Kamervragen Habitattype 1110A
17 oktober 2008 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister antwoordt geeft op Kamervragen over de
beschrijving van Habitattype 1110A. De Habitatrichtlijn is bedoeld om
door het instandhouden van habitats de diversiteit te behouden.
Meer informatie
* Kamervragen Habitattype 1110A
Kamerstuk | 17-10-2008 | PDF-Document, 122 kB
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
onderwerp bijlagen
D i rectie Kennis
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op Kamervragen voortvloeiend uit het AO van 2 oktober
2008 met als onderwerp de beschrijving van Habitattype 1110A.
De lijst van 29 Kamervragen met betrekking tot het profielendocument voor habitattype
H1110_A bevat enkele sterk aan elkaar gerelateerde vragen. Om die reden heb ik deze
vragen thematisch samengenomen. Voor de herkenbaarheid heb ik de nummering van de
vragen gelijk gehouden aan de oorspronkelijke nummering.
Wellicht ten overvloede, wil ik u voorafgaand aan de beantwoording van de vragen twee
zaken onder de aandacht brengen. Ten eerste: de Habitatrichtlijn heeft tot doel bij de
dragen tot het behoud van de biologische diversiteit door het instandhouden van de
natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Ten tweede geef ik u aan dat het profielendocument
een technisch wetenschappelijke document is, dat op basis van de laatste stand
van ecologisch wetenschappelijke kennis een ecologische beschrijving geeft van het
habitattype en op basis van door de Europese Commissie aangedragen criteria de Staat
van Instandhouding beoordeelt.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
DK. 2008/2195 17 oktober 2008
Kamervragen Habitattype 1110A
1
Antwoorden op de vragen van de VC LNV m.b.t. de profielbeschrijving voor
habitattype H1110_A
Kaders en randvoorwaarden
1. Hoewel dit document op zich niet op rechtsgevolg gericht is, was de vorige beschrijving
van het habitattype H1110 wel aanleiding om de vergunning te vernietigen. Is nu geborgd
dat zich geen herhaling zal voordoen? En hoe dan?
28. Bent u van mening dat voor het opstellen van een passende beoordeling de benodigde
kennis ook beschikbaar is, of wordt daarvoor een grote extra onderzoeksinspanning
verwacht?
29. Is het mogelijk met dit profielendocument juridisch houdbare vergunningen voor de
mosselzaadvisserij op tijd aan te vragen en te verlenen?
Antwoord: Niet de beschrijving van habitattype H1110 was de reden voor de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State om de beslissing op het bezwaar tegen
de verleende vergunning voor de voorjaarsvergunning mosselzaadvisserij 2006 te
vernietigen, maar het ontbreken van voldoende wetenschappelijke zekerheid dat
de mosselzaadvisserij niet leidt tot significante aantasting van het habitattype 1110
in de Waddenzee (H1110_A). In het nieuwe profielendocument is op basis van de
best beschikbare ecologische kennis de beschrijving van de ecologische kenmerken
en vereisten van het habitattype gepreciseerd. Er wordt beter beschreven
wat we willen beschermen. Dit maakt een betere passende beoordeling van de
effecten van de mosselzaadvisserij op habitattype H1110_A en dus een betere
onderbouwing van de vergunning mogelijk. Dat draagt bij aan de juridische
houdbaarheid. Het eindoordeel is echter aan de rechter.
4. Er wordt in het document ook gesproken over de waarde van de mosselpercelen, door
mensen beheerde natuur. Met name als voedselvindplaats voor vogels is dat van belang.
Waarom wordt deze menselijke activiteit - het in stand houden van die mosselpercelen -
niet positiever gewaardeerd?
Antwoord: Door mensen gecreëerde voorzieningen in de Waddenzee behoren per definitie
niet tot de ecologische kenmerken en vereisten van de natuurlijke habitattypen
van het Natura 2000-gebied, zoals deze in het profielendocument worden
beschreven en waaraan menselijk handelen nu juist wordt getoetst.
Mosselpercelen vervullen een positieve rol in de voedselvoorziening voor bepaalde
vogels, in het bijzonder duikende eenden. De voedselfunctie van de mosselpercelen
wordt in het profielendocument gekwalificeerd als 'belangrijk' en dus
positief gewaardeerd.
