-masterstructuur ook een grotere rol kan gaan
spelen in het `leven lang leren'. Het framework beschrijft niet alleen de niveaus binnen het
hoger onderwijs, maar moet ook de aansluitingen tussen de verschillende typen onderwijs
beschrijven en zorgen voor `recognition of prior learning, including non-formal en informal
learning'. Hierbij geef ik kort aan hoe de stand van zaken op dit moment is. In het vervolg van
de notitie blijft dit onderwerp verder buiten beschouwing.
Via doorlopende leerlijnen is de toegankelijkheid van en doorstroom naar het hoger onderwijs
vanuit verschillende typen onderwijs geborgd. Het benutten van ervaringskennis en niet-
formeel dan wel informeel leren gebeurt via Erkenning van Verworven Competenties (EVC).
Het nationale kwalificatie raamwerk (NQF) voor het hoger onderwijs is op dit moment in een
proces van verificatie door buitenlandse `peers'. Het NQF voor het hoger onderwijs is in het
Europese kwalificatie raamwerk op het gebied van Leven Lang Leren (EQF-LLL) ingepast, als de
opleidingsniveaus 5 t/m 84. Verwacht wordt dat het verificatieproces voor het NQF hoger
onderwijs in 2009 wordt afgerond. Het gaat er vervolgens om dat EVC-procedures ook
toegepast worden in de instellingen. De projectdirectie Leren & Werken speelt daarbij een
stimulerende rol, onder meer door kennis en ervaringen uit te wisselen en een internationale
conferentie over toepassing van EVC's te organiseren in december 2008.
· Over accreditatie worden in de evaluatie geen specifieke aanbevelingen gedaan. Dit heeft te
maken met de al lopende verandertrajecten, op basis van informatie uit eerdere
evaluatiestudies5. Begin 2008 is een voorstel voor aanpassing van het accreditatiekader in de
Tweede Kamer besproken. Een wijziging van de accreditatiewetgeving wordt voorbereid. Dit
onderwerp blijft in deze notitie verder buiten beschouwing.
4 Niveau 5 = Ad, niveau 6 = bachelor, niveau 7 = master, niveau 8 = doctoraat.
5 Zie onder meer: Report of the Committee for the review of the Accreditation Organisation of The Nether-
lands and Flanders, NVAO, 2007; Inspectie van het onderwijs, 2006, Accreditatie in werking: Beoogde en niet-
beoogde effecten, midterm review deel 3; Inspectie van het onderwijs, 2006-36, Accreditatie: De opleiding aan het
werk.
---
3. Doelen en uitgangspunten van beleid
De volgende doelstellingen van de bachelor-masterstructuur gelden ook voor de toekomst als
kerndoelen:
· Flexibiliteit en keuzevrijheid in het hoger onderwijs, gericht op mogelijkheden voor studenten
om over te stappen tussen instellingen en tussen opleidingen en internationaal.
· Inhoudelijke vernieuwing, gericht op betekenisvolle differentiatie in de masterfase. Hierdoor
krijgen studenten meer keuzemogelijkheden en worden alle studenten uitgedaagd hun
talenten te ontplooien. Dit betekent ook meer mogelijkheden voor niveaudifferentiatie.
Naast deze kerndoelen gelden de volgende uitgangspunten voor mijn beleid:
· Binariteit: De differentiatie naar een beroepsgeoriënteerd en een wetenschappelijk
georiënteerd hoger onderwijs blijft staan als kern van het stelsel. De overwegingen bij de
invoering van de bachelor-master wetgeving gelden nog steeds6: Het oriëntatieverschil
voorziet in een maatschappelijke behoefte en sluit aan op het verschil in vooropleiding tussen
studenten. Naast deze binaire tweedeling vind ik het belangrijk dat zich verdere differentiatie
binnen zowel het hbo als het wo kan ontwikkelen7.
· Bachelor en master blijven beide bekostigd in het wo. In het hbo ligt de focus op de bachelor
die kwalificeert voor de arbeidsmarkt, maar worden masters onder voorwaarden bekostigd. Er
is enige ruimte voor bekostiging van hbo-masters op het gebied van lerarenopleidingen, de
kunsten en de zorg. Voorheen waren dit voortgezette opleidingen in het hbo. Daarnaast is in de
Strategische Agenda ruimte geschapen voor de tijdelijke financiering van enkele nieuwe
arbeidsmarktrelevante hbo-masters8.
· Het diploma van het voortgezet onderwijs en mbo-4 biedt toegang tot het hoger onderwijs.
Selectie aan de poort voor de bachelorfase is alleen mogelijk in uitzonderingen en
studiekeuzegesprekken kunnen worden ingezet om de match tussen student en opleiding te
verbeteren (zie beleidsreactie op het advies Wegen voor Talent).
