Hoge Raad verwerpt beroep ziekenhuis op verschoningsrecht na
overlijden patiënte
Den Haag, 21 oktober 2008 - Deze zaak gaat over het afgeleide
verschoningsrecht van het Eramus Medisch Centrum na overlijden van een
patiënte. Nadat de verdenking van dood door schuld rees tegen bij het
ziekenhuis werkzame artsen beriep het EMC zich op zijn
verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft het ziekenhuis bevolen
onder meer het medisch dossier van de patiënte af te geven en heeft
daarop beslag gelegd. Het ziekenhuis, dat van mening was dat deze
stukken onder het verschoningsrecht vielen, heeft aan de rechtbank
Rotterdam om teruggave van de stukken gevraagd. Dat verzoek is door de
rechtbank bij beschikking van 13 februari 2007 (LJN AZ8512)
afgewezen.
Procedure bij de Hoge Raad
Het ziekenhuis heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze
beslissing. Zijn advocaten, mr. J.M. Sjöcrona en mr. C.W. Noorduyn,
beiden advocaat in Den Haag, stellen onder meer dat de rechtbank ten
onrechte de waarheidsvinding in de strafzaak tegen de behandelend arts
zwaarder heeft laten wegen dan het verschoningsrecht.
Advocaat-generaal mr. Vellinga heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008
geadviseerd het cassatieberoep te verwerpen.
De beslissing van de Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat het verschoningsrecht ertoe dient dat
patiënten zich tot een arts kunnen wenden voor bijstand en advies
zonder vrees voor het openbaar worden van hetgeen aan de arts wordt
toevertrouwd. Wel kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden
voordoen waarin het verschoningsrecht moet wijken voor het belang dat
de waarheid aan het licht komt. De Hoge Raad laat het oordeel van de
rechtbank dat zich hier zulke omstandigheden voordoen in stand.
De Hoge Raad vindt onder meer dat de rechtbank daarbij een groot
gewicht heeft kunnen hechten aan de veronderstelde toestemming van de
patiënte. Die omstandigheid brengt mee dat het beroep op het
verschoningsrecht in dit geval niet kan dienen tot bescherming van de
persoonlijke levenssfeer van de patiënte. Verder oordeelt de Hoge Raad
dat de rechtbank betekenis kon toekennen aan de omstandigheid dat
patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een
ernstig vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van de arts de
gegevens in het medisch dossier voor onderzoek beschikbaar zijn.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.
Gevolg van deze beslissing
De beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2007 is
definitief geworden.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 21
oktober 2008. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Den Haag, 21 oktober 2008
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236
LJ Nummer
BD7817
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 21 oktober 2008 Naar boven
Gerechtelijke organisatie