abcdefgh
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
15 oktober 2008 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
VENW/DGMo-2008/1922 -
Onderwerp
Kabinetsreactie op het advies van de drie raden: "een prijs voor elke reis"
Geachte voorzitter,
Hierbij bied ik u, mede namens de minister van VROM en de minister van Economische
Zaken, de reactie aan op het advies van de Algemene Energieraad, Raad voor Verkeer en
Waterstaat en de VROM-raad. De titel van het advies luidt: "Een prijs voor elke reis".
Het vorige kabinet heeft de drie raden gevraagd advies uit te brengen. De kern van de
adviesaanvraag luidt:
"Op welke manier zou de transportsector, naar de mening van de raden, kunnen
bijdragen aan het realiseren van de CO2-reductie en de energiebesparingsdoelstelling,
B B
rekening houdend met de maatschappelijke en politieke haalbaarheid, de internationale
context en de technische mogelijkheden?"
Het vorige kabinet heeft uitdrukkelijk gevraagd de internationale lucht- en zeevaart bij de
advisering te betrekken. De internationale beleidsontwikkeling voor deze sectoren verloopt
uitermate moeizaam: tot op heden is het niet gelukt internationale afspraken te maken
over reductie van CO2-emissies in de luchtvaart en scheepvaart. Het gevolg is dat de
B B
groeiende emissie van deze sectoren niet gereguleerd en beperkt wordt. De vraag is hoe
deze impasse doorbroken kan worden.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Telefoon 070 - 351 6171
Postbus 20901 2500 EX Den Haag Fax 070 - 351 7895
Bezoekadres : Plesmanweg 1-6, Den Haag Internet www.verkeerenwaterstaat.nl
Bereikbaar met tramlijn 9 of bus 22 vanaf station CS of met tramlijn 9 vanaf station HS
VENW/DGMo-2008/1922
Het gezamenlijk advies van de drie raden: "Een prijs voor elke reis"
De drie raden hanteren de volgende uitgangspunten voor het advies:
- de vervuiler betaalt;
- kosteneffectieve CO2-reductie;
- geen significante verslechtering Nederlandse concurrentiepositie.
De adviesraden geven aan dat de transportsector het behalen van de lange termijn
klimaatdoelen in gevaar brengt. Nederland moet een veel krachtiger CO2-beleid voor de
transportsector voeren. Zonder forse maatregelen dreigt de snel groeiende transportsector
rond 2050 de gehele Europese ruimte voor CO2-emissie in beslag te nemen. Om dan nog
in de buurt te komen van de Europese emissiedoelen zouden andere sectoren, zoals de
industrie en huishoudens, hun CO2-emissie tot vrijwel nul moeten terugbrengen.
Aangezien dat geen haalbare zaak is, zal ook de transportsector in de komende decennia
een substantiële bijdrage aan de emissiereductie moeten leveren.
De drie raden bepleiten een CO2-beleid langs drie sporen:
- CO2-prijsbeleid;
- Specifiek CO2-reductiebeleid voor de transportsector;
- Ondersteunend beleid.
De drie sporen moeten tegelijk ontwikkeld worden via een flexibel, adaptief proces. Een
snelle invoering van heffingen of emissiehandel is noodzakelijk. Op korte termijn is
versterking en verbreding van specifiek CO2-beleid voor alle modaliteiten nodig. Het
innovatiebeleid moet gericht worden op alternatieve brandstoffen, nieuwe
aandrijftechnieken en vliegtuigconcepten.
Het werkprogramma "Schoon en zuinig" zet in de ogen van de drie raden belangrijke
eerste stappen maar een intensivering en verbreding is noodzakelijk, met name naar de
internationale lucht- en zeescheepvaart
De drie raden vinden leiderschap van Europa en Nederland dringend nodig. De
weerstanden bij verdergaand klimaatbeleid worden geadresseerd. Een effectief
klimaatbeleid voor de transportsector is de uitdaging voor de toekomst. De drie raden
geven een negental aanbevelingen.