· De 3-jarige wo bachelor en 4 jarige hbo bachelor staan niet ter discussie. Deze verschillen in
opleidingsduur zijn gekoppeld aan de verschillende instroomniveaus (5 jarige havo of het mbo-
4 niveau / 6 jarige vwo). Door de pilots met Associate degreeprogramma's is de toegang tot het
hoger onderwijs verder uitgebreid voor met name mbo-ers.
6 Zie toelichting op de wetgeving, Tweede Kamer, 2001-2002, 28 024, nr3
7 De evaluatie geeft aan dat erkenning van de Nederlandse bachelor en mastergraden in het buitenland
goed is. De discussie over verschillen in titulatuur tussen hbo en wo wordt in het buitenland niet herkend. Landen
zonder binair systeem zien de oriëntatieverschillen als gevolg van de binariteit niet als issue, en in landen met een
binair stelsel interpreteert men de verschillen vergelijkbaar aan die in het eigen land.
8 Zie criteria op pagina 39 van de strategische agenda: de criteria hebben betrekking op de volgende pun-
ten: Er is vraag naar de opleiding, het gaat om prioritaire terreinen, het werkveld kan niet in de middelen voorzien,
het gaat in principe om opleidingen van 60 ects en de opleiding levert een bijdrage in het kader van Leven Lang Le-
ren.
---
· Op het gebied van de bekostiging van schakelprogramma's (voor toegang tot een
masteropleiding van bijvoorbeeld hbo-gediplomeerden) blijven de uitgangspunten gelden zoals
in de strategische agenda verwoord9.
Positief beeld over implementatie bachelor masterstructuur
Over het algemeen kunnen we concluderen dat invoering van de bachelor-masterstructuur in
Nederland snel is gegaan, en verder gaat dan alleen een administratieve implementatie. Instellingen
zijn bewust bezig met verdere ontwikkeling richting een `volwassen' bachelor-masterstructuur. Er
ontstaat geleidelijk meer differentiatie in soorten bacheloropleidingen (liberal arts, honours classes,
samenwerking tussen hbo en wo, major-minor systemen, de Associate degreeprogramma's), en
masteropleidingen (onderzoeksmasters). Ook is er gewerkt aan een verbetering van de aansluiting
tussen hbo en wo, door onder meer schakelklassen.
4. Stappen naar een volwassen bachelor-masterstructuur
4.1 De binariteit als uitgangspunt
Binariteit is een belangrijk kenmerk en een belangrijke kracht van het Nederlandse hoger onderwijs.
Met de wijziging van de WHW met het oog op de introductie van de bachelor-masterstructuur is
vastgehouden aan die binaire structuur. Wettelijk werd het mogelijk om beide onderwijsniveaus
(bachelor en master) aan te bieden met een academische of met een professionele oriëntatie. Voor het
wo betekende dit dat een knip aangebracht diende te worden in de op dat moment gangbare 4-jarige
ongedeelde opleidingen. Voor het hbo werd aangegeven dat masteropleidingen kunnen worden
beschouwd als `kop' op de kolom van beroepsopleidingen. Dit geeft een onderscheid in oriëntatie aan
ten opzichte van de masteropleidingen in het wo die meer wetenschappelijk georiënteerd zijn. In
tegenstelling tot het wo is het uitgangspunt in het hbo dat het afronden van een bacheloropleiding
mensen reeds afdoende kwalificeert voor de arbeidsmarkt. De masteropleidingen in het hbo werden in
eerste instantie onderscheiden in bekostigde voortgezette opleidingen (met name de 1e graads
lerarenopleidingen en opleidingen op het gebied van de kunsten) en niet-bekostigde postinitiële
masteropleidingen10. Later is het wettelijk mogelijk gemaakt dat een beperkt aantal masteropleidingen
9 Met de VSNU en HBO-raad is afgesproken dat deficiëntieprogramma's gericht op de doorstroom van de
hbo-bachelor naar wo-masteropleidingen als hoofdregel binnen een bacheloropleiding worden vormgegeven. De
studenten worden ingeschreven bij de reguliere bacheloropleiding, zodat ze maximaal het wettelijk collegegeld
hoeven te betalen en gebruik kunnen maken van de terugbetalingsregeling (bij schakelprogramma's korter dan
een jaar). Enkel programma's van geringe omvang (summercourses) worden nog buiten de bacheloropleiding om
aangeboden, met een bijbehorende (beperkte) onkostenvergoeding. Voor zover schakelprogramma's worden
vormgegeven binnen een bacheloropleiding kunnen studenten hun studiefinanciering hiervoor gebruiken (zie stra-
tegische agenda, pagina 51).
10 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 024, nr. 3, pagina 20 van de toelichting.
---
in het hbo onder duidelijke voorwaarden tot het bekostigd initieel hoger onderwijs kunnen worden
gerekend11.
