4. Belangenverstrengeling arts - apotheker
Belangenverstrengeling arts - apotheker
Kamerstuk, 22 oktober 2008
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/VDG 2883405
22 oktober 2008
Conform de toezegging aan uw Kamer, heeft mijn ambtsvoorganger de
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht een onderzoek in te stellen
naar de gevolgen van verticale integratie in de
geneesmiddelenvoorziening en de vormen van samenwerking tussen artsen
en apotheekhoudenden (zie de brief van 17 oktober 2006 aan de
voorzitter van de Tweede Kamer, Kamerstukken 2006-2007, 29359, nr 94).
Het onderzoek is tussen december 2006 en mei 2007 uitgevoerd en op 26
juni 2007 aan mij aangeboden. Mede vanwege enkele recente
ontwikkelingen waarbij mogelijke belangenverstrengeling aan de orde
was, heb ik mijn reactie op dit advies tot dit moment aangehouden.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Geneesmiddelenwet, die per
1 juli 2007 in werking is getreden, is aan de hand van de "casus
Boxmeer" (huisartsen met een financieel belang in een apotheek) een
uitvoerige discussie gevoerd over het voorkomen van
belangenverstrengeling tussen artsen en apotheekhoudenden die er toe
kan leiden dat de patiënt niet het optimale geneesmiddel krijgt
afgeleverd. *1
Dit heeft geleid tot een aanpak van belangenverstrengeling tussen arts
- apotheekhoudende die uit twee onderdelen bestaat. Naast het
bovengenoemde onderzoek van de NZa naar de gevolgen van verticale
integratie en samenwerking tussen artsen en apotheekhoudenden, is het
verbod voor apotheekhoudenden om afspraken te maken over het leveren
van geneesmiddelen aan derden (artikel 18 van het inmiddels vervallen
Besluit uitoefening artsenijbereidkunst: BUA) aangescherpt en
expliciet ook van toepassing verklaard op voorschrijvers. Dit verbod
is opgenomen in artikel 11 van het Besluit Geneesmiddelenwet (BGW) dat
op op 1 juli 2007 in werking is getreden.
Artikel 11 Besluit Geneesmiddelenwet luidt als volgt:
"Het is voorschrijvers en apotheekhoudenden verboden met elkaar
rechtstreeks of indirect een overeenkomst of een andere vorm van
samenwerking aan te gaan die tot gevolg heeft of kan hebben dat het
ter hand stellen van UR-geneesmiddelen aan patiënten door andere
overwegingen dan die van een goede geneesmiddelenvoorziening wordt
beïnvloed.Voorts is het voorschrijvers verboden onderling een
overeenkomst of een andere vorm van samenwerking als bedoeld in de
eerste volzin, aan te gaan."
Met de aanpassing van het verbod van artikel 18 BUA en de opname
daarvan in het Besluit Geneesmiddelenwet is, behalve het rechtstreeks
onder het verbod brengen van voorschrijvers, beoogd dergelijke
afspraken tussen rechtspersonen en beroepsbeoefenaren te verbieden
alsmede feitelijke samenwerkingsverbanden (incl. financiële deelnames)
met hetzelfde gevolg. Het aangepaste verbod beoogt geen afspraken te
verbieden voorzover die uitsluitend zijn ingegeven door overwegingen
van een goede geneesmiddelenvoorziening. Daarbij valt te denken aan:
- afspraken met zorgverzekeraars over het belonen van doelmatig
voorschrijven;
- farmacotherapieafspraken tussen beroepsbeoefenaren en
zorgverzekeraars;
- het farmacotherapieoverleg tussen voorschrijvers en
apotheekhoudenden;
- afspraken over rationele geneesmiddelenvoorziening in instellingen
die eerste-lijnszorg leveren.
Kortom, het verbod laat samenwerking tussen beide groepen van
beroepsbeoefenaren die wel in het belang is van de patiënt ongemoeid.
Op basis van de uitkomsten van het in opdracht van de NZa door het
bureau Significant / Conquaestor uitgevoerde onderzoek naar
samenwerking en belangenverstrengeling tussen arts en apotheekhoudende
in de eerstelijnsgezondheidszorg en het oordeel van de NZa daarover in
de begeleidende brief, die als bijlagen zijn bijgevoegd, heb ik bezien
of de aanpassing van het aangescherpte verbod in artikel 11 van het
Besluit Geneesmiddelenwet, voldoende is of aanvulling behoeft.