Reactie van het kabinet
Het kabinet is de drie raden zeer erkentelijk voor het uitgebrachte advies. Het advies
onderstreept de noodzaak en urgentie van een uitdagend en verdergaand klimaatbeleid
voor de transportsector, waarbij wordt ingezet op de drie verschillende sporen. Deze
urgentie wordt gedeeld door het kabinet, dat al sinds haar instelling veel aandacht heeft
voor de aanpak van het klimaatprobleem. Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord
ambitieuze klimaatdoelen gesteld en wil dat als kracht voor de Nederlandse economie
gebruiken. Van meet af aan is hierbij het uitgangspunt van het kabinet dat alle
economische sectoren en Europese lidstaten hun bijdrage zullen moeten leveren om de
ambitieuze Europese lange termijn doelen van 60-80% CO2-reductie in 2050 te kunnen
behalen. Het kabinet heeft dan ook gekozen voor een aanpak per sector, en een sterke
leiderschapsrol in Europees verband. Het kabinet ziet zich gesterkt in haar benadering door
de voorstellen die recent door de Europese Commissie zijn gedaan. Het klimaat- en
---
VENW/DGMo-2008/1922
energiepakket, met een emissieplafond voor de non-ETS sectoren waaronder verkeer en
vervoer- is een goed voorstel van de commissie om op voort te bouwen, als vervolg van
het in te voeren bron- en prijsbeleid. De mededeling die de Europese Commissie op 8 juli
heeft gedaan over een strategie voor het internaliseren van de externe kosten in de
transportsector, past in de lijn van het Nederlandse beleid om de transportsector te
verduurzamen. Het kabinet vindt in deze mededeling tevens steun voor de keuze om niet
de gemiddelde belastingbetaler maar de gebruikers en vervuilers te laten betalen voor de
maatschappelijke kosten die zij veroorzaken.
Binnen de transportsector ziet het kabinet een belangrijk onderscheid in de lange termijn
aanpak van de internationale lucht- en scheepvaart en het verkeer- en vervoer over de
weg. Naar verwachting zal in de internationale lucht- en zeescheepvaart op lange termijn
nog geen ontkoppeling plaatsvinden tussen economische groei en vervuilende emissies. Bij
de afweging van additioneel klimaatbeleid voor internationale lucht- en zeescheepvaart zal
daarom eveneens het effect op vervuiling van lucht, bodem en water belangrijk blijven.
Voor het wegverkeer en -vervoer ligt dit anders. Na inwerkingtreding van de Euro 6/VI
normen voor lichte- en zware voertuigen zal bij het wegverkeer en -vervoer ontkoppeling
plaatsvinden tussen economische groei en vervuilende emissies. De nadruk van het
milieubeleid voor het wegverkeer en -vervoer zal daarom meer komen te liggen bij CO2
reductie.
Werkprogramma "Schoon en zuinig"
De benadering van het kabinet komt terug in het werkprogramma "Schoon en zuinig" dat
gelijktijdig met het adviesonderzoek van de drie raden, gedurende het jaar 2007 is
geformuleerd. In het werkprogramma is beleid geformuleerd om bij te dragen aan het
beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 2 graden Celsius. Dit betreft
beleid voor zowel de korte termijn (tot 2010) als voor de middellange termijn (2020) en
omvat alle sectoren binnen Nederland, waaronder de sector verkeer en vervoer. Voor deze
laatste sector zijn de hoofdlijnen van beleid als volgt geformuleerd.
De ambitie van het kabinet is dat de jaarlijkse CO2 uitstoot in de vervoerssector in 2020
minimaal 13 tot 17 Mton lager is dan bij ongewijzigd beleid. Om dit te realiseren zet de
overheid in eerste instantie in op bronbeleid via regelgeving en normering, met voorkeur
in Europees verband. De overheid maakt zich sterk om bij de onderhandeling binnen
Europa zoveel mogelijk binnen te halen. Daarnaast wil de overheid innovatie en de vraag
naar zuinige voertuigen stimuleren. De ontwikkeling en toepassing van alternatieve
brandstoffen en duurzamere voertuigen wordt momenteel binnen het programma "De
auto van de toekomst gaat rijden" vormgegeven.
In 2010 wordt het werkprogramma Schoon en Zuinig tussentijds geëvalueerd. Er zal dan
beslist worden of er voor de periode tot 2020 nog meer maatregelen nodig zijn om de
ambitie van het kabinet te kunnen vervullen.
Het advies van de drie raden richt zich met name op de lange termijn (2050) en beveelt
vanuit dat oogpunt aan om snel actie te nemen om prijsbeleid en heffingen tot stand te
brengen. Het kabinet ziet het advies dan ook als een nuttige aanvulling op het
werkprogramma "Schoon en zuinig" en is de drie raden zeer erkentelijk voor deze
vooruitziende blik. De aanbevelingen van de adviesraden zullen daarom betrokken
---
VENW/DGMo-2008/1922
worden bij de evaluatie van het werkprogramma Schoon en Zuinig en de totstandkoming
van verdergaand klimaatbeleid. Het kabinet zal op dit moment het werkprogramma
`Schoon en Zuinig' dus nog niet aanpassen. Wel zal het kabinet naar aanleiding van het
advies van de drie raden een aantal essentiële eerste stappen maken voor verdergaand
klimaatbeleid. Voor de komende grote UNFCCC vergadering in Kopenhagen zal het
kabinet zich inzetten om de internationale lucht- en scheepvaart onderdeel te maken van
de mondiale klimaatdoelen.