4.2 De wo- bachelor- en masteropleidingen als zelfstandige opleidingen
Een volwassen bachelor-masterstructuur betekent dat studenten voldoende mogelijkheden hebben om
over te stappen tussen instellingen, tussen opleidingen en ook internationaal. Dat houdt in dat de
bacheloropleiding een op zichzelf staande, afgeronde opleiding is en dat de toelatingseisen voor
masteropleidingen duidelijk zijn.
De evaluatie laat weliswaar zien dat er een duidelijke positieve ontwikkeling te zien is in de
ontwikkeling van bachelor en masteropleidingen, maar dat we er nog niet zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld
uit het feit dat de mobiliteit nog erg beperkt is: studenten kiezen voor het merendeel voor de bij hun
bacheloropleiding behorende doorstroommaster, en de internationale mobiliteit is (nog) niet
toegenomen.
Naar mijn mening is het feit dat (wo-)studenten vooral voor de doorstroommaster kiezen een teken dat
de bachelor-masterstructuur nog niet optimaal werkt. Natuurlijk kan de keuze voor een
doorstroommaster ook bewust zijn, en staan niet alle keuzes voor iedereen open. Er zijn echter veel
belemmeringen voor studenten om echt mobiel te zijn en goede keuzes te maken, zoals gebrek aan
oriëntatie op masteropleidingen aan andere universiteiten en heldere toelatingsprocedures tot
masteropleidingen. Daarnaast spelen ook meer praktische zaken een rol, zoals huisvesting. Het zou
goed zijn als instellingen werken aan integrale oplossingen. Een belemmering vanuit het systeem is de
`zachte knip', daar ga ik hieronder op in (4.2.1).
Nog beperkte mobiliteit in het wo
De overgang van de universitaire bachelor naar een masteropleiding lijkt slechts beperkt als een
keuzemoment benut te worden. Het merendeel van de wo-studenten (ongeveer 85%) stroomt na de
bachelor door naar een master binnen de eigen instelling. Het aandeel dat voor de master naar een
andere universiteit gaat is met zo'n 5% nog beperkt, maar neemt geleidelijk toe12. Verder kiest naar
schatting zo'n 5% voor een buitenlandse master, en de overige 5% voor de arbeidsmarkt.
Studenten die binnen de eigen instelling blijven, kiezen vooral voor de met hun bacheloropleiding
corresponderende `doorstroommaster' (zo'n 79% van alle wo-bachelorstudenten, volgens een
schatting van de VSNU), maar daar treedt wel enige verandering op13. De internationale mobiliteit is
bij sommige instellingen sterk toegenomen, maar gemiddeld genomen is de afgelopen jaren geen
toename te zien.
11 Zoals verwoord in artikel 7.3a WHW: Zo'n besluit "wordt uitsluitend genomen, indien in een opleiding niet
of niet in voldoende mate is voorzien en de instandhouding van die opleiding wordt gevorderd door: a) het belang
van het instandhouden van een doelmatig onderwijsaanbod, en b) een aantoonbare maatschappelijke behoefte".
12 zie Cheps, 2008, Masterjaren tellen, pag 29. In 2006/2007 kwam 11% van de wo-masterstudenten vanuit
een andere universiteit, in 2005/2006 was het 7%.
13 zie Cheps, 2008, pag 28/29.
---
4.2.1 Zonder bachelordiploma geen toegang tot de master
Het Nederlandse bachelor-master systeem kent een paar bijzondere kenmerken, die er mede de reden
van zijn dat bachelor en master aan de universiteiten nog te weinig los van elkaar staan. Het gaat om
de verplichte `doorstroommaster' en de `zachte knip'.
Doorstroommaster: In de WHW is de verplichting opgenomen dat elke bacheloropleiding in ieder geval
toegang geeft tot ten minste één aansluitende masteropleiding: de `doorstroommaster'. Alleen voor
studenten die de bij hun bacheloropleiding corresponderende doorstroommaster kiezen, geldt geen
selectie. Verder is selectie van studenten in de masterfase wel mogelijk, via kwaliteitseisen die in het
onderwijs en examenreglement moeten worden vastgelegd.
Zachte knip: In de wetgeving is de `harde knip' de standaardoptie. Dat houdt in dat pas gestart mag
worden met de master als het bachelordiploma behaald is. Er is een uitzonderingsmogelijkheid voor de
doorstroommaster. De instelling kan besluiten om voor de doorstroommaster een `zachte knip' toe te
passen. Dit is de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden (te bepalen door de instelling) te
beginnen met de masteropleiding, voordat de graad van de bacheloropleiding is behaald.
Dit zijn bijzondere kenmerken, omdat in geen enkel land waar een bachelor-masterstructuur bestaat
met doorstroommasters of `zachte knip' wordt gewerkt. Alleen Zwitserland had net als Nederland een
verplichte doorstroommaster (zonder selectie), maar daar is de verplichting om zo'n doorstroommaster
aan te bieden recent uit de wet gehaald (en optioneel gemaakt)14.