De algemene conclusie van het rapport is dat de meeste
samenwerkingsvormen in de farmaceutische keten positieve gevolgen
hebben voor de zorg aan de patiënten en dat samenwerking kan leiden
tot betere toegankelijkheid, kwaliteit en het totstandkomen van nieuwe
zorgconcepten. Daarnaast noemt het rapport een aantal risico's van
verticale en horizontale samenwerking in de farmaceutische keten
waaronder het beïnvloeden van het voorschrijfgedrag op niet
kwalitatieve gronden en het sturen van patiëntenstromen.
Er zijn ook factoren die risicoverlagend werken zoals het hanteren van
"evidence based" formularia, de gehanteerde rechtsvorm (zoals een
stichting zonder winstoogmerk) alsmede een loondienstverband van
apothekers en (huis-)artsen. Het rapport concludeert dat het risico op
belangenverstrengeling wellicht zal kunnen toenemen wanneer de
juridische eigendomsverhoudingen van zorgorganisaties gaan veranderen.
De NZa wijst hier eveneens op. Hoewel de toenemende samenwerking in de
farmaceutische keten grote voordelen kan bieden voor de zorg aan
patiënten, kunnen er verschillende vormen van beïnvloeding
plaatsvinden waardoor de patiënt niet de noodzakelijke geneesmiddelen
krijgt voorgeschreven en afgeleverd. De NZa zal daarom blijven toezien
op de gehele farmaceutische keten en mogelijke andere vormen van
belangenverstrengeling.
Ik onderschrijf de conclusies in het rapport en de opvattingen van de
NZa hierover.
Gezien de mogelijke risico's verbonden aan de toenemende samenwerking,
stelde de NZa voor om in het jaar 2009 apart aandacht te besteden aan
samenwerkingsvormen en belangenverstrengeling in de farmaceutische
keten.
Op mijn verzoek zal de NZa echter bij het volgen van de ontwikkelingen
van de markt ten behoeve van de Monitor Farmacie 2008 ook aandacht
besteden aan samenwerkingsvormen en belangenverstrengeling.
Voorts blijft de IGZ alert op klachten omtrent mogelijke
belangenverstrengeling. Zo heeft de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (de beroepsorganisatie van
apothekers) de IGZ gevraagd om een onderzoek in te stellen naar een
apotheek (de Centrale apotheek) die herhaalrecepten door tussenkomst
van huisartsen zou willen latenafleveren aan patiënten.Inmiddels heeft
dit ook geleid tot vragen van het lid van de Tweede Kamer mevrouw
Schermers (CDA) over de Centrale apotheek en een kort geding ter zake.
In mijn (bijgevoegde) antwoorden op de desbetreffende Kamervragen ben
ik ook kort ingegaan op het (eveneens bijgevoegde) vonnis van de
voorzieningenrechter van 25 april 2008 in kort geding tussen een (door
de KNMP gesteunde) apotheek en een huisartsenpraktijk in Nieuwegein
die een samenwerkingsverband is aangegaan met de Centrale apotheek.
In die antwoorden heb ik aangegeven dat de NZa en de Inspectie voor de
Gezondheidszorg (IGZ) een en ander in onderzoek hebben en dat ik u van
de resultaten daarvan op de hoogte zal stellen. De onderzoeken van de
NZa en de IGZ zijn nog niet volledig afgerond. Ik zal u van de
uitkomsten van de beide onderzoeken op de hoogte stellen.
Kortheidshalve verwijs ik u verder naar de bijgevoegde antwoorden op
de Kamervragen en het bijgevoegde vonnis van de voorzieningenrechter.
Naast deze ontwikkelingen en de conclusies van de NZa met betrekking
tot het rapport, heb ik mede in ogenschouw genomen dat:
- sinds de inwerkingtreding van artikel 11 van het Besluit
Geneesmiddelenwet mij slechts enkele concrete casussen bekend zijn
geworden van (mogelijk) verboden belangenverstrengeling tussen artsen
en apotheekhoudenden en ik daarover verder geen signalen heb ontvangen
van de IGZ.
- professionele statuten en gedragsregels voor apothekers en artsen
(al of niet in loondienst) waarborgen bevatten voor de
onafhankelijkheid en professionele autonomie van deze zorgverleners;
- zorgverzekeraars in medewerkersovereenkomsten veelal transparantie
eisen over financiële banden en belangen en ook afspraken maken over
het voorschrijfbeleid.
Op grond van het bovenstaande ben ik tot het oordeel gekomen dat op
dit moment geen aanvulling op het verbod in artikel 11 van het BWG
nodig is.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
*1 In de casus Boxmeer heeft de Hoge Raad bij arrest van 25 april 2008
de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch over de deelname van
huisartsen in een commanditaire vennootschap die een apotheek
exploiteerde bevestigd. De constructie waarbij artsen winsten kunnen
krijgen uit de exploitatie van een apotheek was in strijd met de
toenmalige wetgeving
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport