Centrale Raad van Beroep spreekt zich uit over afbakening rechtsstrijd
in hoger beroep
Utrecht, 27 oktober 2008 - De Centrale Raad van Beroep (hierna de
Raad), hoogste rechter op het terrein van onder andere het sociale
bestuursrecht, heeft zich op 22 oktober 2008 uitgesproken over wat in
hoger beroep door partijen wel en niet (meer) ter beoordeling aan de
orde kan worden gesteld.
Het hoger beroep in deze zaak was ingesteld door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak
van een rechtbank op het beroep van een uitkeringsgerechtigde over een
besluit tot intrekking van een WAO-uitkering. De rechtbank heeft in
die uitspraak de beroepsgronden die betrokkene aanvoerde tegen de bij
dat besluit door het Uwv aangenomen medische beperkingen (de
zogenoemde medische kant van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling)
verworpen, maar vond wel dat de door het Uwv gegeven toelichting op de
voor betrokkene nog aanwezig geachte arbeidsmogelijkheden (de
zogenoemde arbeidskundige kant van een
arbeidsongeschiktheidsbeoordeling) onvoldoende was. Betrokkene had in
de uitspraak van de rechtbank berust.
Het Uwv ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met het
oordeel van de rechtbank dat die gegeven toelichting onvoldoende was.
In haar verweerschrift in hoger beroep gaf betrokkene aan dat zij het
wel eens was met dat oordeel van de rechtbank, maar niet met het
oordeel van de rechtbank over de ten aanzien van haar door het Uwv
aangenomen medische beperkingen.
Gelet op deze laatste stellingname van betrokkene in hoger beroep
moest de Raad zich uitspreken over de afbakening van de rechtsstrijd
in hoger beroep (ook wel aangeduid als: de omvang van het geding in
hoger beroep).
De Raad zet in zijn uitspraak uiteen dat als uitgangspunt geldt dat
het in beginsel de indiener van het hoger-beroepschrift is die bepaalt
waarover de rechter in hoger beroep een oordeel dient te geven. Een
wederpartij die niet zelf hoger beroep heeft ingesteld, kan niet in
het verweerschrift de rechtsstrijd uitbreiden door - zoals in dit
geval - zich alsnog te keren tegen een oordeel van de rechtbank waarop
het ingestelde hoger beroep - als gevolg van het feit dat de
wederpartij geen hoger beroep heeft ingesteld - geen betrekking
heeft.
De Raad formuleert vervolgens twee uitzonderingen op dit uitgangspunt.
Het uitbreiden van de rechtsstrijd in hoger beroep door degene die
niet zelf hoger beroep heeft ingesteld is - toch - mogelijk als
1. sprake is van een zo nauwe verwevenheid tussen hetgeen de indiener
van het hoger-beroepschrift aan de orde heeft gesteld en hetgeen
de wederpartij vervolgens in het verweerschrift aanvoert, dat de
rechter het ene standpunt niet los kan beoordelen van het andere;
2. niet van de wederpartij gevergd kon worden dat deze zelf hoger
beroep zou instellen. Dat is het geval als die wederpartij geen -
zelfstandig - belang had bij het instellen van hoger beroep.
De Raad oordeelde in zijn uitspraak dat in dit geval niet een van die
uitzonderingssituaties zich voordeed, met als gevolg dat hij geen
oordeel heeft gegeven over het oordeel van de rechtbank over de
vaststelling van de medische beperkingen. Betrokkene had, om zo'n
oordeel wel te verkrijgen, zelf hoger beroep moeten instellen.
De uitspraak van de Raad is ook nog om een andere reden van belang. In
aansluiting op de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, LJN:
BA2955, zet de Raad in deze uitspraak uiteen dat de verplichting van
de rechter om indien door een uitkeringsgerechtigde diens medische
beperkingen worden aangevochten ook de medische geschiktheid van de
geduide functies bij de toetsing te betrekken, haar grondslag vindt in
de - in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
besloten liggende - verplichting om de beroepgronden die een
betrokkene aanvoert voldoende ruim naar de strekking op te vatten.
Toepassing van artikel 8:69, tweede lid van de Algemene wet
bestuursrecht (de verplichting om ambtshalve de rechtsgronden aan te
vullen van de stellingnamen van partijen) is dan dus niet aan de orde.
De uitspraak is na te lezen op www.rechtspraak.nl onder Centrale Raad
van Beroep, uitspraken, LJN: BG1621.
Voor eventuele vragen over dit bericht kunt u zich wenden tot de heer
B.C. Rog, telefoonnummer 030-850 21 12.
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 28 oktober 2008 Naar boven
Gerechtelijke organisatie