Ik zie de huidige situatie als een belemmering om tot verdere vernieuwing in het stelsel te komen.
Zowel studenten als instellingen hebben te weinig incentives om gedrag te veranderen. Studenten
maken de keus voor een masteropleiding onvoldoende doordacht, en instellingen hebben te weinig
aandacht voor het positioneren van bachelor- en masteropleidingen als zelfstandige opleidingen. Ook
zorgt de zachte knip ervoor dat er in de masteropleidingen een hele diverse groep studenten zit, die
zich niet volledig op de masteropleiding kunnen concentreren. Juist in de laatste fase is een groep van
gelijkgestemde studenten belangrijk voor de intensiteit en kwaliteit van de opleiding.
Om deze belemmering weg te nemen, wil ik ervoor zorgen dat de zachte knip niet langer toegepast
wordt. Ik zal wijziging van de wettelijke bepaling in gang zetten (in concreto: het schrappen van de
laatste volzin van het eerste lid van art. 7.30a WHW) zodat de instellingen vanaf september 2010 de
zachte knip niet langer kunnen hanteren. De instellingen kunnen daarop anticiperen in hun
voorlichting aan de studenten15.
Mijn uitgangspunt is dat een harde knip niet tot extra studievertraging zou moeten leiden. Ik wil
daarom afspraken met de instellingen maken over voldoende instroommomenten voor studenten in de
masteropleidingen. Op dit punt wil ik geen standaarden opleggen, omdat de inrichting van het
14 Zie Cheps, 2008, p.4
15 Instellingen kunnen er overigens ook eerder voor kiezen hun eigen regelingen mbt de zachte knip te laten
vervallen.
---
programma per opleiding sterk verschilt. Voor sommige opleidingen kan het mogelijk zijn dat elk
semester gestart kan worden (bijvoorbeeld in grote opleidingen als economie), voor andere opleidingen
is eens per jaar echt het maximum (bijvoorbeeld in kleine opleidingen waar de vakken duidelijk
samenhangen en echt na elkaar gevolgd moeten worden, zoals antropologie ). In de gevallen dat het
mogelijk is, zal ik erop aandringen dat de instellingen meerdere instroommomenten zullen hanteren.
Ook stel ik voor dat het aantal instroommomenten per opleiding wordt opgenomen als categorie bij de
website `studiekeuze123'. Daarnaast zullen instellingen er ook voor moeten zorgen dat in het
bachelorprogramma aandacht is voor de tijdige afronding.
Verder wil ik uitwerken hoe om te gaan met uitzonderingen op de `harde knip'. Er zal enige flexibiliteit
bij de instellingen mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld voor studenten die actief zijn in een bestuur en
daardoor een vertraging van enkele maanden oplopen, of in andere uitzonderingsgevallen waar
studenten een onredelijk grote vertraging dreigen op te lopen.
Ook hier wil ik geen standaard opleggen. Ik wil in de wet vastleggen dat instellingen in overleg tussen
medezeggenschap en instellingsbestuur de uitzonderingsmogelijkheden bepalen. De
uitzonderingsmogelijkheden zullen gebaseerd moeten zijn op persoonlijke omstandigheden (waaronder
bestuurswerk) van de student.
Ik wil de VSNU vragen het gedrag van de instellingen te monitoren, om te zien hoe zij omgaan met de
instroommomenten en de harde knip. Ook de ontwikkeling in het gedrag van studenten en de
knelpunten die studenten eventueel ondervinden zal ik monitoren.
Transparantie: meer aandacht voor toelatingseisen nodig
In principe zijn alle masteropleidingen in Nederland selectief, voor de studenten die niet voor de
doorstroommaster kiezen. In de praktijk wordt toelating door de instellingen vaak in sterke mate
gekoppeld aan het curriculum van de bachelor. Dat maakt de toelatingseisen weinig flexibel en moeilijk
haalbaar voor studenten van andere wo-instellingen, het hbo, of uit het buitenland. De
toegankelijkheid voor die groepen kan verbeteren wanneer meer naar de kennis en vaardigheden van
de student gekeken wordt, in relatie tot het eindniveau van de masteropleiding. Dit vergt aandacht van
de instellingen. Overigens wordt er gewerkt aan het vergroten van de transparantie van toelatingseisen
van masteropleidingen via de website Studiekeuze123.
