ChristenUnie
Inbreng Cynthia Ortega-Martijn bij wijziging van de
Mededingingswet ter versoepeling van de uitzonde
Inbreng Cynthia Ortega-Martijn bij wijziging van de Mededingingswet ter
versoepeling van de uitzonde
donderdag 09 oktober 2008 14:20
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van
het wetsvoorstel houdende de wijziging van de Mededingingswet ter
versoepeling van de uitzondering op het verbod van
mededingingsafspraken. Zij spreken hun waardering uit voor de
inspanningen van de indieners om tot dit initiatiefwetsvoorstel te
komen. Met het voorstel wordt beoogd de positie van leveranciers met
een beperkt marktaandeel te versterken om een tegenwicht te kunnen
bieden aan de inkoopmacht van grote bedrijven. Hoewel het beoogde doel
van het wetsvoorstel duidelijk is, roept het gekozen middel vooralsnog
vooral vragen op bij de leden van de fractie van de ChristenUnie,
onder meer met het oog op de belangen van de consument.
De bagatelbepaling; inhoud en doel van de wetswijziging
Het hoofddoel van de voorgestelde wijziging is om de positie van
leveranciers met een beperkt marktaandeel te versterken door deze
leveranciers in staat te stellen een tegengewicht te bieden aan de
inkoopmacht van grote bedrijven. Echter, ook ondernemingen die niet te
maken hebben met inkoopmacht, worden door dit voorstel in staat
gesteld om door middel van mededinging beperkende afspraken hun
positie, bijvoorbeeld ten opzichte van de consument, verdergaand te
versterken. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de
indieners van het wetsvoorstel nader toe te lichten waarom gekozen
wordt voor een middel, het verhogen van het maximale gezamenlijke
marktaandeel in de bagatelvrijstelling, dat verder gaat dan de
noodzaak een voorziening te treffen om een tegenwicht te kunnen bieden
aan bedrijven met inkoopmacht. Deze leden verzoeken de indieners bij
de beantwoording aan te geven welke alternatieven zijn overwogen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen er op dat het
toestaan van verdergaande mededinging beperkende afspraken,
bijvoorbeeld over verkoopprijzen, direct in het nadeel is van
consumenten. Zij zullen immers uiteindelijk de hogere verkoopprijzen
die het gevolg zijn van de prijsafspraken moeten betalen. De leden van
de fractie van de ChristenUnie verzoeken de indieners van het
wetsvoorstel nader te motiveren waarom de verbetering van de positie
van leveranciers die te maken hebben met inkoopmacht zwaarder zou
moeten wegen dan de positie van de consument.
Verhouding tot EG-mededingingsrecht
De initiatiefnemers kiezen voor de grens van 10 procent omdat deze
grens ook in het Europese mededingingsrecht bestaat. In het Europese
mededingingsrecht geldt geen wettelijke bagatelregeling. Er zijn wel
beleidsregels van de Commissie, waaronder de "de minimis-regeling"
waarnaar de indieners verwijzen. Volgens deze regeling vallen kartels
buiten het verbod van artikel 81, lid 1 van het EG-Verdrag indien het
marktaandeel van de betrokken ondernemingen onder de 10 procent ligt
bij horizontale kartels, en onder de 15 procent bij verticale kartels.
De regeling geldt echter niet voor 'hardcore-afspraken' zoals
prijsafspraken en marktverdelingsafspraken.
De memorie van toelichting stelt dat er uit de Mededeling van de
Commissie - Richtsnoeren betreffende het begrip "beïnvloeding van de
handel" in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2004, C101)
volgt dat er geen interstatelijke werking van mededingingsbeperkende
afspraken is als de bij een afspraak betrokken ondernemingen samen
niet meer dan 5 procent marktaandeel en niet meer dan EUR 40 miljoen
omzet hebben. Bij een overschrijding van deze grenzen kan er dus wel
degelijk sprake zijn van een interstatelijk effect, waardoor artikel
81 en 82 EG van toepassing kunnen zijn. In het geval van een
'hardcore' afspraak blijft artikel 81, lid 1, EG dan onverminderd van
kracht. De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen er daarbij
op dat de NMa ook tot taak heeft om overtredingen van artikel 81, lid
1, EG, te bestrijden. Dit volgt uit artikel 88 van de Mededingingswet.
Ook kunnen benadeelde partijen via de civiele rechter een artikel 81,
lid 1 EG inroepen. In dat geval is de civiele rechter gehouden dit
artikel toe te passen.
Het voorstel van de indieners lijkt dan ook geen zekerheid te bieden
dat een mededingingsbeperkende afspraak waarbij de betrokken
ondernemingen een marktaandeel hebben tussen de 5 en de 10 procent of
de omzet de EUR 40 miljoen overschrijdt, buiten het verbod van artikel
81, lid 1, EG valt. Er zou dan slechts sprake zijn van
schijnzekerheid, waar geen enkele ondernemer bij gebaat is. De leden
van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de indieners van het
voorstel dan ook nader toe te lichten op welke wijze dit wetsvoorstel
rechtszekerheid biedt aan de betrokken ondernemingen en bij de
beantwoording tevens de mogelijkheid van de civiele rechtsgang te
betrekken.
De indieners van het voorstel concluderen in de memorie van
toelichting dat de verruiming tot 10 procent het mogelijk maakt dat
een (hardcore) afspraak met interstatelijke werking volgens de
nationale regels wordt vrijgesteld, maar in het EG-recht geldt als
merkbare beperking van de mededinging.
In de memorie van toelichting op het voorstel wordt voorts gesteld dat
uit artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1/2003 voortvloeit dat
nationaal mededingingsrecht niet strenger mag zijn dan de Europese
mededingingsregels als het wordt toegepast op overeenkomsten met een
grensoverschrijdend effect. Er is, zo stellen de indieners van het
voorstel, geen bepaling die soepeler regels verbiedt. De leden van de
ChristenUnie verzoeken de indieners van het wetsvoorstel nader toe te
lichten hoe zij in dit kader de in de Europese rechtspraak ontwikkelde
'nuttig effect regel' duiden. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Justitie volgt uit de samenhang van de artikelen 81 en 82 met
artikel 10 EG-Verdrag immers dat de Lidstaten geen maatregelen, zelfs
niet van wettelijke of bestuursrechtelijke aard, mogen nemen of
handhaven die het nuttig effect van de op de ondernemingen
toepasselijke mededingingsregels ongedaan kunnen maken. De leden van
de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners dan ook aan te
geven of de voorgestelde wijziging van de mededingingswet niet
strijdig is met het EG-verdrag.
Gevolgen voor de overheid
Tot slot verzoeken de leden van de fractie van de ChristenUnie de
indieners om aan te geven of de verwachting dat de wetswijziging voor
de belasting van de NMa, voor wat betreft de uitvoerbaarheid en de
handhaafbaarheid geen effect heeft, ook is getoetst bij de minister
van Economische zaken dan wel de NMa.