Bespreking per modaliteit
Verkeer en vervoer over de weg
Het kabinet ziet de noodzaak van een trendbreuk in de groei van CO2-emissies van het
wegverkeer en -vervoer. Het kabinet is het eens met de raden dat verdergaand (Europees)
prijsbeleid hierbij op de lange termijn essentieel is en ziet het belang van vroegtijdig
onderzoek. De primaire inzet van het kabinet is echter het totstandkomen van scherpe
Europese normstelling voor CO2 emissies van personenauto's, beprijzing via de
kilometerprijs en verdere fiscale vergroening.
Het kabinet wil de personenauto's niet onder de werking van het ETS brengen en zal
hiernaar ook geen onderzoek verrichten. Het ETS- instrument past niet in de sectorgewijze
aanpak die het kabinet hanteert. Opname in het ETS zou waarschijnlijk op korte termijn
niet leiden tot reductiemaatregelen in het personenvervoer, aangezien de kosten van CO2-
reductie in het personenvervoer hoger liggen dan in de energie- en industriesector.
Opname in het ETS zou bovendien zorgen voor een extra stijging van de CO2-prijs voor
de energie- en industriesector en daarmee het risico met zich meebrengen dat zware
industrieën zich buiten de EU-grenzen zouden gaan vestigen (carbon leakage). Het
kabinet ziet zich in haar positie gesterkt door het voorgestelde energie- en klimaatpakket
van de Europese Commissie dat een duidelijk onderscheid maakt tussen ETS sectoren en
non-ETS sectoren, en daarbij het personenvervoer over de weg onder de non-ETS sectoren
plaatst.
Een emissiehandelssysteem met een apart CO2-plafond voor het verkeer en vervoer over
de weg is een optie die het kabinet wel verder wil uitzoeken in Europees verband. Een
eigen emissiehandelssysteem kan namelijk een goed vervolg op het bron- en prijsbeleid
zijn, waarin het wegverkeer en vervoer zoals gezegd gescheiden is van de ETS sectoren.
Een dergelijk emissiehandelssysteem lijkt het best te kunnen aangrijpen bij
brandstofproducenten en zal daarom sowieso op Europees niveau moeten worden
ingevoerd. Een eigen emissiehandelssysteem heeft als voordeel dat het de CO2-emissies
van de wegverkeersector met zekerheid tot een bepaald niveau kan begrenzen. Daarnaast
biedt een emissiehandelssysteem flexibiliteit zodat marktpartijen in de verkeer en
vervoersector niet op onnodig hoge kosten worden gedreven. Het kabinet zal bij de
Europese Commissie aandringen op een onderzoek naar de mogelijkheden van een eigen
emissiehandelssysteem voor het wegverkeer en vervoer.
Voor het goederenvervoer is het van belang dat de Europese Commissie een strategie
heeft gepresenteerd voor het internaliseren van de externe kosten in de transportsector,
---
VENW/DGMo-2008/1922
met daarbij in het bijzonder aandacht voor het goederenwegvervoer. De Europese
Commissie ziet een kilometerheffing als een probaat middel om de externe kosten van het
wegtransport te internaliseren en zal dit door middel van aangepaste regelgeving mogelijk
maken. Het kabinet is de weg van financiële vergroening al ingeslagen en zal zich beraden
op de mogelijkheden die deze Europese ontwikkeling biedt. Daarnaast wil het kabinet
nadrukkelijk de mogelijkheid open laten voor een Europese CO2-normering voor
vrachtauto's. In het kader van het werkprogramma Schoon & Zuinig laat het kabinet door
het Kennisinstituut Mobiliteit (KIM) dan ook onderzoek uitvoeren naar instrumentatie van
efficiencyverbetering in het goederenwegvervoer.
Het kabinet heeft besloten om een kilometerprijs voor personenauto's in te voeren vanaf
2012. De kilometerprijs voor vrachtauto's zal in 2011 geïntroduceerd worden. Bij
invoering van de kilometerprijs zullen de vaste autobelastingen worden gevariabiliseerd.
De kilometerprijs zal onder andere naar milieukenmerken worden gedifferentieerd, waarbij
de differentiatie zoveel mogelijk zal aansluiten bij de milieudifferentiaties in de MRB en
BPM op moment van omzetting. Invoering van de kilometerprijs leidt tot een afname
van de emissies van personenauto's met 15-18% in 2020.