Het CHEPS stelt voor de verplichting om bij elke bacheloropleiding een doorstroommaster aan te
bieden te laten vervallen. Dit neem ik niet over. Ik vind het belangrijk dat de toegankelijkheid van de
masteropleiding gehandhaafd blijft. Ik verwacht een behoorlijk effect op keuzegedrag en gedrag van
instellingen wanneer de harde knip over de hele linie toegepast gaat worden. Als na 5 jaar blijkt dat
inderdaad de mobiliteit is toegenomen en de instellingen werk hebben gemaakt van de programmering
en toelatingseisen (zie ook 4.3.1), dan verwacht ik dat de doorstroommaster veel minder belangrijk is
dan op dit moment. Ik stel voor dat in 2013 de noodzaak van de verplichte doorstroommaster opnieuw
wordt bezien.
---
De wo bachelor nu geen eindkwalificatie
De Bologna verklaring geeft expliciet aan dat de bachelor ook een voor de arbeidsmarkt relevant
diploma zou moeten zijn16. Door de Nederlandse regering is er echter bewust voor gekozen om in het
wetenschappelijk onderwijs de master als eindkwalificatie te zien (dat uit zich onder meer in
bekostiging tot en met de master, de verplichte doorstroommaster, en recht op studiefinanciering tot
en met de master voor wo-studenten)17. In de huidige situatie zien werkgevers de wo-bachelor niet als
arbeidsmarktrelevant18. Studenten zelf zien de wo-bachelor evenmin als een uitstroommoment. Op dit
moment kiest naar schatting 5% van de wo-bachelors voor de arbeidsmarkt. In veel landen waar
voorheen een ongedeeld systeem bestond bestaan zorgen over de arbeidsmarktkwalificaties van de wo-
bachelor afgestudeerden.
Hbo bachelor gediplomeerden kiezen veel vaker voor de arbeidsmarkt: 85% van de hbo-bachelors. Dat
betekent dat (net als bijvoorbeeld in het VK) in totaal ongeveer 55% van de nieuwe hoger opgeleiden
(hbo + wo) die de arbeidsmarkt betreden een bachelor diploma heeft, dit is overigens niet sterk
veranderd de afgelopen jaren.
Kiezen voor de arbeidsmarkt na de wo-bachelor (en eventueel later terugkeren voor een master) moet
een serieuze optie zijn voor studenten die dat willen. Omdat de opleidingen daar nog onvoldoende op
zijn ingericht (in 2005 had meer dan de helft van de wo-bacheloropleidingen geen duidelijke
arbeidsmarktkwalificatie19) is meer aandacht van de instellingen nodig voor aansluiting op de
arbeidsmarkt. Substantiële uitstroom van wo-bachelors naar de arbeidsmarkt is echter geen doel van
beleid
4.3 Een helder en effectief aanbod van masteropleidingen
In het evaluatierapport wordt gesteld dat een heldere, instellingsoverstijgende visie op het gewenste
aanbod van masteropleidingen ontbreekt. Een aanbeveling uit de evaluatie is om uitspraken te doen
over het gewenste aanbod (karakter en aantal) van masteropleidingen in hbo en wo en daarbij de
plaats van de `top' masters te betrekken.
Bij de invoering van het bachelor-mastersysteem was het uitgangspunt dat de instellingen
verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun onderwijsaanbod en dat elke instelling daarbij zijn
eigen keuzes maakt, passend in het strategisch profiel van die instelling. Het succes van de bachelor-
masterstructuur hangt dan ook grotendeels af van de mate waarin instellingen ervoor zorgen dat
bacheloropleidingen aansluiten op een divers aanbod aan voor studenten aantrekkelijke
masteropleidingen. De minister stelt grenzen wat betreft de kwaliteit van de opleidingen (accreditatie,
toets nieuwe opleiding) en wat betreft de macrodoelmatigheid.
16 Zie Cheps, 2008, pag 30.
17 In het hbo geldt dat studenten in bekostigde hbo-masteropleidingen ook studiefinanciering ontvangen, en
voor het volgen van een wo-masteropleiding kan eventuele resterende studiefinanciering benut worden.
18 Zie Cheps, 2008, pag 30.
19 Zie Cheps, 2008 pag. 30.
---
Belangrijke kenmerken voor een goed opleidingenaanbod zijn:
· Diversiteit: Er is inmiddels in het wo al veel diversiteit ontstaan, met verschillende typen
masters (onderzoeksmasters, graduate schools) en verschillen in lengte van de
masteropleidingen. Ook in het hbo worden in beperkte mate masters aangeboden. Zoals in de
strategische agenda is geconstateerd is in een deel van het beroepenveld behoefte aan
professionele masteropleidingen, gericht op afgestudeerden die na enkele jaren werkervaring
behoefte hebben aan meer theoretische onderbouwing, kennis en reflectie20.
