Universiteit Leiden

Oratie 'Genen en omgeving in de opvoeding: beter meten is beter weten'

'Pedagogen hebben een taak in onderzoek naar het samenspel van erfelijkheid en omgeving in de opvoeding', stelt Marian Bakermans-Kranenburg vrijdag in haar oratie. 'Te vaak wordt de opvoedingsomgeving met een simpele vragenlijst gemeten. Dat is zoiets als proberen vogelgeluiden te herkennen met oordoppen in.'

Prof.dr. Marian Bakermans-Kranenburg: 'Te vaak wordt de opvoedingsomgeving met een simpele vragenlijst gemeten. Dat is zoiets als proberen vogelgeluiden te herkennen met oordoppen in.' Hoge hoed
Bakermans-Kranenburg is hoogleraar Genen en Omgeving in de Gezinsopvoeding. 'Onderzoek naar gen-omgevinginteracties is de laatste jaren in een stroomversnelling geraakt', zegt ze. 'Genen en omgeving zijn samen van invloed op de ontwikkeling. Je kunt het ook zo zien: een genetische mogelijkheid of kwetsbaarheid komt pas onder bepaalde omstandigheden tot ontwikkeling. Als je dat in kaart wilt brengen, moet je zowel de genen als de omgeving goed meten. Vaak worden de genetische bepalingen nauwkeurig gedaan, maar dat kan niet altijd gezegd worden van de meting van de omgeving en van de uitkomst. Vaak wordt daarvoor maar een greep gedaan in de hoge hoed van vragenlijsten. Die kunnen snel en efficiënt bij grote groepen worden afgenomen.' Onbetrouwbaar
Maar vragenlijsten naar zoiets als kwaliteit van de opvoeding of de relatie van een kind met zijn ouders zijn absoluut onbetrouwbaar. Bakermans-Kranenburg: 'Een mooi voorbeeld daarvan is het gecombineerde effect van het serotonine-gen 5HTT en vervelende gebeurtenissen in de jeugd. Men veronderstelt dat je met een bepaalde variant van dat gen eerder depressief wordt als je nare dingen hebt meegemaakt. Internationaal is dat in de laatste vijf jaar in vijftien studies onderzocht. Alle studies die gebruik maakten van een gestructureerd interview over de jeugd, vonden dit effect. Studies met vragenlijsten over vroeger vonden gemengde of negatieve resultaten.' Probleemgedrag
Bakermans-Kranenburg heeft zich in haar eigen onderzoek onder andere gericht op genen die het dopaminesysteem aansturen, vooral het DRD4-7R genotype. Mensen met DRD4-7R zijn meer geneigd risico's op te zoeken, en kunnen hyperactief zijn (ADHD). 'In onze eerste studie vonden we dat kinderen met het DRD4-7R genotype veel probleemgedrag lieten zien als hun moeders niet zo positief met hen omgingen. Kinderen zonder dat genotype hadden daar veel minder last van. DRD4-7R wordt dan ook vaak als risico-gen beschouwd.' Maar is dat ook juist? 'Nee, want kinderen met DRD4-7R en een sensitieve moeder lieten het minste probleemgedrag zien.' Grenzen stellen
In een andere studie reageerden kinderen met DRD4-7R het beste op een opvoedcursus die Bakermans-Kranenburg met haar collega's Femmie Juffer en Rien van IJzendoorn in Leiden heeft ontwikkeld. 'In die cursus Video feedback Intervention to promote Positive Parenting leren we aan ouders op een positieve manier grenzen te stellen. Disciplineren is je kinderen aansporen om iets te doen - bijvoorbeeld opruimen of tafeldekken - of juist verbieden iets te doen of ergens aan te komen. Verbieden hoort bij opvoeden, maar veel ouders vinden het moeilijk. Ouders verbieden iets, kind krijgt een driftbui, ouder geeft toe. Een kind leert dan dat het loont om lastig te zijn en zal dat een volgende keer weer doen.' Stresshormoon
Positief disciplineren is uitleg geven bij een verbod in plaats van alleen maar straffen, maar het verbod wel handhaven. De cursus, die al in verschillende landen is toegepast, was succesvol: moeders pakten het disciplineren na afloop vaker op een positieve manier aan. Kinderen met DRD4-7R profiteerden daar het meest van, hun lastige gedrag nam het sterkst af. Bovendien daalde hun cortisolniveau. Cortisol is een stresshormoon dat bij peuters en kleuters samenhangt met agressief gedrag. Bakermans-Kranenburg 'DRD4-7R is dus geen risico-gen, hoewel het in bijna alle studies wel zo gezien wordt. Wat wij vonden, was dat kinderen met DRD4-7R meer beïnvloed werden door zowel gunstige als ongunstige omstandigheden, for better and for worse. Wellicht moeten we DRD4 dus zien als een 'ontvankelijkheids'-gen.' In levenden lijve
Eén van de nieuwste studies laat ook voor ouders zo'n effect naar twee kanten zien. 'In die studie deden twee genen mee, die allebei op het dopaminesysteem inwerken: DRD4 en COMT', zegt Bakermans-Kranenburg. 'Onder stress - te weinig tijd, dingen die kapot gaan - waren moeders met DRD4-7R en COMTval niet zo positief in de omgang met hun kind, maar als er geen stress was, deden ze het juist leuker met hun kind. Maar om dat te kunnen zien, moet je ze wel in levenden lijve observeren, dat komt uit een vragenlijst niet naar voren.' In de komende tijd wil Bakermans-Kranenburg verder zoeken naar de invloed van genen op ontwikkeling. 'Maar dan wel steeds in combinatie met omgevingsinvloeden.' Oratie 24 oktober, 16.00 uur in het Academiegebouw Prof.dr. Marian Bakermans-Kranenburg:
Genen in Ontwikkeling: Voer voor Pedagogen
Aanmelden voor deze oratie

(21 oktober 2008/SH)