Echter, deze constatering is van belang voor de beoordeling van de effecten van
mosselzaadvisserij in het licht van de Vogelrichtlijn en NB-wet '98; niet zozeer
voor de beoordeling van de kwaliteit van de ingevolge de Habitatrichtlijn te
beschermen biogene structuren als onderdeel van de te beschermen habitattypen.
Habitattypen H1170 ('Riffen') en H1110 ('Permanent overstroomde zandbanken')
2. Er is gekozen om geen aparte beschrijving te maken voor habitattype H1170 maar de
zachte structuren samen met de harde in een type te beschrijven. Geeft dat geen extra
risico bij komende beoordelingen over mosselzaadvergunningen?
9. In het profielendocument wordt habitattype 1170 ('riffen') als kenmerk voor habitattype
1110 meegenomen. Waarom is hiervoor gekozen, in afwijking van de EU-interpretation
manual?
10. Waarom spitst de beschrijving van habitattype 1110A zich toe op de mosselbanken, terwijl
de andere harde substraten en de zandige sedimenten minder aan bod komen, maar wel
het grootste deel van het oppervlak uitmaken?
18. Bij aanmelding wordt één profieltype aangemeld. Waarom kan een gebied uiteindelijk
voor meerdere typen worden aangewezen? Is dit noodzakelijk?
Antwoord: Bij de aanmelding van de Waddenzee voor de Habitatrichtlijn was de toenmalige
Europese definitie van H1170 niet van toepassing op de situatie in de Nederlandse
Waddenzee. Pas in de nieuwe uitwerking door de Europese Commissie (2007) zijn
ook de rifvormende structuren op zachte bodems opgenomen. Mosselbanken
waren inmiddels op ecologisch inhoudelijke gronden al bij de aanmelding
meegenomen als onderdeel van habitattype H1110. Er is voor gekozen deze
systematiek niet te wijzigen en mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling
op te nemen in de beschrijving van H1110_A.
De profielbeschrijving van habitattype H1110_A besteedt aandacht aan de kenmerken
van een goede structuur en functie. Hierbij is expliciet tekst gewijd aan de
zandige en slibrijke sedimenten in het habitattype. Ook zijn de processen die van
invloed zijn op de habitatstructuur en de samenstelling van de aanwezige
levensgemeenschappen bondig beschreven.
De kenmerken van habitattype H1170 zijn opgenomen in die van habitattype
H1110_A. Hiermee zijn ook de mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling
onderdeel geworden van H1110_A. In de profielbeschrijving gaat hiernaar speciale
aandacht uit, vanwege de grote ecologische rol en functie van deze biogene
structuur, die door andere aanwezige harde substraatsoorten en de zandige
sedimenten niet kunnen worden vervuld.
Deze werkwijze geeft geen extra risico bij beoordeling over mosselzaadvergunningen.
Immers, zowel bij de afzonderlijke toetsing aan H1170 of H1110 als
bij de integratie van de waarden van de beide typen in één profielbeschrijving
wordt aan dezelfde kwaliteitskenmerken getoetst.
Dynamiek van het systeem (inclusief klimaatverandering en nutriëntenniveau)
3. In het document wordt erkend dat de invloed van menselijke ingrepen op de morfologie
en de totale natuur groot is en de gevolgen van de afsluiting van onder andere het
IJsselmeer nog steeds merkbaar zijn en nog niet uitgewerkt. Daarnaast is in ieder geval
sprake van grote dynamiek. Hoe kan in deze situatie dan gewerkt worden met statische
criteria (verspreiding, oppervlakte, kwaliteit, toekomstperspectief)? Waarom wordt niet
meer erkend dat ook bij dit habitattype er sprake is van natuurbeheer? (Vergelijkbaar met
natuurbeheer als heide e.d.)
Antwoord: De Europese Commissie schrijft de lidstaten voor op welke criteria de Staat van
Instandhouding beoordeeld moet worden. Deze criteria zijn verspreiding,
oppervlakte, kwaliteit en toekomstperspectief. Deze criteria, als begrip wellicht
statisch, zijn zo gekozen dat de veranderingen in het habitattype, bijvoorbeeld als
gevolg van beheermaatregelen, van invloed zijn op de beoordeling van de Staat
van Instandhouding.
Het profielendocument is niet het kader voor de beantwoording van de vraag of
een bepaalde menselijke activiteit bijdraagt aan het beheer van de natuur. Naar de
positieve effecten van dergelijke activiteiten wordt wel gekeken bij de formulering
van de instandhoudingsmaatregelen voor het habitattype in het beheerplan voor
de Waddenzee en bij de vergunningverlening. Een oordeel hierover moet
wetenschappelijk zijn gefundeerd.
7. In het profielendocument is gekozen voor de referentieperiode 1960-1990. Waarom wordt
niet ingegaan op de effecten van klimaatveranderingen van na deze periode die veel
invloed hebben op de staat van instandhouding en het toekomstperspectief?
13. Kan duidelijker worden gemaakt wat de rol van externe factoren, als klimaatverandering
en nutriëntenniveau, is ten aanzien van de matig ongunstig beoordeelde staat van
instandhouding?
20. Hoe is met de gevolgen van de veranderingen in eutrofiëring en klimaat rekening
gehouden bij de beoordeling van de SvI?
21. Hoe is met de natuurlijke dynamiek van het habitat rekening gehouden bij de beoordeling
van de SvI?
Antwoord: Toen de Habitatrichtlijn van kracht werd, was al sprake van een teruglopende
biodiversiteit. Het eerste moment van beoordeling ligt daarom voor 1994. Op basis
van het advies van de deskundigen en beschikbare gegevens is gekozen voor de
periode 1960-1990.
Bij het vaststellen van de doelen is reeds rekening gehouden met de natuurlijke
dynamiek van het systeem. De effecten van klimaatverandering en nutriëntenniveau
zijn mogelijk in retrospect inzichtelijk te maken. Het is echter nog maar de
vraag of een eenduidige causale relatie tussen klimaatverandering en de Staat van
Instandhouding aantoonbaar is in een systeem waarvan het functioneren onderhevig
is aan een veelvoud aan factoren, zowel natuurlijke als antropogene.
Er is lopend en gepland meerjarig onderzoek naar de draagkracht van de
Waddenzee als ecosysteem, waaruit op termijn zou kunnen blijken welke relaties
en factoren de belangrijkste invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden en
de Staat van Instandhouding.
Op dit moment wordt bij de beoordeling rekening gehouden met wat we weten
over mogelijke effecten in het verleden. Ook in de toekomst zal rekening worden
gehouden met de laatste stand van kennis.
22. Waarom is niet besproken c.q. geen rekening gehouden met de opmerkingen Produs
auditcommissie (Herman et al., 2008) in dit verband over 'alternatieve stabiele toestanden'
die een historische referentie minder bruikbaar maken.
Antwoord: Het gebruik van een historische referentie kent beperkingen. Echter, een geografische
referentie is er niet en daarmee is de historische referentie het best
beschikbare en het enige werkbare.
24. Gegeven het nutriëntenbeleid is niet te verwachten dat dit aangrijpingspunten biedt voor
maatregelen, terwijl de factor lichtklimaat niet direct te beïnvloeden is. Op welke manier is
de matig ongunstige SvI op dit punt te verbeteren?
Antwoord: De Staat van Instandhouding wordt beoordeeld op vier criteria: verspreiding,
oppervlakte, kwaliteit en toekomstperspectief. De beoordeling van het criterium
kwaliteit is gebaseerd op het duurzaam voorkomen van de typische soorten en op
structuur en functie. De beoordeling van de Staat van Instandhouding is dus niet
alleen gebaseerd op nutriëntenrijkdom en lichtklimaat. Het zijn slechts twee van
de totale set van randvoorwaarden voor een goede structuur en functie van het
habitattype. Andere genoemde randvoorwaarden zijn onder meer: geringe mate
van bodemverstoring, hydrodynamiek (getijdenstromen en golfwerking) en
fluctuaties in zoet en zout. Deze randvoorwaarden zijn in belangrijke mate
afhankelijk van de natuurlijke dynamiek in het systeem, maar staan ook onder
invloed van menselijk handelen.
26. Op pagina 3 staat 'Gezien de natuurlijke dynamiek van beide subtypen is enige mate van
bodemverstoring mogelijk vanwege het natuurlijke herstelvermogen'. Wordt in deze
passage bedoeld dat mosselzaadvisserij in de Waddenzee mogelijk is zonder dat er
significante effecten t.a.v. de natuurwaarden optreden?
27. Hoe moet in dit verband de passage op pagina 5 ('Herstel na een verstoring (zoals een
storm of een mechanische ingreep) vindt binnen enkele jaren plaats') worden geïnterpreteerd?
Antwoord: Of en in welke mate mosselzaadvisserij mogelijk is zonder significante effecten op
de beschermde natuurwaarden, zal moeten worden aangeven in een passende
beoordeling bij de aanvraag van een visvergunning. In het algemeen is herstel na
een ingreep zeker aanwezig. Hierbij moet wel in aanmerking worden genomen de
frequentie van ingrijpen enerzijds en de duur van het herstel anderzijds.
Natuurlijk is hierbij wel van belang dat het gaat om duurzaam medegebruik.
Het PRODUS-onderzoek is erop gericht aan te tonen of er effecten van mosselzaadvisserij
zijn en in welke mate deze effecten negatieve invloed hebben op de
Staat van Instandhouding. Daarmee draagt het onderzoek bij aan het definiëren
van (duurzaam) medegebruik door de bodemberoerende mosselzaadvisserij.
De geciteerde opmerking heeft betrekking op kortlevende soorten in de basis van
de voedselketen. Genoemd worden plankton en bodemdieren. De gemiddelde
maximale levensduur van mosselen is 5 jaar. Hoewel de mossel een bodemdier is,
wordt deze op basis van deze levensduur niet tot de kortlevende soorten
gerekend.
Soorten in habitattype H1110_A (inclusief mosselbanken en exoten)
5. In het document wordt wel melding gemaakt van de aanwezigheid van exoten als de
Japanse oester maar in de beoordeling wordt dit verder buiten beschouwing gelaten.
Waarom is daarvoor gekozen?
17. Komt de definitie van exoten overeen met wat andere lidstaten hebben vastgesteld?
19. Telt volgens deze systematiek in de toekomst ook Ensis, eveneens een exoot van na 1900,
niet meer mee als voedsel voor eidereenden?
Antwoord: Het Biodiversiteitsverdrag1 en de Habitatrichtlijn2 verplichten tot het nemen van
maatregelen met betrekking tot exoten die de inheemse biodiversiteit bedreigen.
In de beleidsnota invasieve exoten3 zijn deze verplichtingen verder uitgewerkt. In
Europa is er consensus over dat soorten die afkomstig zijn van een ander continent
(vaak door menselijk handelen) en na 1900 in het land worden aangetroffen als
exoot worden gekenmerkt.
Volgens deze definitie zijn Japanse Oesters en Ensis exoten en kan de aanwezigheid
van deze soorten in het systeem dus niet als positieve factor bij de beoordeling
van de kenmerken van structuur en functie in het kader van de vaststelling
van de Staat van Instandhouding van Habitattype 1110_A worden meegewogen.
Tegelijk is de aanwezigheid van Japanse oesterbanken in de Waddenzee vooralsnog
een gegeven en staat vast dat zij voor een deel vergelijkbare ecologische
functies als mosselbanken hebben (onder meer als substraat voor andere
organismen, die onderdeel zijn van de te beschermen waarden). Voor beide
exoten geldt geen beschermingsopgave. Maar, omdat de Japanse Oester plaats
biedt aan andere organismen is de soort wel bij de ecologische beschrijving
opgenomen, echter niet in de definitie.
Het niet opnemen van de Japanse oester in de definitie van het habitattype is in
lijn met de interpretatie van Duitsland en Denemarken.
Net als in de huidige situatie, zal ook in de toekomst Ensis als voedsel voor
eidereenden gelden.
6. In het document wordt ervan uitgegaan dat de terugkeer van grote vlakte zeegras niet
meer mogelijk is. Deze zijn door een ziekte en mogelijk andere oorzaken verdwenen (zie
natuurbalans 2008). Waarom wordt er bij deze ene soort zo makkelijk vanuit gegaan dat
ze nu eenmaal voorgoed verdwenen is en wordt er voor andere soorten, ondanks de
natuurlijke dynamiek, vast gehouden aan bepaalde mate van instandhouding of herstel?
Is hier geen sprake van willekeur?
Antwoord: Reeds sinds 1987 werd en wordt door Rijkswaterstaat, Radbout Universiteit
Nijmegen, Rijksuniversiteit Groningen, NIOZ en Wageningen IMARES (de toenmalige
voorganger) onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor herintroductie
van Groot Zeegras in de Waddenzee. In 2005 heeft dit geresulteerd in de zogeheten
"Kansenkaart Zeegras Waddenzee", waarin gebieden met potentie voor
litoraal zeegras zijn geïdentificeerd. Tot op heden is de herintroductie van Groot
zeegras in het litoraal van de Waddenzee nog weinig succesvol. De terugkeer van
Groot zeegras in het sublitoraal van de Waddenzee wordt pas mogelijk geacht na
herstel van voldoende doorzicht in de Waddenzee.
In het sublitoraal van de Waddenzee komen op enkele plekken nog oudere
mosselbanken voor. Dit maakt het zeer aannemelijk dat, mits onder gunstige
omstandigheden, sublitorale mosselbanken zich kunnen herstellen.
Ecologisch gezien is het herstel van mosselbanken dus waarschijnlijk, voor
sublitoraal Groot zeegras is dit vooralsnog niet het geval.
8. Op de pagina's 4 en 5 staan voor zowel habitattype 1110A als 1110B de typische soorten
weergegeven, gebaseerd op de criteria genoemd op pagina 3. Is het mogelijk om voor elke
typische soort aan te geven in hoeverre het aan elke criteria voldoet?
1 Artikel 8
2 Artikel 22
3 Kamerstukken II 2007/08, 26407, nr. 27
16. Voldoen alle soorten in de tabel op pagina 4 en 5 aan de criteria die voor typische soorten
op pagina 3 zijn bepaald? Zo ja, kunt U per soort aangeven in welk monitoringprogramma
en via welke methodiek deze soort aan het bepalen van de abiotische dan wel biotische
toestand een bijdrage heeft?
Antwoord: Het profiel van habitattype H1110 is te vinden via de internetsite van het ministerie
van LNV. Dit profiel bevat geen lijst van typische soorten voor habitattype
H1110_B. Habitattype H1110_B moet nog nader worden gespecificeerd.
Alle voor habitattype H1110_A opgenomen typische soorten voldoen aan alle op
pagina 3 opgenomen criteria. Voor alle soorten geldt dat zij meetbaar zijn en
opgenomen zijn in bestaande monitoringprogramma's. Ook zijn zij niet regionaal
zeer zeldzaam, geen exoot en bruikbaar als indicator van de goede abiotische
toestand of abiotische structuur.
11. Kan voor de mosselbanken een matig ongunstige toestand aangetoond worden?
25. Deelt u de mening dat de toestand als "matig ongunstig" wordt beoordeeld om daarmee
een wenselijk geachte verbetering te legitimeren? Zo niet, welke inhoudelijk valide
argumentatie leidt dan wel tot deze beoordeling?
Antwoord: U heeft gelijk dat op basis van de historische referentieperiode 1960-1970 niet kan
worden aangetoond dat de mosselbanken zich in een matig ongunstige staat van
instandhouding bevinden. Dit is ook geconstateerd in het profielendocument.
Hierin staat: "dat oudere stadia nu minder voorkomen dan in de referentieperiode
kan niet met zekerheid worden gezegd".
Mosselbanken zijn onder habitattype H1110_A gedefinieerd als "mosselbanken in
diverse stadia van ontwikkeling". Jaarlijks valt mosselzaad, het ene jaar meer dan
het andere. Onder gunstige omstandigheden (o.m. stabiele locatie, geringe
predatie en geen bodemverstoring) groeit dit mosselzaad uit tot een oudere
mosselbank. Door onderzoeksbureau MarinX is in 2005 de zgn. 'ervaringskaart
stabiliteit sublitorale mosselbanken' gemaakt. Deze kaart classificeert de stabiliteit
van sublitorale mosselbanken naar vijf klassen. De stabielere banken blijven vaak/
voor het merendeel (klasse 4) of bijna altijd/ voor het overgrote deel (klasse 5)
liggen. Het is dan ook aannemelijk dat het deze locaties zijn waar na verloop van
tijd oudere, sublitorale mosselbanken kunnen ontstaan en bestaan.