· Transparantie van de kwaliteit van het opleidingenaanbod: Het is belangrijk dat verschillen in
kwaliteit transparanter gemaakt worden, bijvoorbeeld door `kenmerken van bijzondere
kwaliteit' van de NVAO te benutten voor het positioneren van masters. Dit gebeurt tot nu toe
nog nauwelijks, maar was wel het doel van de NVAO kenmerken. Dit houdt ook in dat
terminologie als `top master' zorgvuldig gebruikt moet worden. In de nieuwe accreditatiewet
kan ook meer helderheid over niveauverschillen ontstaan doordat er in de
opleidingsaccreditatie een onderscheid komt tussen voldoende/goed/excellent.
· Transparantie over toelatingseisen van de verschillende masteropleidingen en over het
beschikbare aanbod, ook buiten de eigen instelling. Via de website studiekeuze123 wordt
hieraan gewerkt.
· Profilering van instellingen en opleidingen (specialisatie).
· Een goede aansluiting op de arbeidsmarkt voor afgestudeerden.
Graduate schools
De universiteiten zijn bezig met het structureren van hun promotietrajecten en masteropleidingen (of
een deel daarvan) in zogenaamde graduate schools. De universiteiten in Utrecht, Groningen en Leiden
lopen voorop met de invoering van graduate schools.
De graduate schools zijn in eerste instantie bedoeld21 om de kwaliteit van de promotietrajecten te
verbeteren. Binnen de graduate school worden masteropleidingen en promotietrajecten in samenhang
aangeboden. Het blijven echter zelfstandige trajecten, waarbij de masteropleiding zowel een
arbeidsmarktkwalificatie is als een voorbereiding op een promotietraject.
Vraag is hoe de graduate schools zich verder zullen ontwikkelen en in hoeverre het de
organisatiestructuur gaat worden waarbinnen al het graduate onderwijs (het onderwijs na de bachelor)
is ondergebracht. Naarmate graduate schools meer een eigen gezicht gaan krijgen, is het logisch
studenten te selecteren voor de graduate school (en niet voor de opleiding). In zo'n systeem past niet
goed een doorstroommaster. Een mogelijkheid is om -kijkend naar de graduate schools in de Verenigde
Staten- te werken met één instroommoment in het jaar, waarbij de school studenten selecteert, een
stevig curriculum vanaf de start met colleges en practica, oriëntatie op onderzoek door de hele
graduate school, gevolgd door de keuze van promotieonderwerp en promotor door de promovendus
zelf.
20 Zie `Het Hoogste Goed', Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek, OCW 2007, pagina 38.
21 Hora Est, Vernieuwing in het Nederlandse Promotiestelsel, VSNU, 2004
10
4.3.1 Lange termijn aanpak: Rol voor de commissie macrodoelmatigheid
De evaluatie van Cheps concludeert dat er nog onvoldoende visie is op het aanbod van
masteropleidingen. Ik zie daarbij een rol voor de eerdaags in te stellen commissie macrodoelmatigheid.
Bij macrodoelmatigheid gaat het om een brede afweging van het aanbod van bachelor en master,
initieel, post initieel, hbo, wo en onbekostigd onderwijs. Over de precieze aanpak en de rol daarbij van
de commissie macrodoelmatigheid wordt u in 2009 nader geïnformeerd.
4.3.2 Korte termijn aanpak in wo en hbo
Op korte termijn willen we het wo het hbo masteraanbod apart bezien, vanwege de specifieke
problematiek in de beide sectoren.
Beperkte herstructurering aanbod wo-masters
Uit gesprekken komt naar voren dat het bachelor-mastersysteem weliswaar snel is geïmplementeerd,
maar toch is het opleidingenaanbod van wo-masters nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Bij de
invoering van de bachelor-masterstructuur zijn vrijwel steeds de ongedeelde opleidingen omgezet in
één bacheloropleiding en één daarop aansluitende masteropleiding, met vaak nog de oude
afstudeerrichtingen als specialisatie daarbinnen22. Er zijn nu, naast de grote `doorstroommasters', veel
masteropleidingen met erg weinig studenten, zoals onderzoeksmasters, waarbij in totaal maar zo'n 3%
van de masterstudenten is ingeschreven. Vanuit verschillende perspectieven (creëren kritische massa,
kosten) kan het voor een instelling wenselijk zijn om een masteropleiding met weinig studenten samen
te voegen met andere masteropleidingen of een grote doorstroommaster juist verder op te knippen.
Om de transitiefase naar een meer optimaal opleidingenaanbod te versnellen wil ik onderzoeken of het
onder randvoorwaarden laten herstructureren van de bestaande wo-masteropleidingen daaraan kan
bijdragen. Het gaat er om dat instellingen de keuzes die gemaakt zijn bij de invoering van de bachelor-
masterstructuur, nog een keer kunnen bezien en als nodig (met een relatief beperkte toets) kunnen
aanpassen. Ik stel het volgende proces voor:
- In kaart brengen van de wensen van instellingen om masteropleidingen anders te ordenen en de
motieven daarbij (kwaliteit/kosten). Ik wil de VSNU vragen hier de regie in te nemen.