Op het gebied van normering volgt het kabinetsbeleid reeds de aanbevelingen van de drie
raden.
Het kabinet zet sterk in op voortschrijdende CO2-normstelling voor personenauto's en
bestelwagens. De EU-strategie om in 2012 te komen tot een CO2-norm van 120 g
CO2/km krijgt momenteel gestalte in Europese regelgeving. Op 19 december 2007 heeft
de Europese Commissie een verordening voorgesteld (COM(2007) 856 final) die per 2012
eisen stelt aan autofabrikanten van een gemiddelde CO2 uitstoot van 130 gr/km, te
behalen door toepassing van zuiniger motortechnologie. Daarnaast heeft Nederland
voorgesteld om een meer ambitieuze lange termijn doelstelling in de verordening op te
nemen om zo een voortdurende prikkel voor innovatie te generen. Voor opname van een
lange termijn perspectief heeft Nederland inmiddels brede steun ontvangen in de
Milieuraad. Verder is de bereidheid onder lidstaten om snel tot een akkoord te komen
groot, maar zijn er ook minder ambitieuze standpunten waarneembaar. Zo streven
Frankrijk en Duitsland naar meer aanpassingsruimte voor de auto-industrie.
Daarnaast boekt de Europese Commissie maar beperkt voortgang met de resterende
reductie van 10 gr/km die moet voortkomen uit aanvullende maatregelen, vastgelegd in
separate voorstellen . Het door de Europese Commissie uitgebrachte wetgevingsvoorstel
voor lagere rolweerstand en verplichtstelling van bandendrukmeters zou volgens het
kabinet bijvoorbeeld verder moeten gaan. Voorstellen over zuinigere airconditioning en
schakelindicatoren laten voorlopig nog op zich wachten. Nederland zal daarom in
samenwerking met andere ambitieuze lidstaten blijven aandringen op snelle invoering van
regelgeving die invulling geeft aan het ambitieniveau van de EU strategie voor CO2-
reductie bij personenauto's en bestelwagens. Nederland zal hierbij eveneens wijzen op de
hoge olieprijzen die de noodzaak tot efficienter brandstofgebruik verder vergroten.
Voor vrachtauto's wil het kabinet zich ook gaan inzetten voor voortschrijdende CO2-
normstelling. De Europese Commissie zal waarschijnlijk binnenkort met een voorstel
komen voor CO2-normstelling voor de motoren van vrachtwagens. Het kabinet onderkent
echter het belang om Europese normering naar het voertuigniveau te tillen. Daarvoor zal,
zoals het advies ook aangeeft, eerst een representatieve meet- of schattingsmethode
ontwikkeld moeten worden. Het kabinet ziet daarom net als de raden graag een Europees
onderzoek komen naar de mogelijkheden om te komen tot effectieve normstelling op
---
VENW/DGMo-2008/1922
voertuigniveau. Vooruitlopend daarop heeft het kabinet het KiM gevraagd in het Schoon
& Zuinig onderzoek ook aandacht te besteden aan de mogelijkheid om het Japanse
toprunner model van voortschrijdende normstelling in Europa te implementeren.
Ter aanvulling op - en ondersteuning van - het Europees normeringsbeleid spant het
kabinet zich in om samen met private partijen innovatieve, duurzame voertuigen en
brandstoffen versneld op de Nederlandse markt te krijgen. Daartoe heeft het kabinet,
mede in het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig, het stimuleringsprogramma
"De Auto van de Toekomst" gestart. Verduurzaming van de vraag naar (auto)mobiliteit
én het stimuleren van kansrijke innovaties voor wat betreft het aanbod staan hierin
centraal. Daarbij gaat het zowel om personen-, bestel- als vrachtauto's en bussen. Het
kabinet werkt hierin nauw samen met de marktsector, onder meer verenigd in het
Platform Duurzame Mobiliteit (PDM). In het kader van de Energietransitie werken kabinet
en markt samen aan een combinatie van transitiepaden:
- Verdere optimalisatie van de verbrandingsmotor en aandrijftechnieken (o.a. door
downsizing van motoren en toepassing van hybride aandrijving);
- Duurzame, next generation biobrandstoffen, met een hoge CO2 reductie en
zonder nadelige gevolgen voor voedselproductie, biodiversiteit, e.d.;
- Voertuigen die met extern opgewekte elektriciteit gevoed worden (volledig
elektrisch of via "plug in" hybride);
- Voertuigen die door middel van een brandstofcel / waterstof worden
aangedreven;
- Toename van de voertuigefficiency voor alle voertuigen (o.a. door
gewichtsreductie, zuinige banden, toepassing van intelligente vervoersystemen,
etcetera).
