Federale regering Belgie
Gewestelijke belastingen
Vaststelling van de kostprijs van de dienst van de gewestelijke
belastingen - tweede lezing
De ministerraad heeft in tweede lezing en na advies van de Raad van
State een voorontwerp van wet goedgekeurd dat de kostprijs van de
dienst van de gewestelijke belastingen vastlegt.
Op 17 november 2006 had de ministerraad akte genomen van het
voorontwerp van wet dat de totale kostprijs van de dienst van de
gewestelijke belastingen vaststelt en dat als basis kon dienen voor
het overleg met de gewestregeringen. Het overleg tussen de Gewesten
heeft ondertussen plaatsgevonden (overlegcomité van 11 juni 2008).
Het voorstel van minister van Financiën Didier Reyders voert artikel
68ter van de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989 uit. Dat
artikel regelt de kostprijs van de dienst van de gewestelijke
belastingen met uitzondering van het kijk- en luistergeld. Die
kostprijs is immers bepalend voor de dotatie die de gewesten jaarlijks
ontvangen als ze ervoor kiezen om de gewestelijke belastingen zelf te
innen en als ze het personeel van de federale overheid dat bij die
belastingdiensten werkt overnemen. De kostprijs omvat de
personeelskosten: de loonkost met vergoedingen, en de
werkingskosten (de algemene werkings- en investeringskosten en de
kantoorkosten). De loonkost omvat naast de brutowedde het
vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de vormingspremie.
De totale kostprijs van de dienst van de gewestelijke belastingen
bedraagt 74,86 miljoen euro (prijzen 2002). Dat stemt overeen met het
basisbedrag 2002 van de dotatie die de federale overheid aan de
gewesten dient over te maken als alle gewesten ervoor kiezen om de
dienst van de belastingen die hieronder vermeld zijn, overnemen.
Het gaat om de gewestelijke belastingen waarvan de gewesten de dienst
kunnen overnemen:
1. de belasting op spelen en weddenschappen,
2. de belasting op automatische ontspanningstoestellen,
3. de openingsbelasting op de slijterijen van gegiste dranken,
4. het successierecht van rijksinwoners en het recht van overgang bij
overlijden van niet-rijksinwoners,
5. de onroerende voorheffing,
6. het registratierecht op de overdrachten ten bezwarende titel van in
België gelegen onroerende goederen,
7. het registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in
België gelegen onroerend goed,
8. het registratierecht op de gedeeltelijk of gehele verdelingen van
in België gelegen onroerende goederen,
9. het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van
roerende of onroerende goederen,
10. de verkeersbelasting op de autovoertuigen,
11. de belasting op de inverkeerstelling,
12. het eurovignet.