- Deze scan kan beperkt blijven tot de doorstroommasteropleidingen die één op één zijn omgezet, en
de onderzoeksmasters, bijvoorbeeld in het kader van de graduate schools.
- Een beoordeling van de voorstellen van de instellingen vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid.
Hierbij zal ik relevante partijen consulteren. Een belangrijke aspect bij die beoordeling is de
macrodoelmatigheid, maar ook hoe de instellingen met (verduidelijking van) toelatingseisen voor
masteropleidingen omgaan. Bovendien zal de beoordeling rekening houden met het uitgangspunt
van de binariteit van het stelsel.
- Ik realiseer mij dat aanpassingen in de masteropleidingen kunnen interfereren met aspecten van
macrodoelmatigheid of met sectorplannen. In die gevallen is het zinvol de herstructurering te
22 Zie Inspectie van het onderwijs, De master meester?, 2004
---
combineren met een doorlichting van het bestaande aanbod op macrodoelmatigheid c.q. het
uitvoeren van een sectorplan.
HBO masters: verdere uitwerking met sector
Voor het masteraanbod in het hbo gelden specifieke overwegingen. Bij de invoering van de bachelor-
masterstructuur is ervoor gekozen om alleen wo-masteropleidingen te bekostigen en
masteropleidingen in het hbo op selectieve basis, zoals hierboven ook aangegeven. In de Strategische
Agenda is aangegeven dat er een financieringsarrangement komt voor tijdelijke financiering van
enkele nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo masters in prioritaire gebieden. Dit
financieringsarrangement zal ik u naar verwachting eind dit jaar toesturen. Daarnaast zal ik op
verzoek van de HBO-raad samen met hen dit najaar een verkenning starten naar de positie van de
professionele masteropleidingen binnen het bachelor-masterstelsel, de studentenstromen in het hoger
onderwijs en de impact van schakelprogramma's. Daarbij zal tevens gekeken worden naar de
internationale context.
4.4 De duur van de masteropleiding bij internationale `joint degrees'
Cheps heeft in de evaluatie aangegeven dat de duur van de wo-masteropleiding een belangrijk aspect is
van de visie op het masteraanbod, met name in samenhang met knelpunten voor internationale `joint
degree' programma's . Cheps baseert dat mede op de conclusies uit het recente rapport `Masterjaren
tellen' van de Inspectie van het Onderwijs (2008), waarin onderzoek is gedaan naar de vraag of de duur
van de masteropleidingen in Nederland te kort is. In het Inspectierapport worden de volgende
conclusies getrokken:
· Werkgevers en afgestudeerden hebben niet veel klachten die te relateren zijn aan de duur van
masteropleiding;
· vanuit het perspectief van het onderwijs zijn er wel degelijk problemen. Bij sommige
opleidingen wordt door de visitatiecommissie gesignaleerd dat 1 jaar tekort is om alle
noodzakelijke stof te verwerken; dat er te weinig ruimte is voor onderzoek, buitenlandervaring
of stages; er ontstaat ongewenste druk op de bacheloropleidingen; het niveau van de opleiding
wordt bedreigd.
· Vanuit internationaal perspectief gezien zijn de problemen voorshands beperkt, maar op
gebied van joint-degrees voor de masteropleidingen zijn wel knelpunten die te maken hebben
met verschillen in duur van de opleidingen. Zeker in de alfa en gamma wetenschappen, waar
de master in Nederland 1-jarig is, is het moeilijk om een gezamenlijk programma op te stellen
met opleidingen die 90 of 120 studiepunten tellen.
12
Duur van de opleiding
In Nederland duurt de hbo opleiding tot bachelor in de regel 4 jaar (240 ects). Er zijn sinds 2006-2007
ook 2-jarige Associate degreeprogramma's, die onderdeel zijn van een hbo-bacheloropleiding. Een
opleiding aan de universiteit bestaat meestal uit een 3-jarige bachelor (180 ects) en een één of 2-jarige
masteropleiding (60 of 120 ects). De 1-jarige master is de standaard. Echter, ongeveer 35% van de wo-
masterstudenten volgt een masteropleiding van 120 ects (met een jaar extra studiefinanciering). Veruit
de meeste 2-jarige masterstudenten zijn te vinden in de sectoren techniek, natuur, en landbouw en
natuurlijke omgeving, waar bijna alle masteropleidingen lang zijn. Recent zijn er veel
onderzoeksmasters (van 120 ects) tot stand gekomen in de alfa en gamma wetenschappen (113
geaccrediteerde onderzoeksmasters, op een totaal van 715 geaccrediteerde wo-masteropleidingen23),
maar het aantal studenten is vooralsnog beperkt (zo'n 3% van de wo-masterstudenten24).