Om voldoende schaalgrootte te bereiken probeert het kabinet innovatiebeleid zo veel
mogelijk in een Europese context te bezien en te streven naar het vormen van
internationale coalities met gelijkgestemde landen.
In de brief over fiscale vergroening zijn een aantal aanvullende maatregelen opgenomen
die de CO2 emissies in het verkeer terugdringen. In de eerste plaats heeft het kabinet het
voornemen de huidige af te bouwen BPM vanaf 2009 in een aantal stappen om te
vormen tot een emissiegerelateerde belasting. Dit door stapsgewijs de BPM grondslag om
te zetten van catalogusprijs naar CO2 om uiteindelijk de BPM geheel te baseren op
emissies. De zuinigste auto's zullen geheel worden vrijgesteld van BPM. Daarnaast heeft
het kabinet besloten tot een extra bijtellingscategorie van 20% voor zuinige auto's van de
zaak, naast de lage bijtellingscategorie van 14% voor zeer zuinige auto's van de zaak,
waartoe al in het Belastingplan 2008 was besloten. In het Belastingplan 2009 zijn deze
maatregelen verder uitgewerkt.
Het kabinet steunt het voornemen van de Commissie (herziening
brandstofkwaliteitsrichtlijn) een systeem te introduceren om in eerste instantie de
levenscyclus broeikasgasemissies van motorbrandstoffen te bepalen en vervolgens de
levenscyclus broeikasgasemissies ervan te beperken, oplopend tot 10% bij de fossiele
brandstoffen in 2020. Een maatregel ten behoeve van het terugdringen van de
broeikasgasemissies bestaat uit het inzetten van biobrandstoffen. In dit verband hecht
Nederland sterk aan het hanteren van duurzaamheidsbepalingen. Dit gedachtegoed leeft
breed in Europa. Daarbij wordt binnen Europa gestreefd naar één enkele set
duurzaamheidsbepalingen, die zowel in het kader van het Europese richtlijnvoorstel
---
VENW/DGMo-2008/1922
hernieuwbare energie als in het kader van het voorstel tot herziening van de
brandstofkwaliteitsrichtlijn worden gehanteerd. Over de duurzaamheidsbepaling is
verschillende keren met de Tweede Kamer gesproken. Inzake de betere biobrandstoffen
(ook wel tweede generatie genoemd) is in het kader van het genoemde richtlijnvoorstel
hernieuwbare energie voorgesteld biobrandstoffen uit bepaalde grondstoffen dubbel te
tellen bij het voldoen aan kwantitatieve verplichtingen. Nederland steunt deze insteek.
Vooruitlopend op Europese regelgeving wordt een zwaardere weging van de betere
biobrandstoffen voorbereid. Dit naar aanleiding van de motie Spies cs. (Kamerstukken II,
2007/08, 31 200 XI, nr.38).
Internationale luchtvaart
De primaire inzet op het gebied van klimaatbeleid van het Kabinet is gericht op de
spoedige aansluiting van de luchtvaart bij het Europese emissiehandelssysteem voor CO2.
In Brussel is op vrijdag 27 juni jl. immers het compromis over emissiehandel luchtvaart
aanvaard dat in tweede lezing was vastgesteld. Het Europees Parlement heeft op 8 juli in
plenaire zitting het compromis goedgekeurd. Hiermee is de primaire inzet dus gerealiseerd.
Het kabinet kan daarom melden dat luchtvaart vanaf 1 januari 2012 zal meedraaien in het
Europese emissiehandelsysteem. Voor alle vluchten van en naar luchthavens in de EU
zullen voor de CO2-uitstoot van vliegtuigen dan emissierechten nodig zijn. Nederland staat
positief tegenover het inzetten van andere marktconforme instrumenten naast
emissiehandel. Voor de andere klimaatimpacts dan CO2, bijvoorbeeld NOx, wacht het
Kabinet de voor 2008 aangekondigde voorstellen van de Europese Commissie af.
Daarnaast zal Nederland samen met de EU, gezien de wereldwijde concurrentie in de
luchtvaart, binnen de ICAO blijven streven naar een mondiaal emissiehandelssysteem voor
de internationale luchtvaart. Nederland streeft ernaar om de internationale luchtvaart (en
scheepvaart) deel uit te laten maken van de post-Kyoto-afspraken in het kader van het
Klimaatverdrag (Rio 1992).