Dat in de Nederlandse Waddenzee onder gunstige omstandigheden oudere
mosselbanken kunnen voorkomen, is inmiddels duidelijk geworden uit het litorale
(het bij laag water droogvallende) deel van de Waddenzee. Onderzoek van
Wageningen IMARES toont aan dat op de litorale platen zich nu zichtbaar de
meerjarige mosselbanken herstellen.
De ervaringen met herstel van mosselbanken in het litorale deel van de Waddenzee,
in combinatie met de stabiliteitskaart maken het zeer aannemelijk dat er
meerjarige sublitorale mosselbanken in grotere arealen kunnen voorkomen dan in
de huidige situatie aanwezig is. Om deze reden is het oordeel 'matig ongunstig'
tot stand gekomen.
12. Welke rol heeft de constatering dat de soortenrijkdom van de vissen niet is afgenomen,
gespeeld bij de beoordeling van de staat van instandhouding?
23. Waarom is bij de beoordeling voor de vissen niet ingegaan (i) op de soortenrijkdom (die
volgens pagina 8 niet is afgenomen) en (ii) en ten aanzien van de afname in biomassa op
het afnemend nutriëntenniveau van de kustwateren en/of veranderd lichtklimaat (pagina
9).
Antwoord: Van belang is hierbij onderscheid te maken tussen soortenrijkdom en soortensamenstelling.
Bij soortenrijkdom gaat het om het aantal vissoorten, terwijl het bij
soortensamenstelling de voorkomende soorten en hun abundantie betreft.
Het profielendocument schetst globaal enkele ontwikkelingen in de soortensamenstelling.
De hierin aangegeven verschuivingen in de samenstelling van de
visgemeenschap hebben geen invloed gehad op de beoordeling van de Staat van
Instandhouding van het habitattype. De beoordeling voor enkele specifieke
vissoorten is meegenomen bij de beoordeling van kwaliteitskenmerk 'typische
soorten', wat als 'gunstig' is beoordeeld.
Ten aanzien van afname van de totale biomassa van de visfauna zijn eenduidige
causale relaties met verklarende factoren niet met zekerheid te geven. De afname
van de biomassa sec, in combinatie met de geringe aanwezigheid van mosselbanken
van de oudere stadia heeft geleid tot de beoordeling van 'matig
ongunstig' voor kwaliteitskenmerk structuur en functie.
14. Is het überhaupt mogelijk een stabiele populatie te definiëren in een dynamisch
ecosysteem waar ook externe factoren een belangrijke rol spelen? Kan weergegeven
worden welke onzekerheidsmarges dit met zich meebrengt?
Antwoord: Nee. Populaties zijn per definitie aan enige mate van dynamiek onderhevig. Om
die reden zijn de doelen voor soorten ook niet gedefinieerd in concrete aantallen,
maar in termen van draagkracht van het systeem voor een bepaalde populatieomvang.
Het is namelijk wel mogelijk om in het systeem dusdanige randvoorwaarden
te creëren dat er ecologische ruimte is voor een gewenste
populatieomvang.
Het kan niet aangegeven worden welke onzekerheidsmarges dit met zich
meebrengt.
Overig
15. In hoeverre wordt het voorliggende profielendocument inhoudelijk onderschreven door
externe deskundigen die daarvoor de bouwstenen hebben aangedragen, waaronder
IMARES.
Antwoord: In het AO van 2 oktober meldde ik u reeds dat de basis voor het profielendocument
is gelegen in een deskundigenbijeenkomst en een literatuurstudie door
Wageningen IMARES. Aanwezig op de bijeenkomst waren vertegenwoordigers van
Wageningen IMARES, Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee
(NIOZ), Rijkswaterstaat Waterdienst, onderzoeksbureau MarinX en Heinis
Waterbeheer en Ecologie. De door deze deskundigen aangeleverde bouwstenen
en revisies op de eerdere conceptversie van het profielendocument zijn de basis
voor de huidige beschrijving van habitattype H1110_A.
In het proces van totstandkoming zijn deskundigen, die denken en werken vanuit
verschillende ecologische specialisaties, betrokken geweest. Daarmee is de laatste
stand van kennis in het document geborgd.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit