Algemene Rekenkamer

Duurzame visserij

30-10-2008

Economisch belang visserij heeft overhand boven duurzaamheid Noordzee

Ambities voor betere bescherming worden niet waargemaakt

Het Nederlandse visserijbeleid is vanuit ecologisch oogpunt niet streng genoeg om de ambities voor bescherming van de visstand en biodiversiteit te kunnen waarmaken. Bij de keuzes in het beleid hebben economische belangen de overhand. Zowel de economische positie van vissers als de ecologische situatie van de Noordzee verslechteren daardoor.

Tot deze conclusie komt de Algemene Rekenkamer in het rapport Duurzame visserij dat zij op 30 oktober publiceert. Wereldwijd bestaat er bezorgdheid over de gevolgen van intensieve visserij op zee. Veel vissoorten worden overbevist. De EU voert sinds 1983 beleid om dit tegen te gaan. Nederland, één van de vijf grootste visserijlanden van de EU, is als lidstaat medeverantwoordelijk voor en gebonden aan het EU-beleid. Het doel ervan is te zorgen voor duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen en van de aquacultuur in de Europese wateren. De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of Nederland erin slaagt het beleid gestalte te geven op vier onderdelen: instandhouding visbestanden (vangstquota), handhaving regelgeving, innovatie, en sanering van de vissersvloot. Het onderzoek is toe­gespitst op de visserij met boomkorkotters. De boomkor is een type sleepnet dat door de bodemberoering grote impact heeft op het leven in de zee. Dit type visserij is niet ecologisch duurzaam en het vertegen­woordigt een aanzienlijk economisch belang binnen de Nederlandse zee- en kustvisserij inclusief de visteelt ( 256 miljoen aan opbrengst ten opzichte van 486 miljoen totaal in 2006).

Europees quotabeleid houdt geen rekening met ongewenste neveneffecten Het Europese beleid met vangstquota richt zich uitsluitend op de bescherming van commercieel interessante vissoorten. Door de druk van economische belangen van de visserijsector komen de toegestane vangsten van commerciële soorten echter hoger uit dan goed is voor duurzame instand­houding van de soorten (in 2007 vangstquota gemiddeld 42% tot 57% hoger dan aanbevolen door de wetenschap). Het quotabeleid houdt bovendien geen rekening met ongewenste neveneffecten op het totale ecosysteem. Kottervissers met boomkor vangen bijvoorbeeld veel 'ongewenste bijvangst' (52% tot 62% van de totale visvangst), die veelal dood wordt teruggegooid in zee (de zgn. discard). Daarmee wordt die bijvangst niet aangeland en niet meegerekend bij de vangstquota. Oplossingen voor deze problemen blijven uit doordat visserijbeleid en natuurbeleid zowel op Europees als op Nederlands niveau totnogtoe gescheiden werelden zijn.

Handhaving van het visserijbeleid staat onder druk Uit risicoanalyses van de Algemene Inspectiedienst (AID) blijkt dat vissers op vrijwel alle terreinen van de zeevisserij geneigd zijn de regels te overtreden. 100% naleving van de complexe regels blijkt niet haalbaar. Welk niveau van naleving ten minste gerealiseerd moet worden, is door het Ministerie van LNV niet vastgelegd. Het ministerie kan daardoor niet goed beoordelen welke capaciteit nodig is voor adequate handhaving. De huidige capaciteit voldoet formeel wel aan de - in algemene termen geformuleerde - EU-regelgeving, maar niet aan werkafspraken tussen de inspecties van lidstaten en het Europese controlebureau voor visserij. Volgens deze afspraken moet ieder vissersvaartuig minimaal zes keer per jaar op zee gecontroleerd worden. De AID doet dit in de praktijk drie tot vier keer per jaar. De Algemene Rekenkamer vindt dat de minister het beoogde nalevingsniveau voor de visserijsector duidelijk moet vastleggen en daar de handhavingscapaciteit op moet afstemmen.

Innovatiebeleid pas vanaf 2007 op gang; plannen niet onderbouwd De schadelijke effecten van de Noordzeevisserij zijn al lang bekend. Innovaties in visserijmethoden zouden die effecten kunnen verminderen, maar het heeft meer dan tien jaar geduurd voordat het Ministerie van LNV geld heeft vrijgemaakt voor het benodigde onderzoek. Tot 2007 vonden innovaties alleen op kleinschalige, experimentele en vrijblijvende basis plaats. Vanaf 2007 zijn er concrete doelen: 40% van de boomkorvissers moet in 2013 zijn overgestapt op andere vismethoden en de 'onbedoelde bijvangst' moet dan zijn gehalveerd. De Alge­mene Rekenkamer kan niet beoordelen of deze doelen haalbaar zijn: het beleid is te recent ingezet en de minister van LNV heeft de plannen niet onderbouwd. Volgens de Algemene Rekenkamer moet zij aangeven met welke concrete maatregelen de doelen gerealiseerd gaan worden.

Vraagtekens bij effectiviteit van sanering kottervloot Sinds 1994 is de kottervloot in omvang afgenomen van 432 naar 311 kotters in 2008. Maar bij de effectiviteit van deze saneringen zijn vraagtekens te plaatsen. Het Ministerie van LNV legt geen rechtstreeks verband tussen afgesproken vangstquota en een daarbij passende vlootomvang. Inkrimping van de vloot leidt in de praktijk niet tot maximale verbetering van het rendement van de overblijvende vissers. Gesaneerde vissers behouden namelijk hun visrechten na sanering. Overblijvende vissers kunnen deze visrechten kopen of huren, maar dat drukt dan op hun bedrijfsresultaten. De minister van LNV moet vaststellen wat een optimale omvang van de vloot is, gegeven de vangstbeperkende maatregelen. Dan ontstaat volgens de Algemene Rekenkamer meer zekerheid voor vissers over hun toekomst. Ook de Tweede Kamer kan dan beter de effectiviteit van saneringsgeld beoordelen.

Bestuurlijke reactie bewindspersonen en nawoord Algemene Rekenkamer De minister van LNV, mede namens de minister van VROM en de staats­secretaris van Verkeer en Waterstaat, beaamt in haar reactie dat de economische positie van de visserij en de ecologische situatie in de Noordzee niet florissant zijn. Zij is het ten dele eens met de hoofdconclusie dat het Nederlandse visserijbeleid niet streng genoeg is vanuit ecologische optiek. De minister geeft aan dat zij een evenwichtige afweging van belangen moet maken en dus ook oog dient te hebben voor de sociaal-economische positie van de visserij. In haar nawoord vindt de Algemene Rekenkamer het positief dat de minister veel aanbevelingen onderschrijft, maar zij vindt de minister weinig concreet in haar toezeggingen.