Geen rechtsmacht voor vervolging Rwandees voor genocide in Rwanda in
1994
Den Haag, 21 oktober 2008 - Joseph M., een Rwandees, die in 1998 in
Nederland politiek asiel vroeg, wordt onder meer ervan beschuldigd in
1994 in Rwanda oorlogsmisdrijven en genocide te hebben gepleegd.
Hij is in augustus 2006 in Nederland aangehouden op verdenking van
oorlogsmisdrijven.
Voor oorlogsmisdrijven wordt de verdachte in Nederland vervolgd. In
september 2006 heeft de Prosecutor bij het Rwanda-Tribunaal een
verzoek ingediend tot overname door Nederland van strafvervolging ter
zake van door de verdachte in 1994 in Rwanda begane genocide. De
officier van justitie heeft naar aanleiding van dit verzoek en met
toestemming van de minister van Justitie de verdachte óók voor
genocide vervolgd.
De vraag in de onderhavige procedure is of Nederland rechtsmacht
heeft, dus bevoegd is, om Joseph M. ook voor die toen in Rwanda begane
genocide in Nederland te vervolgen.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 24 juli 2007 de officier van
justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van Joseph
M. voor de in 1994 in Rwanda gepleegde genocide. Volgens de rechtbank
heeft Nederland geen rechtsmacht om de verdachte daarvoor te
vervolgen, ook niet zogenoemde afgeleide rechtsmacht (artikel 4a van
het wetboek van strafrecht). Het vonnis van de rechtbank is
gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB0494 (Nederlandse
tekst) en onder LJ-nummer BB8462 (Engelse tekst).
Tegen deze uitspraak heeft het openbaar ministerie hoger beroep
ingesteld. In hoger beroep is het hof 's-Gravenhage op 17 december
2007 tot dezelfde conclusie gekomen als de rechtbank. Het arrest van
het hof is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder LJ-nummer BC0287
(Nederlandse tekst) en onder LJ-nummer BC1757 (Engelse tekst).
Procedure bij de Hoge Raad
Tegen de uitspraak van het hof hebben het openbaar ministerie en de
verdachte beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
Het openbaar ministerie voert in cassatie aan dat Nederland wèl
afgeleide rechtsmacht heeft om Joseph M. te vervolgen voor in 1994 in
Rwanda begane genocide.
In cassatie is de zaak voor de verdachte behandeld door mr. A.B.G.T.
von Bóné, advocaat in Rotterdam.
Advocaat-generaal mr. A.J.M. Machielse heeft in zijn conclusie van 8
juli 2008 geadviseerd tot verwerping van het door het openbaar
ministerie ingestelde beroep en tot niet-ontvankelijkverklaring van de
verdachte in het door hem ingestelde cassatieberoep.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2008 de uitspraak van het hof in
stand gelaten.
Het beroep van het openbaar ministerie is verworpen.
De Hoge Raad deelt het oordeel van het hof dat niet is voldaan aan de
voorwaarden die artikel 4a van het wetboek van strafrecht stelt voor
het vestigen van zogenoemde afgeleide rechtsmacht. Dit artikel geeft
rechtsmacht als de strafvervolging door Nederland van een vreemde
staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid
tot strafvervolging voor Nederland volgt. Aan die voorwaarden is niet
voldaan. Onder "vreemde staat" valt niet een tribunaal zoals het
Rwanda-tribunaal. Er is in dit geval, waarin de Prosecutor bij het
Rwanda-Tribunaal Nederland heeft verzocht de strafvervolging over te
nemen en de minister van Justitie daarmee mondeling heeft ingestemd,
ook geen "verdrag" tussen Nederland en het Rwanda-Tribunaal op grond
waarvan Joseph M. in Nederland kan worden vervolgd voor in 1994 in
Rwanda begane genocide.
De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.
Hij heeft geen belang bij het instellen van beroep in cassatie tegen
de uitspraak van het hof waarbij het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
De verdachte kan in Nederland niet meer opnieuw voor genocide worden
vervolgd.
Gevolgen van de uitspraak
De beslissing van het hof is dus definitief. De verdachte kan in
Nederland niet worden vervolgd voor in 1994 in Rwanda begane genocide.
De beslissing van de Hoge Raad betreft niet de verdenking tegen Joseph
M. dat hij in Rwanda in 1994 oorlogsmisdrijven heeft gepleegd. Die
strafzaak is bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangig en de
inhoudelijke behandeling daarvan is op 13 oktober 2008 begonnen.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 21
oktober 2008. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Den Haag, 21 oktober 2008
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236
LJ Nummer
BD6568
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 21 oktober 2008 Naar boven
Gerechtelijke organisatie