De raden adviseren dat landingsgelden voor vliegtuigen gedifferentieerd moeten worden
naar klimaatimpact of eventueel energieprestatie van het vliegtuig.
Differentiatie van landingsgelden op basis van het klimaateffect van het vliegtuig heeft
niet de voorkeur van het kabinet. Op het punt van CO2 en klimaat zet het kabinet primair
in op een systeem in de gehele EU, namelijk de aansluiting bij het EU-ETS. Dat is dus
breder dan de vier landen die door de drie raden worden voorgesteld (Duitsland, VK,
Frankrijk en Spanje). Wel heeft het kabinet besloten tot de nationale maatregel tot
invoering van de vliegbelasting (per 1-7-2008). Nederland zet zich bijvoorbeeld middels
ETS in voor een meer internationale benadering naar de toekomst toe. Een onnodige
stapeling van kosten voor de sector kan niet de bedoeling zijn. Nederland wil hierom
stapeling van ETS met nationale belastingen tegengaan.
De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij dit jaar in aanvulling op de CO2-ETS-
plannen met een voorstel voor een regeling ter beperking van de NOx-uitstoot zal komen.
De Nederlandse regering wacht de voorstellen van de Europese Commissie af, mede in het
licht van haar streven om de volledige klimaatimpact van de luchtvaart te betrekken in
haar beleidspakket.
---
VENW/DGMo-2008/1922
Voor de internationale luchtvaart lijkt vooralsnog de ICAO het gremium om tot
klimaatbeleid voor de internationale luchtvaart te komen, ondanks het gebrek aan
besluitvorming en het ontbreken van bereidwilligheid van een aantal grote landen.
Nederland acht het daarom van toenemend belang niet alleen via ICAO te werken aan
maatregelen, maar eveneens via de route van de UNFCCC af te spreken om internationale
luchtvaart onderdeel te maken van de mondiale klimaatdoelen. Dit is de inzet van NL en
de EU met het oog op de volgende grote bijeenkomst onder het klimaatverdrag in 2009 in
Kopenhagen. De UNFCCC heeft als doel het klimaatprobleem wereldwijd op te lossen en
doelstellingen te formuleren en kan een impuls geven aan de onderhandelingen en
besluitvorming in ICAO-verband.
In het kader van de Europese fondsen voor wetenschappelijk onderzoek is 1,6 miljard euro
beschikbaar gesteld uit het 7e kaderprogramma voor de verbetering van de
milieuprestaties in de luchtvaart (Clean Sky Joint Technology Initiative). De mogelijke
effecten van nieuwe technologische ontwikkelingen op de uitstoot van CO2 worden door
de adviesraden echter als zeer beperkt aangemerkt. Mede gezien de hoge olieprijs en de
inschattingen van internationale onderzoeksinitiatieven op dit gebied is dit effect mogelijk
onderschat. Gezien deze ontwikkelingen vindt het kabinet dat innovatie ook op het gebied
van luchtvaart gewenst is. Daarom wordt momenteel onderzocht, samen met het
bedrijfsleven en de kennisinstellingen, wat de mogelijkheden zjin om de bestaande
budgetten ten behoeve van kennis en innovatie efficiënter te benutten. De technische
mogelijkheden om CO2 uitstoot voor de luchtvaart verder terug te dringen zal hier een
belangrijk onderdeel van zijn. De luchtvaartnota die in voorbereiding is, zal dieper ingaan
op dit onderwerp. Meer in het algemeen zal de luchtvaartnota ingaan op de (duurzame)
ontwikkeling van de luchtvaart.
Het Single European Sky (SES) of Enkel Europees Luchtruim is een project van de Europese
Commissie om van het gefragmenteerde (civiele en militaire) Europese luchtruim één
geheel te maken. Door herindeling van het luchtruim ontstaat er meer ruimte voor civiel
verkeer en kunnen efficiëntere vluchtschema's worden opgesteld waardoor de gemiddelde
vluchtduur wordt verlaagd, minder brandstof wordt verbruikt en minder CO2 (maximaal
10% minder CO2 uitstoot per vlucht) wordt geproduceerd. Realisatie van een SES is
sterk afhankelijk van de politieke wil om militair luchtruim in te krimpen respectievelijk te
herschikken. 25 juni jongsleden heeft de Europese Commissie een aantal amendementen
voorgesteld voor het Single European Sky project (SES II). Het kabinet is op dit moment
het nieuwe voorstel nog aan het bestuderen.