In Duitsland en Frankrijk zijn masters over het algemeen 2-jarig. In Engeland vaker 1 jaar. Vergeleken
met het buitenland kan vooral geconcludeerd worden dat er geen standaard model is voor de
opleidingsduur. Ook binnen landen is veel variatie. De omzetting naar de bachelor-masterstructuur is
in de meeste landen om ons heen ook nog bezig, en er is nog nauwelijks geëvalueerd, zodat vergelijking
altijd een momentopname is die nog sterk kan veranderen.
Mogelijkheden voor opleidingen van 90 ects in het kader van joint-degrees
Vanuit de evaluatie (Cheps, 2008), maar ook uit gesprekken met instellingen komt het beeld naar voren
dat de knelpunten het grootst zijn op het gebied van samenwerking met internationale partners, in het
kader van `joint degrees', en dan met name in de masterfase, omdat die internationaal vaak verschillen
in het aantal studiepunten. Een joint degree is een graad die een instelling verleent, samen met een of
meer instellingen in binnen- of buitenland. Joint degrees kunnen de internationale dimensie van het
hoger onderwijs versterken. De internationale mobiliteit van Nederlandse studenten is nog beperkt, en
kan door een toename van de internationale programma's gestimuleerd worden. Ook voor de
internationale oriëntatie van de opleidingen is verdere ontwikkeling van deze programma's een goede
stimulans (zie ook internationaliseringsagenda, te verschijnen).
De belemmeringen die voor internationale samenwerking gelden wil ik zoveel mogelijk wegnemen. Een
eerste belemmering is de wettelijke mogelijkheid voor een gezamenlijke graad. Wetgeving op dat punt
is op dit moment in voorbereiding. Die wetgeving geldt voor zowel bachelor- als masteropleidingen.
Daarnaast wil ik wil specifiek voor internationale samenwerking gericht op een joint-degree een
studieduur van 90 ects in de masteropleiding mogelijk maken.
Voor een verlenging in het kader van een internationale joint-degree zullen duidelijke eisen gesteld
worden, via een toets van de NVAO op de gezamenlijke opleiding (de Nederlandse instelling vraagt de
toets aan) en de macrodoelmatigheidsprocedures.
23 Zie evaluatie CHEPS
24 Berekening cfi
13
De standaard duur voor een masteropleiding blijft 60 ects (dan wel 120 ects). Voor situaties buiten de
internationale joint degree zijn over het algemeen andere oplossingen mogelijk, zoals ook door de
Inspectie is aangegeven. In een aantal gevallen kunnen de opleidingen duidelijker keuzes maken ten
aanzien van doel en positionering van de master. In de programma's van sommige bacheloropleidingen
is ruimte voor verzwaring van de studielast en in veel gevallen is er ruimte om de studie-inzet en
tijdbesteding van studenten te verzwaren25.
5. Vervolgstappen
De invoering van de in deze notitie aangekondigde maatregelen wordt in de komende periode in gang
gezet.
Harde knip:
· Ten eerste zal een wijziging van de WHW in gang worden gezet om de `zachte knip' bij de
doorstroommaster niet langer mogelijk te maken. Dit betekent dat de laatste volzin van het
eerste lid van artikel 7.30a van de WHW geschrapt zal worden. De wetswijziging zal per
september 2010 in werking treden.
· Daarnaast start ik overleg met de instellingen en studenten over de randvoorwaarden rond de
invoering van de `harde knip'. Het gaat dan vooral om de vraag hoe in uitzonderingen toch
flexibel gehandeld kan worden.
· Het gedrag van instellingen zal gemonitord worden, en ik wil ook de knelpunten die studenten
ondervinden monitoren.
Herstructurering aanbod van masteropleidingen:
· Ik zal begin 2009 een start maken met de scan van het aanbod aan wo-masteropleidingen en
de gewenste (gemotiveerde) aanpassingen daarin. De VSNU zal deze scan coördineren.
· De verkenning naar de ontwikkeling van de positie van de professionele masteropleidingen
binnen het bachelor-masterstelsel start ik nog in 2008, met de HBO-raad.
· Medio 2009 start ik met een reflexie op de voorgestelde aanpassingen in de scan van de VSNU,
rekening houdend met de uitkomsten van de verkenning naar de professionele
masteropleidingen. Eind 2009 zal ik conclusies trekken over een eventuele herstructurering of
andere vervolgstappen, waarbij mogelijk een rol is voor de eerdaags in te stellen commissie
macrodoelmatigheid.
Mogelijkheid tot verlenging cursusduur bij internationale joint-degrees voor masteropleidingen
· De mogelijkheid tot verlenging kan worden opgenomen in het aankomende wetsvoorstel (evt.
via een nota van wijziging) in het artikel over joint degree (artikel 7.3c).
25 Zie Inspectie van het Onderwijs, Masterjaren tellen, 2008
14