Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk Uw kenmerk
27 oktober 2008 MLB/JZ/67.829 2008Z00235/2008D02835
Onderwerp
Reactie op brief Programmaraad Oost-Gelderland
In uw brief van 5 september jl. met bovenstaand kenmerk vraagt u om mijn reactie op een brief van de
Stichting Programmaraad Oost-Gelderland die op 30 juni jl. aan de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer is gezonden. Daarin gaat de programmaraad in op het
begrip "significant" in artikel 6.13, eerste en tweede lid, van het voorstel van wet tot vaststelling van
een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)1 (hierna aangeduid als "wetsvoorstel" ) en plaatst daar
vraagtekens bij. Kennelijk is hier sprake van misverstanden en ik wil proberen deze op te helderen.
Allereerst ga ik in op de bedoeling van artikel 6.13 van het wetsvoorstel. Op grond van dit artikel
moeten de aanbieders van een omroepnetwerk in ieder geval vrij toegankelijk programma-aanbod op
ten minste 15 omroepnetten voor televisie en 25 omroepnetten voor radio verspreiden (waaronder de
zogenoemde must carry programma's). Dat is, afgezien van wat terminologische verschillen, op grond
van artikel 82i van de nu geldende Mediawet ook al het geval en verandert dus niet. De nu geldende
bepaling ziet echter alleen op de situatie waarin alle aangeslotenen op het omroepnetwerk de
programma's analoog ontvangen en op de eindsituatie waarin alle aangeslotenen op het
omroepnetwerk de programma's (ook) digitaal ontvangen. Deze bepaling regelt dus niet de
doorgifteplicht voor het digitale pakket voor de fase waarin we nu zitten: de overgangsfase van analoog
naar digitaal waarin een deel van de aangeslotenen de programma's digitaal ontvangt. Artikel 6.13 van
het wetsvoorstel voorziet wel in een regeling voor deze fase.
De verplichting voor de aanbieders van een omroepnetwerk om de programma's analoog en/of digitaal
door te geven is gekoppeld aan de voorwaarde dat een significant aantal aangeslotenen het
programma-aanbod op analoge wijze en/of op digitale wijze ontvangt. Het begrip significant is ontleend
aan artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn. Op grond van dat artikel mogen de lidstaten van de EU
redelijke doorgifteverplichtingen opleggen aan (in dit geval) de aanbieders van een omroepnetwerk
indien deze netwerken voor een significant aantal eindgebruikers het belangrijkste middel zijn om
1 Kamerstukken I 2007/08, 31 356, A.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/3
MLB/JZ/67.829
radio- en televisie-uitzendingen te ontvangen. Dat het begrip "significant" op geen enkele wijze nader
wordt geconcretiseerd zoals de Programmaraad Oost-Gelderland stelt, is niet juist. In de nota naar
aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel2 is daarover het volgende gezegd:
"Het begrip significant wordt in de Europese richtlijn niet nader ingevuld, zodat de lidstaten de vrijheid houden om al naar gelang
de marktomstandigheden een percentage of aantal gebruikers te bepalen. Dit kan in de wet gebeuren, maar ook in het toezicht
door het Commissariaat voor de Media. De regering heeft voor deze laatste optie gekozen, omdat dit meer flexibiliteit geeft. In
reactie op de vragen van de Kamer meent de regering dat zeker sprake is van een significant aantal eindgebruikers als minimaal
de helft van de huishoudens een omroepnetwerk gebruikt voor ontvangst."
Daarmee is het begrip "significant" voldoende geconcretiseerd. Bovendien acht ik het zeer
onwaarschijnlijk dat er in de adviseringspraktijk van de programmaraden problemen gaan ontstaan
door de in artikel 6.13 van het wetsvoorstel gehanteerde zinsnede "significant aantal aangeslotenen".
Wat de adviezen van de programmaraden over het analoge pakket betreft is er geen probleem, omdat
de aanbieders van een omroepnetwerk aan alle aangeslotenen op het netwerk die een digitaal pakket
ontvangen ook het analoge pakket doorgeven. Het ziet er naar uit dat de aanbieders van een
omroepnetwerk dit ook blijven doen, omdat dit de aangeslotenen op die netwerken het voordeel biedt
dat met één abonnement zonder extra kosten in een woning meer dan één televisietoestel kan worden
aangesloten. Dat zorgt ervoor dat de aanbieders van een omroepnetwerk een belangrijk voordeel
hebben ten opzichte van hun concurrenten die uitsluitend digitale televisie kunnen bieden
(satelliettelevisie, IPTV en televisie via DVB-T). Voor digitale televisie is immers voor ieder toestel een
aparte decoder nodig, wat extra kosten met zich meebrengt. Het voorgaande betekent dat de
aangeslotenen op een omroepnetwerk hun programma's volledig analoog ontvangen dan wel zowel
analoog als digitaal. Wat de analoge ontvangst betreft, gaat het daarbij dus om 100 procent van de
aangeslotenen op het omroepnetwerk zodat er per definitie sprake is van een significant aantal
aangeslotenen. Zelfs indien dit in de toekomst mocht veranderen en een deel van de aangeslotenen de
programma's uitsluitend digitaal ontvangt, dan geldt de doorgifteverplichting in ieder geval nog voor
het analoge pakket zolang ten minste minimaal 50 procent van de aangeslotenen de programma's nog
analoog ontvangt.
Wat het digitale pakket betreft kan er ook geen probleem zijn, want in tegenstelling tot wat de
Programmaraad Gelderland-Oost kennelijk veronderstelt, gaan de programmaraden daar op grond van
het wetsvoorstel niet over. Artikel 6.20, eerste lid, van het wetsvoorstel bepaalt over welk pakket een
programmaraad adviseert. Dit artikellid verwijst naar artikel 6.13, eerste lid, van het wetsvoorstel dat
uitsluitend gaat over het analoge pakket.
Op grond van het voorgaande acht ik het schrappen van het begrip "significant" ongewenst en een
nadere concretisering daarvan niet nodig. Uit het feit dat volgens het wetsvoorstel de programmaraden
uitsluitend over het analoge pakket adviseren, mag u overigens niet afleiden dat ik de pluriformiteit van
2 Kamerstukken II 2007/08, 31 356, nr. 7, blz. 13.
blad 3/3
MLB/JZ/67.829
het digitale pakket niet belangrijk vind. Zolang de aanbieders van een omroepnetwerk dominant zijn
op de markt voor de doorgifte van omroepsignalen (aanmerkelijke marktmacht hebben), moet de
pluriformiteit van zowel het analoge pakket als het digitale pakket van die aanbieders gewaarborgd
zijn. Mede met het oog daarop werk ik al geruime tijd aan een alternatief voor het bestaande
programmaradenmodel. Daarbij moet ik niet alleen rekening houden met de wensen van de Tweede
Kamer, maar ook met de eisen die de Europese Commissie stelt. Deze wensen en eisen lopen niet
parallel. Zo wordt in de motie Atsma/Slob3 gevraagd om de positie van programmaraden te versterken,
terwijl de Europese Commissie in een bespreking met mijn ambtenaren heeft laten weten dat
uitbreiding van het programmaradenmodel naar het digitale programma-aanbod van de aanbieders van
een omroepnetwerk een nieuwe inbreukprocedure tot gevolg zal hebben. Het ontwikkelen van een
nieuw model is daarom gecompliceerd en vergt dan ook nog enige tijd. Ik hoop dat u daar begrip voor
heeft.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
3 Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VIII, nr. 47.