Internationale zeescheepvaart
De International Maritime Organization (IMO) heeft, de Raden wijzen daar op, tot 2007
geen ambitieus beleid gevoerd als het gaat om het terugdringen van de CO2-uitstoot door
de zeevaart. Er bestaat echter op dit moment in de IMO toenemende bereidheid om te
spreken over wereldwijde maatregelen gericht op beperking van CO2-emissies door de
zeevaart. Het IMO-milieucomité beschouwt een mondiale heffing op bunkers bijvoorbeeld
als een veelbelovende optie. Deze en andere maatregelen zijn van 23 t/m 27 juni 2008
tijdens een Intersessional Working Group van IMO besproken. De mogelijkheid van een
mondiaal emissiehandelssysteem zal binnen IMO eveneens aan de orde komen. Het
---
VENW/DGMo-2008/1922
Kabinet staat positief tegenover de toepassing van marktconforme instrumenten, zoals het
opnemen van de zeevaart in het EU ETS.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat ontwikkelt samen met Havenbedrijf Rotterdam
een systeem van gedifferentieerde haventarieven (Maatregel 20 van de Beleidsbrief
Zeevaart, april 2008). Dat is een bonus-malusregeling voor zeeschepen die havens
aandoen: lagere haventarieven voor schone en hogere tarieven voor sterk vervuilende
schepen. Deze regeling zal overigens primair gebaseerd zijn op de uitstoot van
luchtvervuilende stoffen zoals zwavel- en stikstofoxiden en fijn stof. Gelet op de
eigenstandige verantwoordelijkheid van de Nederlandse zeehavens voor het vaststellen
van de tarieven zal de verdere vormgeving van deze maatregel (of andere onderzochte
opties/varianten) breed overleg tussen betrokken partijen vergen. Indien sprake is van
onvoldoende draagvlak binnen de EU zal Nederland samen met buurlanden (de zgn.
Hamburg-Le Havre-range) de mogelijkheden tot invoering onderzoeken. Door deze
regionale aanpak blijft de concurrentiepositie van de Nederlandse havens intact.
Het kabinet neemt de suggestie van de Raden voor een herziening van de institutionele
inbedding van de aanpak van broeikasgasemissies van de zeevaart serieus, zeker wanneer
het gaat om de internationale zeescheepvaart (en luchtvaart) deel te laten uitmaken van
een mondiaal (post-Kyoto) klimaatregime. Hier speelt niet alleen de IMO, maar zeker ook
de UNFCCC een rol. In beide fora spelen Nederland en de EU een actieve rol en wordt
bovendien ingezet op een intensievere samenwerking tussen IMO en UNFCCC. Met het
oog op de komende grote vergadering van de UNFCCC in Kopenhagen 2009, is de inzet
van de EU er op gericht om voor de post-Kyoto periode afspraken te maken over de tot
dusver vrijgestelde sectoren zeescheepvaart en luchtvaart.
Er is momenteel binnen IMO een toenemende `sense of urgency' om te komen tot milieu-
maatregelen. Het principe-akkoord dat op 4 april 2008 door IMO is gesloten en dat
ambitieuze maatregelen bevat over het terugdringen van de uitstoot van `classical
pollutants' (SO2, NOx en fijn stof) is een duidelijke aanwijzing in deze richting. De
regering acht de kans reëel dat, analoog hieraan, de IMO-agenda meer aandacht zal
geven aan het bespreken van klimaatmaatregelen. In 2009 zal de IMO-Assembly een
definitief standpunt over het IMO-klimaatbeleid bepalen, voorafgaand en ten behoeve
van de bijeenkomst in Kopenhagen. Binnen de EU is ervoor gekozen om de IMO haar
CO2 werkprogramma, dat loopt tot en met 2009, te laten uitvoeren en actief hieraan bij te
dragen. Intussen zal de Europese Commissie separate EU-maatregelen onderzoeken en
voorbereiden. Het kabinet steunt deze route en denkt hierbij aan de toepassing van
marktconforme instrumenten zoals het opnemen van de zeevaart in het Europese stelsel
van emissiehandel. Het lijkt de regering goed om op deze meer ambitieuze houding van
IMO voort te bouwen en deze actief te ondersteunen, maar indien dit niet tot voldoende
resultaat leidt, maatregelen op EU-niveau in te zetten.
Nederland heeft, samen met Australië, als voorzitter van een IMO-correspondentiegroep
alle maatregelen voor CO2-uitstoot-reductie in kaart gebracht. Op de vergadering van het
IMO-milieucomité (MEPC 57, 31 maart t/m 4 april 2008) is het rapport van deze
correspondentiegroep met veel instemming ontvangen. Aansluitend is besloten dat een
verplichte CO2 ontwerp-index voor nieuwe schepen met voorrang moet worden
---
VENW/DGMo-2008/1922
uitgewerkt ten behoeve van MEPC 58-besluitvorming (begin oktober 2008). De interim
guidelines voor een CO2-index voor bestaande schepen zullen worden afgerond. Voorts
zal IMO een resolutie over `best practices' opstellen: goede voorbeelden van CO2-reductie
in de scheepvaartsector. Nederland zal zich op soortgelijke manieren blijven inzetten voor
het specifieke CO2 reductiebeleid in de internationale zeescheepvaart.
Het kabinet is tevens van plan initiatief te nemen tot het afsluiten van een
intentieverklaring met de Nederlandse zeevaartsector gericht op energiebesparing en
reductie van uitstoot van broeikasgassen (Maatregel 24 van de Beleidsbrief Zeevaart). Aan
reders, scheepsbouw- en toeleverende industrie, scheepsontwerpers, verladers en
onderwijsinstellingen zal worden gevraagd deel te nemen.
Het stimuleren van schone technologie is een belangrijk criterium bij het zgn. Maritiem
Innovatiefonds van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In dit fonds is een budget
van 10 Miljoen euro per jaar beschikbaar voor schone en innovatieve ontwikkelingen in de
zeescheepvaart (zie Maatregel 22 van de Beleidsbrief Zeevaart). Ook voor binnenvaart
bestaat een innovatiebudget.
Daarnaast is er het maritieme innovatieprogramma van het ministerie van Economische
Zaken, dat met name gericht is op scheepsbouw.
Slotoverwegingen
Het kabinet deelt de mening van de adviesraden dat klimaatwinst valt te behalen door een
slimme inzet van ruimtelijke ordening, openbaar vervoer, infrastructuurbeleid en
verkeersmanagement. De ruimtelijke ordening in relatie tot openbaar vervoer,
infrastructuur en verkeersmanagement is reeds lange tijd onderwerp van rijksbeleid. In de
nota's Ruimte en Mobiliteit is dat beleid vastgelegd. Jaarlijks volgen nota's bij de begroting
waarin de voorgenomen plannen en investeringen in de infrastructuur zijn weergegeven.
Verkeersmanagement en vervoervoersmanagement zijn eveneens onderwerpen die
voortdurend aandacht krijgen. Zo is er onlangs een taskforce vervoersmanagement
ingesteld onder leiding van voormalig vakbondsman Lodewijk de Waal. Deze Task Force is
recent met aanbevelingen gekomen om de rol van vervoermanagement in het milieu- en
mobiliteitsbeleid te versterken. Het kabinet zet tevens in op een slim gebruik van
verkeersinformatiesystemen, teneinde de doorstroming te bevorderen.
Het kabinet zal het Planbureau voor de leefomgeving vragen de CO2-emissie van de
internationale lucht- en zeescheepvaart integraal onderdeel te laten uitmaken van
nationale en waar mogelijk ook van de Europese milieubalansen en verkenningen.
Het kabinet erkent de urgentie van het klimaatbeleid en ziet ook in het internationale
speelveld reden om voorop te lopen. Op verschillende onderdelen gaat het
werkprogramma Schoon en Zuinig dan ook verder dan het beleid dat in Europa is
ontwikkeld. Daarnaast hebben we in zowel de Milieuraad als de Transportraad regelmatig
een inbreng die verder gaat dan die van onze buitenlandse collega's. Een goed voorbeeld
is de opname van een lange termijn perspectief in de CO2-normstelling voor
personenauto's. Hiervoor heeft Nederland sterk gelobbyd bij lidstaten en inmiddels brede
steun ontvangen. Ook de duurzaamheidsbepalingen voor biobrandstoffen zijn een goed
voorbeeld van de leiderschapsrol die Nederland in Europa speelt: de Nederlandse
10
VENW/DGMo-2008/1922
ontwikkelingen hebben in eerste instantie geleid tot het advies "Toetsingskader voor
duurzame biomassa" (Commissie Cramer). Nadat Nederland samen met andere koplopers
binnen de EU had geagendeerd, hebben deze ontwikkelingen geleid tot het EU-
richtlijnvoorstel hernieuwbare energie. In dat voorstel zijn duurzaamheidsbepalingen
opgenomen. Maar leiderschap is niet alleen vergaande voorstellen inbrengen, het
betekent ook overeenstemming bereiken over wellicht minder vergaande voorstellen, die
wél en snel uitgevoerd kunnen worden. Het kabinet laat beide elementen meespelen in
zijn beleidsbepaling.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Camiel Eurlings
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat